HC3 Cluster C persoonlijkheidsstoornissen en assessment Flashcards

1
Q

Cluster C persoonlijkheidsstoornissen

A
  • vermijdende persoonlijkheidsstoornis
  • afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
  • obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A

Wordt voornamelijk gekenmerkt door sociale inhibitie, gevoelens van ontoereikendheid, overgevoeligheid voor negatieve evaluatie en afkeuring van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A

Wordt voornamelijk gekenmerkt door onderdanig en aanhankelijk gedrag, overmatige behoefte om verzorgd te worden door anderen die dicht bij hen staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

A

Wordt voornamelijk gekenmerkt door preoccupatie met ordelijheid, controle en perfectionisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kernkarakteristieken cluster C

A

Overmatig bezorgd en angstig zijn over hoe ze bestaan en overleven in de wereld en wat d ewereld over hen denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prevalentie cluster C stoornissen

A

Vermijdend: 1.5%
Afhankelijk 0.8% (vaker bij vrouwen)
OCD: 3.2% (vaker bij mannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gemeenschappelijke factoren cluster C

A
  • afhankelijke PS vertoont overlap met paniekstoornis/agorafobie
  • vermijdende PS vertoont overlap met sociale fobie
  • angsstoornissen delen significante genetische variantie met het persoonlijkheidskenmerk neuroticisme wat sterk gerelateerd is aan cluster C persoonlijksheidsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DSM-5 voor vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A

Een pervasief patroon van sociale inhibitie, gevoelens van ontoereikendheid en overgevoeligheid voor negatieve evaluaties beginnend op de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door 4 (of meer) van de volgende criteria: zie volgende slide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

4+ criteria vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A
  1. Vermijdt beroepsactiviteiten die significant interpersoonlijk contact met zich meebrengen, uit angst voor kritiek, afkeuring of afwijzing
  2. Is niet bereid om met mensen om te gaan tenzij hij/zij zeker weet dat hij/zij aardig gevonden wordt
  3. Is terughoudend in intieme relaties uit angst om beschaamd of belachelijk gemaakt te worden
  4. Houdt zich bezig met kritiek of afwijzing in sociale situaties
  5. Is geremd/inhiberend in nieuwe interpersoonlijke situaties vanwege gevoelens van ontoereikendheid
  6. Ziet zichzelf als sociaal onbekwaam, persoonlijk onaantrekkelijk, of inferieur aan anderen
  7. Is ongeweoon terughoudend om persoonlijke risico’s te nemen of nieuwe activiteit te ondernemen, omdat ze gênant kunnen zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

DSM-5 voor afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A

Een pervasieve en buitensporige behoefte om verzorgd te worden die leidt tot
onderdanig en klevend gedrag en angsten van scheiding, beginnend in de vroege
volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vijf
(of meer) van de volgende criteria: zie volgende slide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

5+ criteria afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A
  1. Heeft moeite met dagelijkse beslissingen te nemen zonder een buitensporige hoeveelheid van advies en geruststelling van anderen
  2. Heeft anderen nodig om verantwoordelijkheid te nemen voor de meest belangrijke aspecten van zijn/haar leven
  3. heeft moeite het oneens te zijn met anderen uit angst voor verlies van steun of goedkeuring. Let op: realistische angsten voor vergelding vallen hier niet onder
  4. Heeft moeite om projecten op te zetten of dingen zelf te doen (eerder door een gebrek aan zelfvertrouwen in oordeel of vaardigheden dan door een gebrek aan motivatie of energie)
  5. Doet buitensporig veel moeite om zorg en steun van anderen te krijgen, tot op het punt van vrijwillig dingen te doen die onaangenaam zijn
  6. Voelt zich ongemakkelijk of hulpeloos als hij/zij alleen is vanwege overdreven angsten om niet in staat te zijn voor zichzelf te kunnen zorgen
  7. Zoekt dringend een andere relatie als bron van zorg en steun wanneer een hechte relatie eindigt
  8. Is onrealistisch bezig met angsten om voor zichzelf te moeten zorgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DSM-5 voor obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

A

Een pervasief patroon van preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme, en mentale en interpersoonlijke controle, ten koste van flecibiliteit, openheid en eficiëntie, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezigheid is verschillende contexten, zoals aangegeven door vier (of meer) van de volgende criteria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

4+ criteria obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

A
  1. is zodanig gepreoccupeerd met details, regels, lijsten, orde, organisatie of schema’s dat het belangrijkste deel van de activiteit verloren gaat
  2. Vertoont perfectionisme dat de voltooiing van taken in de weg staat (bijv. is niet in staat een project te voltooien, omdat niet aan zijn/haar eigen te strenge normen wordt voldaan)
  3. is overmatig toegewijd aan werk en productiviteit met uitsluiting van vrijetijdsbesteding en vriendschappen (niet te verklaren door een duidelijke economische noodzaak)
  4. overgevoelig, nauwgezet en onflexibel is in zaken van moraal, ethiek of waarden (niet verklaard door culturele of religieuze identificatie)
  5. is niet in staat om versleten of waardeloze zelfs wanneer ze geen sentimentele waarde meer hebben
  6. aarzelt om taken te delegeren of met anderen samen te werken tenzij zij zich precies aan zijn/haar manier van doen onderwerpen
  7. hanteert een gierige bestedingsstijl tegenover zichzelf en anderen; geld wordt gezien als iets dat moet worden bewaard voor toekomstige rampen
  8. toont starheid en koppigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Etiologie: gen-omgevingsinteractiemodel

A

Hedendags, geïntegreerd biopsychosocial model
- kern psychologische/cognitief component
- genetische aanleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kern psychologische/cognitief component
- cluster C

A

Zelfconcept hebben van:
- afhankelijke PS: ineffectief en zwak zijn en anderen nodig hebben om gelukkig te zijn
- vermijdende PS: minderwaardig zijn en anderen vermijden die kritisch zijn
- Obsessieve-compulsieve PS: verantwoordelijk, aansprakelijk, kieskeurig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Genetische aanleg
- cluster C

A

Voor angst- en schadevermijding, en afhankelijkheidsgerelateerde factoren + vroeg (traumatisch) leren (verwaarlozing, negatieve opvoeding en hechtingservaringen en (geslachtsgebonden) socialisatie. Socialisatie bevordert passiviteit, inschikkelijkhied en aanpassing bij meisjes meer dan bij jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cognitieve model
- cluster C

A

Persoonlijkheidsstoornissen worden geconceptualiseerd als openlijke uitdrukkingen van onderliggende disfunctionele overtuigingen en schema’s, die dergelijke individuen kwetsbaar maken voor negatieve levenservaringen. iemands interpretatie van de gebeurtenis veroorzaak emotionele distress en leidt tot difunctie bij personen met PS niet de gebeurtenis zelf
- schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Schema’s

A

Representaties van de betekenis van het gedrag en de bedoelingen van anderen, de wereld en het zelf
- verstoringen in aandacht
- verstoringen in interpretatie
- verstoringen in geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verstoringen in aandacht

A

Attentional bias is het proces waarbij de aandacht wordt gericht op stimuli die overeenkomen met onderliggende schema’s. Cluster C individuen hebben een aandachtsvoorkeur voor bedreiginen en aan bedregingsgerelateerde stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verstoring in interpretatie

A

Interpretatiebias wordt gekenmerkt door interpretatie van informatie op een typische manier congruent met het onderliggende schema. Dit is gevonden voor vermijdende en afhankelijke PS, maar nog niet voor OCPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Verstoring in geheugen

A

Geheugenbias is een cognitieve bias die oftewel het herinneren van een herinnering verminderen of verbeteren. Deze geheugenvertekeningen tonen aan dat herinnering niet worden opgeslagen als exacte replica’s van de werkelijheid. Ervaringen die in overeenstemming zijn met een bepaald scham worden vermoedelijk opgeslagen en teruggehaald in het korte en lange termij geheugen, in vergelijking met ervaringen die in tegenspraak zijn met het schema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Beeld van zelf en anderen bij Vermijdende PS

A

Zelf: kwetsbaar voor depreciation en afwijzing, sociaal onbekwaam en incompetent
Anderen: Kritisch, vernederend en superieur
Belangrijkste strategie: situaties vermijden waar kritiek kan voorkomen. Onaangename gevoelens of gedachten vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Beeld van zelf en anderen bij Afhankelijke PS

A

Zelf: zwak, behoeftig, hulpeloos en incompetent
Anderen: geïdealiseerd, verzorgend, ondersteunend en competent
Belangrijkste strategie: Ontwikkel afhankelijke relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Beeld van zelf en anderen bij passief-agressieve PS

A

Zelf: zelfvoorzienend, kwetsbaar voor controle en verstoring
Anderen: opdringerig, veeleisend, storend, controlerend en overheersend
Belangrijkste strategie: Passief verzet. Oppervlakkige odnerdanigheid en regels ontwijken/omzeilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Beeld van zelf en anderen Obsessief-compulsieve PS

A

Zelf: verantwoordelijk, aansprakelijk, kieskeurig en competent
Anderen: onverantwoordelijk, casual, incompetent en zelfingenomen
Belangrijke strategie: regels toepassen. perfectionisme en evalueren/controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Maladaptieve compenserende gedragingen voor cluster C schema’s

A

Afhankelijke PS: Hechting, hulp zoeken en vastklampen
Vermijdende PS: vermijding, onassertiviteit en vermijdend denken
Obsessief-compulsieve PS: Perfectionisme en controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Cluster C en interpersoonlijk geweld

A

80% van afhankelijke en 12% van vermijdende PS hebben kans op interpersoonlijk geweld
- Afhankelijk in gewelddadige relaties
- afhankelijk gewelddadig familielid
- vermijdend en OCPD plegen geweld
- vermijdend gedetineerde vermoord vrouw
- OCPD mannen hebben intiem partner geweld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Karakteristieken van afhnakelijke persoonlijkheidsstoornis

A
  • cognitief: perceptie van zichzelf als machteloos, ineffectief en hulpeloos
  • affectief: neiging om angstig te worden wanneer het nodig is om autonoom/zelfstandig te functioneren, om zo zorg te verkrijgen van anderen
  • motiverend: duidelijke behoefte aan ondersteuning, begeleiding en goedkeuring
  • gedragsmatig: neiging om hulp en geruststelling te zoeken en toe te geven aan anderen in interpesoonlijke interacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Epidemiologie afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A
  • prevalentie in algemene populatie: 1-2%
  • prevalentie in poliklinische setting: 0-10%
  • prevalentie in intramurale setting (= zorg binnen de muren, zoals verpleeghuis): 5-15%
  • vrouwen hebben 40% meer kans op de diagnose dan mannen, dit komt door de socialisatie en de formulering van de criteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Comorbiditeit Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A
  • stemmings- en angststoornissen
  • andere cluster C persoonlijheidsstoornis
  • Cluster A en Cluster B persoonlijkheidsstoornis (vooral borderline en theatrale persoonlijkheidsstoornis)
  • eetstoornissen
  • middelenmisbruik
  • somatisatie stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Verschil borderline en afhankelijke PS

A
  • borderline reageert met woede, zelfmoorddreigingen, zelfbeschadiging, veeleisende en emotionele leegte op verlating
  • afhnakelijke PS reageert met toenemende onderdanigheid en aanhankelijheid, en is dringen op zoek naar een vervangende relatie om zorgt en ondersteuning te vinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Personen met afhankelijke PS

A
  • worden gekenmerkt door een hoge trait anxiety
  • reageren met verhoogde angst bij interpersoonlijke conflicten
  • hoge mate van afhankelijkheid
  • hoge afhankelijkheid geassocieerd met strenge, controlerende en inconsistente opvoeding
  • hoge geagiteerde angst om fouten te maken
  • hoge comorbiditeit met paniekstoornis, sociale fobie en obsessieve compulsieve stoornis
  • hoog risico op zelfmoordgedachten/pogingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Construct van afhankelijke PS

A
  • afhankelijkheid en incompetentie
  • hechtingsverlating
34
Q

Afhankelijkheid en incompetentie

A

Zichzelf zien als incompetent, gebrek aan zelfvertrouwen, en heeft op praktische gebieden geruststelling en steun nodig van een sterkere ander
- functionele afhankelijkheid
- emotionele afhankelijkheid

35
Q

Functionele afhankelijkheid

A

Individu ziet zichzelf als incompetent, mist zelfvertrouwen en wil voortdurend gerustelling en steun op praktische gebieden van iemand die sterker is dan hij/zijzelf

36
Q

Emotionele afhankelijkheid

A

Verwijst naar de emotionele behoefte dat iemand anders veilig gehecht is aan de persoon. Zonder emotionele verbinding voelen mensen met een hoge emotioenle afhankelijkheid zich eenzaam en leeg, en hebben ze verlatingsangst

37
Q

Hechtingsverlating

A

Overmatige interpersoonlijke afhankelijkheid (behoeftigheid), zich eenzaam voelen, leeg, en een sterk verlangen ervaren naar een liefhebbend persoon

38
Q

Karakteristieken vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A

Gekenmerkt door verlangen naar verbondenheid in combinatie met een gevoel van persoonlijke ontoerijkendheid en intense angst voor interpersoonlijke afwijzing. Een verhoogde gevoeligheid voor kritiek en verwachte veroordeling door anderen, wat leidt tot sociale afstandelijkheid

39
Q

Epidemiologie vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A
  • algemene populatie: 1.5-2%
  • klinische populatie: 14.7%
  • bereik in klinische populatie: 1-37%
  • hoog aantal bezoekers van psychiatrische instellingen
  • grote invloed op kwaliteit van leven en dagelijks funcitoneren
40
Q

Personen met vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A
  • sociaal vermijdend, overgevoelig voor negatieve beoordelingen, bang voor afwijzing en voelen zich minderwaardig
  • vermijden situaties, onaangename emoties, nieuwe situaties en stimuli die hoge opwinding veroorzaken
  • vermijdt intimiteit, hoge niveaus van angst terugtrekking en anhedonie
  • problemen met emotieregulatie
41
Q

Temperament vulnerability
- vermijdende PS

A

Kinderen die gedragsgeremd zijn en overgevoelig zijn om sterk te reageren op emotionele stimuli en gevoelig zijn voor potentiële schade kunnen kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van vermijdende PS. Vooral wanneer het kind geconfronteerd wordt met overbeschermende, beschuttende opvoeding, waardoor het kind niet gewend raakt aan aversieve nieuwe sociale interacties

42
Q

Overlap vermijdende PS met sociale angst

A

35-60% gelijktijdig en 50% van de personen met sociale angst heeft ook een vermijdende persoonlijkheidsstoornis.
- veel overlap in klinische beschrijving
–> de angst voor negatieve evaluatie, wat resulteert in het vermijden van sociale situaties of zich ongemakkelijk voelen in sociale situaties

43
Q

Verschil sociale angst en vermijdende PS

A
  • sociale fobie: angst op specifieke situaties
  • vermijdend: angst op zelf en interpersoonlijk functionerel op alle gebieden
44
Q

Severity continuïteitshypothese

A

Dominante hypothese om de stoornissen (sociale fobie en vermijdende PS) te vergelijken, die stelt dat sociale angststoornis en vermijdende PS geen afzonderlijke entiteiten zijn, maar alleen verschillen in ernst, en kunnen worden geplaatst op een continuüm van ernst.
–> vermijdend is dan een ernstigere variant van sociale fobie

45
Q

Attenuatiehypothese

A

Beide stoornissen (sociale fobie en vermijdende PS) zij alternatieve uitingen van dezelfde genetische of constitutionele aansprakelijkheid in termen van onderliggende persoonlijkhiedskenmerken, met als moelijke kandidaten hoge introversie en hoog neuroticisme

46
Q

Karakteristieken sociale angst

A
  • duidelijke angst of bezorgdheid over één of meerdere sociale situaties waarin het individu wordt blootgesteld aan mogelijk kritisch onderzoek door anderen
  • bang om beoordeeld te worden
  • sociale situaties roeen angst/nrust op
  • sociale situaties worden actief vermeden of doorstaan met duidelijke angst of ongerustheid
47
Q

Overeenkomsten vermijdende en afhankelijke PS

A
  • cognitieve stijl om anderen als ‘beter’, capabeler en competenter te zien
  • bezorgd over ineffectief zijn, bekritiseerd of afgewezen worden, een laag zelfbeeld en snel overgaan tot zelfbeschuldiging
48
Q

Verschillen vermijdende en afhankelijke PS

A
  • afhankelijke PS gelooft dat er ‘betere’ anderen zijn die hen kunnen helpen, terwijl vermijdende PS die overtuiging niet hebben
    -vermijdende PS ervaart angst gedreven door angst om afgewezen te worden voorgaand aan het vormen van nieuwe relaties
  • afhankelijke PS ervaart angst gedreven door angst om verlaten te worden in een relatie
49
Q

Obsessief-compulsieve Persoonlijkheidsstoornis

A

Chronisch maladaptief patroon van excessief perfectionisme, preoccupatie met orde en detail, en behoefte aan controle over de omgeving.
- Verschillend van Obsessief-compulsieve stoornis –> 15-25% comorbiditeit
- zichtbaar in symmetrie en verzamelingsobsessies als kind
- comorbiditeit met eetstoornissen en depressie
- OCPD heeft negatieve invloed op OCD behandeling

50
Q

OCPD en pedofilie

A

14% van de variantie in pedofilie kan worden verklaard door OCPD
- huiselijk geweld

51
Q

3 grote onderzoeken over cluster C persoonlijkheidsstoornissen

A
  • G-force
  • I-force
  • QUEST-CLC
52
Q

G-force

A

Vergelijkt effectiviteit van 3 vormen groepstherapie
- 24 maanden psychodynamische groepstherapie
- 18 maanden schema-gerichte therapie
- 12 maanden schema-groepstherapie

53
Q

I-force

A

Vergelijkt 3 individuele vormen van psychotherapie:
- kortdurende psychoanalytische ondersteunende psychotherapie (KPSP)
- affectfobietherapie (AFT)
- schematherapie (SFT)
–> 50 sessies, begin met 2x per week

54
Q

QUEST_CLC

A

vergelijkt groep schematherapie, individuele schematherapie en behandeling zoals gewoonlijk
- effectiviteit en kosteneffectiviteit
- specifieke kenmerken van deelnemers die voorspellen of een bepaalde therapie effectiever is
–> helpen te bepalen welke therapie voor wie beter geschikt is

55
Q

Assessment van persoonlijkheidsstoornissen

A

Fase 1: inventarisatie
Fase 2: classificatie
Fase 3: diagnostische formulering

56
Q

Fase 1: inventarisatie

A

Anamnese, waarin de patiënt vertelt over de klachten en problemen. Psycholoog en cliënt vormen een hulpvraag. Relatie tussen symptomen en persoonlijkheid wordt uitgelegd

57
Q

Fase 2: classificatie

A

Plaats de symptomen in een categorie volgens de DSM-5, eerst aan andere psychische stoornissen, daarna naar persoonlijkheidsstoornissen
- semi-gestructureerd interview

58
Q

Fase 3: diagnostische formulering

A

Diagnostische formulering veschrijft de problemen van de patient in zijn unieke individuele context. Voor een goede diagnostische formulering kan het nodig zijn de diagnose verder te verfijnen

59
Q

Gestructureerd interview

A

Bieden specifieke vragen om PS te beoordelen. voegen 40% betrouwbaarheid toe, omdat je info kan missen die niet passen bij wat je zoekt
- SCID-5-PD
- SIDP-IV
- STIP-5.1
- STIPO

60
Q

SCID-5-PD

A

Een semigestructureerd interview om 10 PS van DSM-5 te beoordelen, categorsche benadering, met mogelijkheid tot scoren van ernst door de dimensionele benadering. Goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en testhertestbetrouwbaarheid

61
Q

SIDP-IV

A

Een semi-gestructureerd interview voor persoonlijkheidsstoornissen. De vragen zijn gerangschikt volgens thema’s in plaats van stoornissen. Goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
en testhertestbetrouwbaarheid.

62
Q

STIP-5.1

A

Meet het niveau van persoonlijkhiedsfunctiuoneren volgens het alternatieve model. Adequate tot goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

63
Q

STIPO

A

Een semi-gestructureerd interview om Kernbergs ,odel van persoonlijkheidsorganisatie te boordelen (bijv. neuritische, borderline en psychotische organisatie

64
Q

Gestructureerde interviews voor persoonlijkhiedstrekken

A
  • diagnostic interview for BPD-revised
  • borderline personality disorder severity index
  • structured interview for te five-factor model
65
Q

Diagnostic Interview for BPD-revised

A

Voor het beoordelen van BPS criteria in de diepte

66
Q

Borderline personality disorder severity index

A

Wordt momenteel ook ontwikkeld voor cluster C PS

67
Q

Structured interview for the five factor model

A

Beoordelen van persoonlijkheidstrekken

68
Q

Zelfrapportage voor diagnose en assessment

A
  • Millon Clinical Multiaxial Inventory-III (MCMI-III; Millon, 2009)
  • Personality Disorder Questionnaire-IV (PDQ-4; Hyler, 1994)
  • Personality Assessment Inventory (PAI; Morey, 2014)
  • Dimensional Assessment of Personality Pathology - Basic Questionnaire
    (DAPP-BQ; Livesley & Jackson, 2010)
  • Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2-RF (MMPI-2-RF; Ben-Porath
    & Tellegen, 2008)
  • NEO-Personality Inventory - Revised (NEO-PI-R; Costa & McCrae, 1992b)
  • Shedler and Westen Assessment Procedure-200 (SWAP-200; Westen &
    Shedler, 1999a, 1999b)
  • Temperament and Character Inventory - Revised (TCI-R; Cloninger et al.,
    1994)
  • Young Schema Questionnaire (Young et al., 2003; Rijkeboer, 2012)
69
Q

MCMI-III
- Millon Clinical Multiaxial Inventory-III

A

Is bedoeld om informatie te verschaffen over persoonlijkheidskenmerken en
psychopathologie, waaronder DSM persoonlijkheidsstoornissen. Het is
gebaseerd op de evolutietheorie van Theodore Millon.

70
Q

PDQ-4
- Personality Disorder Questionnaire-IV

A

De PDQ-4 is
een forced choice, zelfrapportage vragenlijst ontworpen om de DSM-IV
persoonlijkheidsstoornissen te meten.

71
Q

PAI
- Personality Assessment Inventory

A

De PAI is een
zelfrapportage persoonlijkheidstest met 344 items die persoonlijkheid en
psychopathologie beoordeelt.

72
Q

DAPP-BQ
- Dimensional Assessment of Personality Pathology - Basic Questionnaire

A

De DAPP-BQ is een 290-item
zelfrapportage-instrument ontwikkeld om dimensies van
persoonlijkheidsstoornissen in klinische populaties te beoordelen en vertoont
een robuuste vierfactorenstructuur

73
Q

MMPI-2-RF
- Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2-RF

A

De MMPI kan gebruikt worden voor structurele diagnostiek
binnen een persoon om meer inzicht te krijgen in psychopathologie, dynamiek,
en motivatie, en geeft de clinicus een idee over de validiteit van de assessment
en mogelijke responssets.

74
Q

NEO-PI-R
- NEO-Personality Inventory - Revised

A

De NEO-PI-R is een persoonlijkheidsvragenlijst die de Big Five
persoonlijkheidskenmerken meet

75
Q

SWAP-200
- Shedler and Westen Assessment Procedure-200

A

De SWAP-200 is eerder een rapport van een clinicus
dan een zelfrapportage-instrument.

76
Q

TCI-R
- Temperament and Character Inventory - Revised

A

De TCI-R is een 240-item voor zelfrapportage van
persoonlijkheidskenmerken. Er zijn vier dimensies, geoperationaliseerd als
“temperament” (nieuwigheid zoeken, schade vermijden, afhankelijkheid van
beloning en volharding) en er zijn drie dimensies geoperationaliseerd als
“karakter” (zelfsturing, coöperativiteit en zelftranscendentie).

77
Q

Young Schema Questionnaire

A

De
Young Schema Questionnaire bestaat uit vijf brede categorieën van onvervulde
behoeften die werden gegroepeerd in 18 maladaptieve schema’s resulterend in
maladaptieve copingstijlen. Deze worden gedefinieerd als iemands
gedragsreacties op schema’s:
- Ontkoppeling/ afwijzing.
- Verminderde autonomie en/ of prestatie.
- Beperkte begrenzing.
- Gerichtheid op anderen.
- Overwaakzaamheid/ inhibitie.

78
Q

HI-TOP model

A

Hierarchical Taxonomy of Psychopathology
- gegevensgestuurd, hiërarchisch gebaseerd alternatief voor traditionele classificaties
- pagina 44 en 45 compleet

79
Q

Multidimensional approach

A

Een multidimensionele benadering van hoe verschillende beoordelingsinstrumenten verschillende aspecten en niveaus van persoonlijkheid meten, met inbegrip van genetische, biologische en sociale aspecten

80
Q

Somatische stoornis

A

Sommige mensen lijken lichamelijke beperkingen, zoals pijn en vermoeidheid te hebben, waardoor de daaropvolgende beperkingen in veel grotere mate ervaren worden dan kan verklaard worden door ziekte op ‘objectieve’ lichamelijke beperkingen. borderline en afhankelijke persoonlijkheidsstoornissen hebben een hoge comorbiditeit met de somatische stoornis
- door interpersoonlijke en intrapersoonlijke processen