HC9 Mentalization based treatment Flashcards

1
Q

Mentalization based treatment (MBT)

A

Evidence based behandeling ontwikkeld door Anthony Bateman en Peter Fonagy voor volwassenen met Borderline persoonlijkhiedsstoornis
- hechtingtheorie en psychodynamische concepten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mentaliseren

A

Het impliciet en expliciet interpreteren van de handelingen van het zelf en anderen als zinvol op basis van intentionele mentale toestanden, zoals gedachten, gevoelens, wensen en verlangens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voorbeelden mentaliseren

A
  • Het normale vermogen om betekenis en intenties toe te schrijven aan menselijk
    gedrag.
  • Het vermogen om emoties, gedachten, intenties en verlangens te begrijpen en
    eraan te refereren.
  • Mentaliseren vormt ons begrip van onszelf en anderen.
  • Het creëert het gevoel van “begrepen worden” tussen mensen.
  • Het maakt het mogelijk “onbegrip/ misverstanden” te begrijpen, waardoor het
    onze wereld voorspelbaarder maakt.
  • Om onszelf van buitenaf en anderen van binnenuit te zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dimensies en polariteiten van mentaliseren

A

Mentaliseren is een multidimensionele constructie gebaseerd op verschillende polariteiten. MRI-onderzoeken hebben aangetoond dat de verschillende dimensies van mentaliseren afhankelijk zijn van verschillende neurale netwerken
- automatisch/gecontroleerd
- intern/extern
- zelf/ander gericht
- cognitief/affectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Intern

A

Wat er bij de ander of bij jezelf binnen gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Extern

A

Conclusies trekken uit wat je ziet: ‘waarom kijkt diegene nu opeens zo boos’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cognitief mentaliseren

A

Nadenken over jezelf, begrijpen wat er gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Affectief mentaliseren

A

Voelen, ervaren en aanvoelen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Problemen met mentaliseren

A
  • Borderline: te weinig gecontroleerd mentaliseren, extern gericht, etc
  • ontstaan van pre-mentaliserende modi
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ondoorzichtigheid

A

Erkennen dat men vaak niet weet wat andere denken, en toch niet helemaal verbaasd zijn over wat er in hun hoofd gebeurt
- ‘wat er met Chris gebeurde deed me beseffen dat we zelfs de reacties van onze beste vrienden vaak verkeerd begrijpen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Afwezigheid van paranoia

A

De gedachten van anderen op zich niet beschouwen als een significante bedreiging en rekening houdend met de mogelijkheid dat gedachten kunnen worden veranderd
- ‘ik vind het niet leuk wanneer hij boos is, maar meestal kun je hem overhalen door er met hem over te praten’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Contemplatie en reflectie

A

De wens om na te denken over hoe anderen denken op een ontspannen in plaats van dwangmatige manier
- tijdens het interview denkt de persoon actief na over de redenen waarom iemand ze ged kent zich gedraagt zoals ze doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Perspectief-taking

A

Acceptatie dat hetzelfde er heel anders uit kan zien vanuit verschillende perspectieven op basis van de individuele geschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Openheid voor ontdekking

A

De persoon is van nature terughoudend om veronderstellingen te maken over wat anderen denken of voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vergevingsgezind

A

Acceptatie van anderen afhankelijk van het begrijpen van hun mentale toestand
- ‘iemand woede over iets verdwijnt zodra hij begrijpt waarom de andere persoon handelde zoals hij deed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voorspelbaarheid

A

Een algemeen gevoel dat, over het geheel, de reacties van anderen voorspelbaar zijn, gezien de kennis van wat zij denken en voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe ziet niet of gevormd mentaliseren eruit

A
  • anti-refelctief/ongespiegeld: vijandig, beschuldigend
  • ongepast: grove veronderstellingen over de therapeut, zwart en wit.
  • niet adequaat uitwerken: vasthouden aan die ene verklaring, zondebok
  • verklaring gebaseerd op externe factoren: de school, deze buurt
  • verklaring gebaseerd op ‘labels’: het komt door haar BPS
  • preoccupatie met regels: ‘omdat’ moeten en niet mogen
  • uiting van absolute zekerheid: je bent lui, oneerlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Mentalisatie proces

A

Mentaliseren is een cirkel tussen jezelf, de ander en de relatie. Je bent constant aan het toetsen wat er gebeurt in jezelf, je vraagt je af wat er gebeurt in de ander en wat dat voor invloed heeft binnen de relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Assumties van mentaliseren

A

Het vermogen tot mentaliseren is (gedeeltelijk) een ontwikkelingsprestatie. Deze prestatie hangt af van de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie, meer specifiek, de nauwkeurigheid van het spiegelen van vroege subjectieve ervaringen van het kind door de ouders. Verstoringen in de vroege gehechtheid en gehechtheidstrauma’s kunnen een diepgaande nadelige invloed hebben op dit ontwikkelingsproces, met als gevolg de ontwikkeling van een coherente zelfstructuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ontwikkeling van mentaliseren in gehechtheidsrelaties

A

Voor de geboorte kunnen de ouders hun kind al inbeelden. Vanaf de geboorte geven de ouders betekenis aan het gedrag en spiegelen dit gedrag in woorden.
–> Kinderen leren zo om over zichzelf te mentaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Spiegelen

A

Congruent: wat gespiegeld wordt moet gevoelig zijn afgestemd op wat het kind ‘echt voelt’
Gemarkeerd: het moet duidelijk zijn dat wat je spiegelt het gevoel van het kind is en niet dat van de ouder door te overdrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Veilige hechting

A
  • hogere levels van oxytocine in moeders
  • betere mentalizatie door het kind
  • ontwikkeling van tweede order representatie in kind
  • Verhoogde affectiviteit regulatie verbeterd de interpersoonlijk interacties
    –> verbeterde interacties leiden tot een betere mentalisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer gaat mentalizatie mis

A
  • als er niet wordt gementaliseerd
  • als spiegelen chronisch vervormd is
    –> ongemarkeerd: wat de ouder teruggeft aan het kind is hetzelfde als wat hun voelen
    –> Incongruent: wat de ouder teruggeeft aan het kind is fout
  • als er (chronische) trauma plaatsvindt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onveilige hechting

A
  • onzekere hechting
  • verminderde levels van oxytocine in moeders
  • niet mentalizerende reacties
  • geen of onvoldoende ontwikkelingvan de tweede orde representaties in een kind
  • verminderde affect regulatie comprimeert interpersoonlijke interacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Consequenties van onveilige hechtingen

A

Door onveilige hechting ontwikkelt het vermogen om te mentaliseren zich niet goed de persoon blijft vertrouwen op primitieve manier van ervaren

26
Q

Primitieve manieren van ervaren

A
  • ongemarkeerd spiegelen
  • teleologische modus
  • incongruent spiegelen
27
Q

Ongemarkeerd spiegelen

A

Psychische gelijkwaardigheid modus: Innerlijke en uiterlijke werkelijkheid zijn hetzelfde, wat ik voel en denk, is waar

28
Q

Teologische modus

A

Alleen concrete handelingen zijn echt

29
Q

Incongruent spiegelen

A

Alsof-modus: Innerlijk en uiterlijke realiteit zijn ontkoppeld: dissociatie, leegte, zinloosheid

30
Q

Epistemisch vertrouwen

A

Een menselijke, specifieke cue-gedreven, sociaal, cognitieve culturele aanpassing van wedrzijds design om een efficiënte overdracht van relevante culturele kennis te verzekeren. Mensen zijn voorbestemd om elkaar nieuwe en relevante culturele informatie te leren en van elkaar te leven, zoals culturele en generieke kennis.

31
Q

Gemarkeerd en stille communicatie

A
  • signaalinformatie is relevant voor de luisteraar
  • informatie is generaliseerbaar naar andere situaties
32
Q

Ostentive cues

A
  • oogcontact
  • omgaan met contingente reactiviteit
  • moedertaal
  • naam noemen –> signalen om relevante informatie over te brengen –> gevoel erkend te worden als indivivu –> aandacht: ‘deze informatie is bijzonder relevant voor mij’
33
Q

Epistemisch wantrouwen

A

Vernietigen van epistemisch wantrouwen door sociale tegenspoed, zoals trauma en verwaarlozing
- niet geloven wat men te horen krijgt
- epistemische waakzaamheid: overinterpretatie van motieven en gevolgen
- moeilijk te bereiken: moeite om informatie te aanvaarden: moeilijk te veranderen en epistemische honger

34
Q

Pre-mentaliserende modi

A
  • teleologische modus
  • psychische equivalentie modus
  • alsof modus
  • mentaliseren
35
Q

teleologische modus

A

1.5 jaar: objectconstantie –> als ik het niet zie, is het er niet
- voelen dat je iets moet doen om cliënt het gevoel te geven dat je betrokken bent/te vertrouwen bent
- wat ik zie is de werkelijkheid
–> BPS behoefte aan concrete acties van anderen

36
Q

Psychische equivalentie modus

A

2 jaar: interne werkelijkheid –> externe werkelijkheid. Het kind heeft nog geen besef dat mensen verschillende meningen hebben
–> BPS zwart-wit denken; vijandigheid, paranoia, stemmingswisselingen, overweldigende impulsen en aggressiviteit

37
Q

Alsof modus

A

3-4 jaar: interne werkelijkheid wordt losgekoppeld van de externe werkelijkheid
–> BPS heeft dissociatie, zinloosheid, leegte, onthechting van anderen

38
Q

Mentaliseren als modus

A

Integratie van de modi rond 4 jaar. Mentale toestanden zijn slechts 1 representatie van meervoudige perspectieven op de werkelijkheid

39
Q

Biobehavioral ‘switch’ model

A

Prefrontale cortex –> gezond mentaliseren (meer gecontroleerd)
Subcorticale cortex –> vroeg mentaliseren (meer automatisch)
Mensen met borderline vallen met stress sneller terug in de pre-mentaliserende modi

40
Q

Borderline persoonlijkheidsstoorns vanuit MBT

A

Borderline moet worden gediagnosticeerd door minstens 5 van de 9 symptomen, waarvan onderstaande vier gerelateerd zijn aan problemen bij mentalisatie
- emotieregulatie
- impulsiviteit
- relationele moeilijkheden
- identiteitsfragmentatie

41
Q

Effect van borderline op mentaliseren

A

Borderline patiënten zijn door aangeleerd en aangeboren vermogen kwetsbaar door hun beperkte emotie en stressregulatie. Stress zorgt voor een onderdrukking van mentaliseren, waardoor ze terugvallen in prementaliserende modi. Hierdoor worden ze driftig, omdat ze geen goed contact met zichzelf kunnen hebben. Dit leidt uiteindelijk tot slechter functioneren in het dagelijkse leven

42
Q

Bordeline stoornis in mentaliseren

A
  • Ze kunnen mentaliseren, maar verliezen ook snel de mogelijkheid
    –> onzekere gehechtheid
    –> hyperactivatie van gehechtheidssysteem
    –> lange hersteltijd
    Ze moeten vertrouwen op pre-mentaliserende modi
    –> psychische gelijkwaardigheid
    –> doen alsof
    –> teleologisch
43
Q

Doel van MBT

A
  • bevorderen van mentaliseren over jezelf
  • bevordern van mentaliseren over anderen
  • het mentaliseren van relaties bevorderen
  • tijdens het ontwikkelen van een duurzame, hechte (‘attachment’) relatie
44
Q

Karakteristieken van MBT

A
  • hoge mate van structuur
  • dosering/intensiteit aangepast aan de draagkracht van de patiënt
  • (streven naar) een consistente, coherente en betrouwbare toepassing
  • focus op affectieve, mentale toestanden
  • focus op mentaliseringsproces
  • focus op relatie
45
Q

Houding van de therapeut in MBT

A
  • niet-wetende houding –> niet gaan invullen voor de patiënt
  • empathisch, ondersteunend, validerend
  • onderzoekend, nieuwsgierig, verwonderd, verrast
  • affectieve vragen stellen: geen klassieke psyhcoanalyticus stilte
  • transparant over eigen mentale toestand: geen neutraal gezicht
  • controleren van eigen fouten en misverstanden
  • reflexiviteit modelleren
  • confronteren indien nodig
46
Q

Inventies van de therapeut in MBT

A
  • eenvoudig en kort
  • gericht op affect: identificaite, formulering, verkenning
  • focus op geest, niet op gedrag
  • verhouden tot de huidige mentale realiteit in het hier-en-nu
47
Q

Interventies

A

Sluiten aan bij hoe gespannen de patiënt is. Bij hoge spanning wil je minder complexe interventies. Hoe lager de spanning is, hoe complexer de interventie kan zijn

48
Q

Steunend en empathish reageren in MBT

A

Bij steun en empathie moet de therapeut het mentaliseren identificeren, exploreren en complimenteren indien het goed gebruik van gemaakt wordt
- primaire steun
- goed luisteren
- volg perspectief van de patiënt
- uitzoeken wat het verhaal betekent
- laat blijken dat je wilt weten en begrijpen
- Focus op de emotionele betekenis van wat de patiënt vertelt.
- Identificeer niet-mentaliserende uitspraken en onderzoek wat de patiënt ermee
bedoelt.
- Roep nieuwsgierigheid op in de geest
- Markeer uw eigen interventies: Ik weet het niet zeker, maar…, ik denk dat….
- Complimenten en positieve feedback geven.
- Exploreer hoe het voelt als een emotionele situatie goed gementaliseerd is.

49
Q

Verduidelijken, uitwerken en uitdagen

A

In dit stadium is het van belang om de patiënt betekenis te geven aan het gedrag dat voortkwam uit het falen van mentaliseren
- reconstructie van de gebeurtenissen
- gedrag binnen context plaatsen
- actie naar gevoel vertalen
- alert op niet-mentaliseren (stop en sta stil)

50
Q

Stop en sta stil

A

Bij overgang naar niet-mentaliseren. De therapeut onderbreekt de dialoog en dring aan dat de patiënt zich richt op het moment van de overgang. De patiënt moet zich vasthouden aan de situatie en zich niet laten afleiden van het exploreren

51
Q

Niet-mentaliserende verklaringen uitdagen en helpen bij het genereren van
alternatieve perspectieven.

A

‘Nu begrijp ik beter hoe je haar zag rimpelen, wat allerlei gedachten in je hoofd opriep over hoe boos ze op je was en hoe je het had verkloot met haar. Het moet een vreselijk moment voor je zijn geweest. Toch vraag ik
me af of haar rimpeling misschien een andere betekenis had dan dat ze boos was op jou. Kun je daar wat meer over nadenken?’

52
Q

Stop, luister, kijk
- MBT

A

Als een groepslid interesse verliest, vreemd reageert of niet reageert op het gevoel van een ander: vertraag en mentaliseer wat er gebeurt in het moment

53
Q

Stop, terugspoelen en onderzoeken
- MBT

A

Als de groepsinteracties uit de hand zijn gelopen: laten we teruggaan en proberen te begrijpen waardoor het zo heftig werd tussen jullie

54
Q

Mentaliseren van/in de relatie

A
  • Verbind wat besproken is met de therapeutische relatie via het onderliggende
    affect.
  • Bespreek de mentale toestanden/ effecten zoals die zich voordoen in de relatie tussen de patiënt en jou.
  • Roep nieuwsgierigheid op: hoe komt het dat je geneigd bent om interpersoonlijke gebeurtenissen altijd op deze manier te interpreteren terwijl er veel alternatieve interpretaties mogelijk zijn.
  • Stem actief af op het niveau van opwinding dat de patiënt kan verdragen
55
Q

Gedeeltelijke ziekenhuisopname

A
  • 5 dagen dagziekenhuis (geen overnachting)
  • vermoedelijk meer geschikt voor de zeer ernstige, chaotische ‘laag niveau’ BPS-patiënten
56
Q

Behandelfase

A

Aanvangfase:
- assessment, psycho-educatie, behandelplan en crisisplanning
- focus op inzet en destructief gedrag
Hoofdpase:
- ‘hard werken’
- focus verschuift naar mentaliseren van relaties (overdracht)
Beëidigingsfase: scheiding en re-integratie

57
Q

Behandelplan

A
  • dynamische casusformulering
  • behandeldoelen
  • crisisplan
58
Q

Behandeldoelen

A
  • betrokkenheid bij de behandeling
  • vermindering van psychiatrische symptomen
    -verbetering van interpersoonlijke relaties
  • verminderen van (zelf)destructief gedrag
  • verbetering van sociaal en beroepsmatig functioneren
59
Q

Crisisplan

A
  • signalen van escalerende crisis + acties
  • noodtraject
60
Q

Kosteneffectiviteit van MBT

A
  • Vergeleken met TAU en gestructureerd klinisch management. –> Zelfbeschadigend gedrag, zelfmoord, depressieve symptomen,
    interpersoonlijk functioneren, crisisinterventies
  • Effecten verbeteren na behandeling (waardoor een nog groter verschil met
    controlecondities ontstaat).
  • Effectieve behandeling heeft tijd nodig (in deze populatie).
  • Kosten van MBT zijn na twee jaar terugverdiend.
  • Vooral meerwaarde bij ‘ernstige’ BPS (2 of meer PS).
  • Toegevoegde waarde kan worden toegeschreven aan verbeteringen in
    gehechtheid.