Het geneesmiddel (HC1 en H1) Flashcards

1
Q

Wat is het doel van farmacologie?

A

De werking van farmaca verklaren in het lichaam van mens (of dier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een ander woord voor geneesmiddel?

A

Farmacon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

Wat het farmacon/geneesmiddel met het lichaam doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is farmacokinetiek?

A

Wat het lichaam doet met de farmacon/geneesmiddel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is farmacotherapie?

A

Toepassen van kennis en kunde uit de farmacologie voor het op verantwoorde, effectieve en veilige wijze behandelen van de zieke mens (of dier).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf in het kort de geschiedenis van farmacologie (beetje ter illustratie).

A

Farmacologie bestaat eigenlijk al heel lang. Vroeger wisten we al dat extracten van bepaalde planten bijv. pijn konden verlichten. Maar een verklaring voor deze therapeutische middelen was er niet. De eerste die hiermee wat konden doen waren de apothekers, die als voorlopers worden gezien van de farmaceutische industrie. Even later kwamen de scheikundige en de biomedici, waardoor de farmacologie zich begon te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen de biofarmaceutische industrie en klassieke farmaceutische industrie?

A

In de biofarmaceutische industrie gaat het om het ontwikkelen van therapeutische eiwitten (insuline bijvoorbeeld).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geen vraag over dit plaatje. Onthouden dat al deze verschillende takken invloed hebben op de farmacologie (ze brengen bijv. nieuwe kennis voor de farmacologie).

A

Oke!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk doel van medicijnen wordt maar zelden bereikt, maar is eigenlijk erg belangrijk?

A

Het doel van medicijnen is dat ze een selectieve werking hebben, wat helaas vaak niet lukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de therapeutische window?

A

Het bereik van de minimale effectieve concentratie en de minimale toxische concentratie van een medicijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de hoofd- en bijwerking van een geneesmiddel?

A
Hoofdwerking = effect waarvoor het middel wordt toegediend
Bijwerking = ongewenst effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarvan is een hoofd- of bijwerking afhankelijk?

A

Van het doel waarvoor het farmacon wordt toegediend (bijv. aspirine tegen pijn of ontstolling).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een placebo?

A

Een preparaat dat geen farmacologisch actieve substantie bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een nocebo?

A

Een placebo dat ongewenste effecten/bijwerkingen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kan een placebo een (therapeutisch) effect hebben?

A

Ja, het placebo-effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat speelt een belangrijke rol bij het placebo-effect?

A

Het verwachtingspatroon van de patiënt.

17
Q

Op welke mechanismen kan een medicijn aangrijpen?

A
  • Systeem
  • Weefsel
  • Cellulair
  • Moleculair
18
Q

Noem voorbeelden wat bestudeert kan worden in de farmacodynamiek.

A

De farmacodynamiek bestudeert de specifieke effecten van een medicijn, zoals onderzoek naar:

  • interactie medicijn met bepaald (cellulair) onderdeel
  • de werking van het medicijn
  • relatie tussen concentratie en effect
  • vermindering in symptomen
  • modificatie van ziekteprogressie
  • Niet-gewilde effecten
  • Interactie van het medicijn
  • Inter- en intra-individuele verschillen
19
Q

Noem voorbeelden wat bestudeert kan worden in de farmacokinetiek.

A

De farmacokinetiek bestudeert de niet-specifieke en algemene effecten van een medicijn, zoals onderzoek naar:

  • absorptie op de plek van toediening
  • levering van het medicijn naar de juiste plek
  • eliminatie uit het lichaam
  • tijd tot het effect opspeelt
  • duur van het effect
  • accumulatie bij herhalende dosis
  • medicijn interacties
  • inter- en intra-individuele verschillen
20
Q

Welke informatie komt tot stand bij het onderzoeken van de farmacodynamiek en -kinetiek?

A

De dose-response verband

21
Q

Van toediening van een geneesmiddel tot het farmacotherapeutische effect: welke stappen worden doorlopen?

A

Toediening -> farmacie (farmaceutische vormgeving van het middel) -> farmacokinetiek (ADME-processen) -> farmacodynamiek (interactie tussen geneesmiddel en target) -> werking -> farmacotherapeutisch effect.

22
Q

Wat zijn routes waarlangs medicijnen toegediend kunnen worden?

A
  • Oraal (doorslikken, sublinguaal, bucaal)
  • Injectie (intraveneus, intramusculair, subcutaan, intra arterieel, intrathecaal)
  • Pulmonair
  • Rectaal
  • Topicaal
23
Q

Wat wordt hier beschreven:
“een chemische substantie met een bekende structuur, anders dan die van een voedingsstof, die bij toediening aan een levend organisme, een biologisch effect veroorzaakt.”

A

Een (genees)middel (drug)

24
Q

Wat is het verschil tussen een (genees)middel (drug) en een medicijn?

A

Een (genees)middel kan een synthetische stof zijn dat verkregen wordt uit planten of dieren of als product van de biotechnologie. Een medicijn is een chemische bewerking, dat meestal/soms meerdere (genees)middelen bevat. Het medicijn heeft als doel om een therapeutisch effect te veroorzaken.

25
Q

Waarom bevatten medicijnen ook andere stoffen dan alleen de stof die het therapeutische effect kan veroorzaken?

A

Om ervoor te zorgen dat het medicijn geschikt is voor toediening (stoffen die het medicijn bijv. stabiliseren of ervoor zorgen dat het beter oplost in het bloed etc.)

26
Q

Waarom wordt een stof pas een (genees)middel genoemd wanneer het toegediend kan worden?

A

Omdat bepaalde stoffen zoals insuline en thyroxine ook via fysiologische mechanisme in het lichaam vrijkomen en via die weg een andere werking op het lichaam hebben.

27
Q

Welke andere stoffen vallen onder een (genees)middel (drug)?

A

Toxines

28
Q

Wat was een rede waarom de farmacologie ontwikkeld werd?

A

Dokters waren vroeger goed in het klinisch observeren en diagnosticeren, maar niet goed in het behandelen. Er was dus een belang om therapeutische interventie te verbeteren.

29
Q

Waar focuste de farmacologie zich op voordat de synthetische organische scheikunde bekend werd?

A

Het begrijpen van de effecten van natuurlijke stoffen (voornamelijk plantextracten) en van een aantal chemische stoffen.

30
Q

Rond/in welke eeuw begon de farmacologie dan ook echt op gang te komen?

A

In het begin van de 20e eeuw.

31
Q

Naast dat de scheikunde een belangrijke rol heeft gespeeld in de farmacologie, welke andere tak speelde hierbij een belangrijke rol?

A

De fysiologie (het ontdekken van hormonen, neurotransmitters en ontstekingsmediatoren)

32
Q

Welke vorm van geneeskunde heeft een rol gespeeld in de ontwikkeling van de homeopathie?

A

Allopathie (hierbij wordt gebruik gemaakt van middelen die de ziekte tegenwerken, de symptomen bestrijden en/of de oorzaak uitschakelen. Vb: ontsteking verhelpen met ontstekingsremmers.

33
Q

Op welke twee principes is de homeopathie gebaseerd?

A
  • “Like cures like” -> In other words, something that brings on symptoms in a healthy person can – in a very small dose – treat an illness with similar symptoms. This is meant to trigger the body’s natural defenses.
  • Activiteit kan versterkt worden door verdunning
34
Q

In 1980 ontstond een nieuwe tak; de biotechnologie. Waarvoor was deze tak belangrijk?

A

Ze brachten nieuwe therapeutische middelen naar voren, zoals antilichamen, enzymen en verschillende regulatoire eiwitten.

35
Q

Wat is een verschil en gelijkenis tussen de middelen van de biotechnologie en conventionele geneesmiddelen?

A

Producten van de biotechnologie worden geproduceerd via ‘genetic engineering’, conventionele geneesmiddelen via synthetische scheikunde. Hiermee hebben ze ook een verschil in het ADME-proces. Maar de farmacologische principes zijn hetzelfde voor beide soorten geneesmiddelen.

36
Q

Welke takken van de farmacologie zijn het meest recent?

A

Farmacogenomics, farmacoepidemiologie en farmacoeconomics.

37
Q

Wat is farmacogenomics en wat is hun doel?

A

Onderzoek naar de genetische invloed op de reacties van (genees)middelen informatie te kunnen gebruiken om gepersonaliseerde therapieën te ontwikkelen.

38
Q

Wat is farmacoepidemiologie?

A

Het onderzoek naar de (variatie in) effecten van (genees)middelen op populatieniveau.

39
Q

Wat is farmacoeconomics?

A

Het doel van deze tak is om de kosten en voordelen van een geneesmiddel te kunnen kwantificeren.