Hfdst 3 Flashcards

1
Q

Mentale representatie

A

Term voor kennis die iemand heeft opgeslagen in zijn geheugen. Dit kan voor objecten, situaties, personen en sociale groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Percepties

A

zichtbare signalen, fysieke uiterlijk, non-verbale communicatie, de omgeving en het gedrag van de persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Elaine Walster

A

Onderzoek heeft aangetoond dat uiterlijke kenmerken verre uit de meeste aantrekkingskracht tot andere mensen geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Todorov, Mandisodza, Goren & Hall 2005

A

Impressie van competentie op basis van uiterlijk kan stemmen beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Johnson,Podratz, Dipboye & Gibbons 2010

A

Bij mannen heeft aantrekkelijk zijn voordeel op alle soorten banen, bij vrouwen is dit alleen op de vrouwelijk gerelateerde functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Interpretatie van diverse emotie uitingen die cultuurafhankelijk ander geïnterpreteerd worden

A

Verassing
Droefenis
Walging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bond & DePaulo

A

van de 200 leugendetectiestudies werd 54% van de leugenswaargenomen, net iets meer dan het toeval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mere exposure - Robert Zajonc

A

Herhaaldelijke blootstelling aan een neutrale stimulus leidt tot een positievere evaluatie van die stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Priming

A

De activatie van mentale representatie, om toegankelijkheid te verhogen en daarmee aan te nemen waar het voor gebruikt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Richard Moreland & Scott Beach

A

Wanneer iemand vaker gezien heeft dan andere worden degene die vaker gezien zijn over het algemeen gezien als interessanter, aantrekkelijker, warmer en intelligenter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gosling, Ko & Morris 2002

A

Impressie van woonruimte bij observanten komt merendeel overeen met de juiste bewoner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mitja Back 2010

A

Impressie sociaalnetwerk profiel correleert sterk met de persoonlijkheid van de betreffende sociaalnetwerk gebruiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Twee soorten kennis die helpen bij het maken van een impressie

A

De associaties die we al eerder geleerd hebben

De gedachten van de huidige gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kennis wordt toegankelijk en beïnvloed op drie manieren de manier waarop we cues (aanwijzingen) interpreteren

A
  1. Kennis kan tegelijkertijd door een andere oorzaak worden geactiveerd - op hetzelfde moment - dat
    de cue optreedt.
  2. Kennis kan toegankelijk zijn omdat het recentelijk is geactiveerd.
  3. Kennis kan toegankelijk zijn omdat het vaak of chronisch wordt geactiveerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ackerman, Nocera,& Bargh 2010

A

De CV’s die aan het lichte klembord waren bevestigd werden als minder capabel opgemerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rosenhan 1973

A

Dokters en werknemers in psychiatrische ziekenhuizen verwachten dat hun patiënten verstoord
gedrag vertonen, een studie vond dat ze niet in staat waren om perfect normale mensen die met een
list waren binnen gekomen te onderscheiden van de patiënten met werkelijk verstoord gedrag.

17
Q

Concepten die worden geprimed

A

Zijn doorgaans nog 24 uur toegankelijk en in staat om interpretaties te beïnvloeden

18
Q

Subliminaal - John Bargh & Paula Pietromonaco (1982)

A

Presentatie van een stimuli op zo een manier dat ontvangers er niets bewust van meekrijgen, zoals in sluikreclames

19
Q

Laurie Rudman & Eugene Borgida (1995)

A

Toegankelijkheid tot sexisme in de media. Dit soort reclames voedt het gevoel van macht hebben bij mannen

20
Q

Correspondentie bias

A

Mensen zijn wat ze doen, fundamentele attributiefout.
Geobserveerde gedragingen hoeven niet iemand karakter te reflecteren, er kunnen ook andere redenen ter grondslag aan liggen

21
Q

Corresponderende inferenties (gevolgtrekkingen)

A

Het proces van identificeren waarbij een eigenschap van iemand overeenkomt met het geobserveerde gedrag

22
Q

Edward Jones & Keith Davis 1965

A
  1. Het individu heeft vrijwillig gekozen om het gedrag uit te voeren
  2. Het gedrag heeft unieke effecten die andere gedragingen niet hebben
  3. Het gedrag is onverwacht in plaats van verwacht of gebruikelijk voor deze situatie
23
Q

Grotere waargenomen afstand van gedrag of

A

een andere gebeurtenis leidt er toe dat de waarnemers focussen op de oorzaak van het gedrag of een gebeurtenis, in plaats op zijn effecten

24
Q

Superficial processing

A

vertrouwen op makkelijk beschikbare informatie terwijl er weinig moeite in research gedaan is

25
Q

Systematische processing

A

Grondig en moeizame overweging uit een breed scala van informatie om tot een relevante overweging te komen

26
Q

Causale attributie

A

Het oordeel over de oorzaak van gedrag of een gebeurtenis

27
Q

Covariatie informatie

A

Hoe de verschillende kenmerken tussen consensus (overeenstemming), onderscheiding, samenhang en attributie (over wie of wat er iets wordt gezegd) in verschillende context tot verschillende verhalen/conclusies kunnen komen

28
Q

Discounting

A

Het terugbrengen van potentiële oorzaken van gedrag, omdat er een andere voor de hand liggende oorzaak is

29
Q

Integreren van meerdere eigenschappen

A

We verwachten meestal dat bepaalde eigenschappen samen komen. Zowel positieve als negatieve kenmerken worden met elkaar geassocieerd

30
Q

wat helpt ons in het nastreven van meesterschap binnen het domein van persoonlijke perceptie

A

Het zwaarder laten meewegen van negatieve eigenschappen, het toepassing van een negatieve bias

31
Q

Motief voor nauwkeurigheid

A
  1. Het gevoel van verantwoording
  2. Anticiperen op toekomstige interactie
  3. Achterdochtig zijn over de informatie die we verkrijgen
32
Q

Simpson 1995

A

Wanneer we niet objectief naar nauwkeurige overwegingen kijken, maar jagen op bewijzen die die onze eigen motieven steunen

33
Q

Zodra een indruk is gevormd

A

wordt het een basis voor beslissingen en gedrag

34
Q

Conservatisme

A

Eenmaal gevormd zijn onze overtuigingen over andere mensen traag in verandering, deels omdat ze de neiging hebben zichzelf te handhaven

35
Q

Primacy effect

A

Voorrangseffect, eerder verkregen informatie heeft grotere invloed dan later verkregen informatie, een voorbeeld van cognitief conservatisme

36
Q

Perseverance bias

A

Volharding, de gevoeligheid dat bepaalde informatie een aanhoudend effect of oordeel heeft ondanks dat nieuwe informatie de oude informatie in diskrediet gebracht heeft

37
Q

Self-filfulling prophecy

A

Het proces waarbij iemand zijn gedrag zo aanpast dat het overeenkomt met de verwachtingen bij een ander

38
Q

Wanneer mensen moeite doen om inconsistente en tegenovergestelde informatie met elkaar te verzoenen dan

A
  • Mensen spenderen meer tijd aan het nadenken over onverwacht gedrag dan over verwacht gedrag.
  • Mensen proberen onverwacht gedrag uit te leggen, om ze te begrijpen.
  • Extra verwerking verbetert iemands vermogen om inconsistent gedrag te onthouden.