HC3 Cluster C persoonlijkheidsstoornissen en assessment Flashcards

1
Q

Cluster C persoonlijkheidsstoornissen

A
  • vermijdende persoonlijkheidsstoornis
  • afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
  • obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cluster C in de literatuur

A

Cluster C wordt verwaarloosd in de onderzoeksliteratuur, ondanks het feit dat het de grootste groep is in steekproeven in de algemene populatie.
- Vermijdende PS komt veel voor bij patiënten in de geestelijke gezondheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A

Wordt voornamelijk gekenmerkt door sociale inhibitie, gevoeles van ontoereikendheid, overgevoeligheid voor negatieve evaluatie en afkeuring van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vermijdende PS en sociale angsstoornis

A

Sociale angst is sterk comorbide met vermijdende PS, 50% van de mensen met sociale angst heeft ook een vermijdende PS
–> beide: angst voor negatieve evaluatie; vermijden van sociale situaties en ongemak
- severity continuum hypothese
- attenuatiehypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Severity continuum hypothese
- sociale angst en vermijdende PS

A

Sociale angststoornis en vermijdende PS zijn geen afzonderlijke entiteiten, maar verschillen alleen in ernst, en kunnen op een continuüm van ernst geplaatst worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Attenuatiehypothese
- sociale angst en vermijdende PS

A

Beide stoornissen zijn alternatieve uitingen van dezelfde genetische of constitutionele aansprakelijkheid in termen van onderliggende persoonlijkjheidskenmerken: hoge introversie en hoog neuroticisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A

Wordt voornamelijk gekenmerkt door onderdanig en aanhankelijk gedrag, overmatige behoefte om verzorgd te worden door anderen die dicht bij hen staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

A

Wordt voornamelijk gekenmerkt door preoccupatie met ordelijkheid, controle en perfectionisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kernkarakteristieken cluster C

A

Overmatig bezorgd en angstig zijn over hoe ze bestaan en overleven in de wereld en wat de wereld over hen denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prevalentie cluster C stoornissen

A

Vermijdend: 1.5%
Afhankelijk 0.8% (vaker bij vrouwen)
OCD: 3.2% (vaker bij mannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gemeenschappelijke factoren cluster C

A

Afhankelijke en vermidjende PS delen een gemeenschappelijke latente factor, dwangmatige PS lijkt een ander domein te vertegenwoordigen
- afhankelijke PS vertoont overlap met paniekstoornis/agorafobie
- vermijdende PS vertoont overlap met sociale fobie
- angsstoornissen delen significante genetische variantie met het persoonlijkheidskenmerk neuroticisme wat sterk gerelateerd is aan cluster C persoonlijksheidsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DSM-5 voor vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A

Een pervasief patroon van sociale inhibitie, gevoelens van ontoereikendheid en overgevoeligheid voor negatieve evaluaties beginnend op de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door 4 (of meer) van de volgende criteria: zie volgende slide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

4+ criteria vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A
  1. Vermijdt beroepsactiviteiten die significant interpersoonlijk contact met zich meebrengen, uit angst voor kritiek, afkeuring of afwijzing
  2. Is niet bereid om met mensen om te gaan tenzij hij/zij zeker weet dat hij/zij aardig gevonden wordt
  3. Is terughoudend in intieme relaties uit angst om beschaamd of belachelijk gemaakt te worden
  4. Houdt zich bezig met kritiek of afwijzing in sociale situaties
  5. Is geremd/inhiberend in nieuwe interpersoonlijke situaties vanwege gevoelens van ontoereikendheid
  6. Ziet zichzelf als sociaal onbekwaam, persoonlijk onaantrekkelijk, of inferieur aan anderen
  7. Is ongeweoon terughoudend om persoonlijke risico’s te nemen of nieuwe activiteit te ondernemen, omdat ze gênant kunnen zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

DSM-5 voor afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A

Een pervasieve en buitensporige behoefte om verzorgd te worden die leidt tot
onderdanig en klevend gedrag en angsten van scheiding, beginnend in de vroege
volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vijf
(of meer) van de volgende criteria: zie volgende slide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

5+ criteria afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A
  1. Heeft moeite met dagelijkse beslissingen te nemen zonder een buitensporige hoeveelheid van advies en geruststelling van anderen
  2. Heeft anderen nodig om verantwoordelijkheid te nemen voor de meest belangrijke aspecten van zijn/haar leven
  3. heeft moeite het oneens te zijn met anderen uit angst voor verlies van steun of goedkeuring. Let op: realistische angsten voor vergelding vallen hier niet onder
  4. Heeft moeite om projecten op te zetten of dingen zelf te doen (eerder door een gebrek aan zelfvertrouwen in oordeel of vaardigheden dan door een gebrek aan motivatie of energie)
  5. Doet buitensporig veel moeite om zorg en steun van anderen te krijgen, tot op het punt van vrijwillig dingen te doen die onaangenaam zijn
  6. Voelt zich ongemakkelijk of hulpeloos als hij/zij alleen is vanwege overdreven angsten om niet in staat te zijn voor zichzelf te kunnen zorgen
  7. Zoekt dringend een andere relatie als bron van zorg en steun wanneer een hechte relatie eindigt
  8. Is onrealistisch bezig met angsten om voor zichzelf te moeten zorgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

DSM-5 voor obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

A

Een pervasief patroon van preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme, en mentale en interpersoonlijke controle, ten koste van flecibiliteit, openheid en eficiëntie, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezigheid is verschillende contexten, zoals aangegeven door vier (of meer) van de volgende criteria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

4+ criteria obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

A
  1. is zodanig gepreoccupeerd met details, regels, lijsten, orde, organisatie of schema’s dat het belangrijkste deel van de activiteit verloren gaat
  2. Vertoont perfectionisme dat de voltooiing van taken in de weg staat (bijv. is niet in staat een project te voltooien, omdat niet aan zijn/haar eigen te strenge normen wordt voldaan)
  3. is overmatig toegewijd aan werk en productiviteit met uitsluiting van vrijetijdsbesteding en vriendschappen (niet te verklaren door een duidelijke economische noodzaak)
  4. overgevoelig, nauwgezet en onflexibel is in zaken van moraal, ethiek of waarden (niet verklaard door culturele of religieuze identificatie)
  5. is niet in staat om versleten of waardeloze zelfs wanneer ze geen sentimentele waarde meer hebben
  6. aarzelt om taken te delegeren of met anderen samen te werken tenzij zij zich precies aan zijn/haar manier van doen onderwerpen
  7. hanteert een gierige bestedingsstijl tegenover zichzelf en anderen; geld wordt gezien als iets dat moet worden bewaard voor toekomstige rampen
  8. toont starheid en koppigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Belangrijkste verschillen OCD en OCPD

A

OCD=
- mental illness marked by recurrent, intrusive, unwanted thoughts and repetitive behavior.
- often feel anxiety or distress
OCPD=
- personality disorder in which someone always wants to be in control
- strict orderliness, perfectionism

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Geweld in OCPD

A
  • Dwangmatige PS kan worden geassocieerd met pedofilie in justitiee populatie (14%)
  • Dwangmatige PS kan worden geassocieerd met huiselijk geweld (58% van veroordeelde mannen)
    –> aggressief door het dwarsbomen van perfectionisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Etiologie: gen-omgevingsinteractiemodel

A

Hedendags, geïntegreerd biopsychosocial model
- kern psychologische/cognitief component
- genetische aanleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kern psychologische/cognitief component
- cluster C

A

Zelfconcept hebben van:
- afhankelijke PS: ineffectief en zwak zijn en anderen nodig hebben om gelukkig te zijn
- vermijdende PS: minderwaardig zijn en anderen vermijden die kritisch zijn
- Obsessieve-compulsieve PS: verantwoordelijk, aansprakelijk, kieskeurig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Genetische aanleg
- cluster C

A

Voor angst- en schadevermijding, en afhankelijkheidsgerelateerde factoren + vroeg (traumatisch) leren (verwaarlozing, negatieve opvoeding en hechtingservaringen en (geslachtsgebonden) socialisatie.
- Socialisatie bevordert passiviteit, inschikkelijkhied en aanpassing bij meisjes meer dan bij jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Cognitieve model
- cluster C

A

Persoonlijkheidsstoornissen worden geconceptualiseerd als openlijke uitdrukkingen van onderliggende disfunctionele overtuigingen en schema’s, die dergelijke individuen kwetsbaar maken voor negatieve levenservaringen. iemands interpretatie van de gebeurtenis veroorzaak emotionele distress en leidt tot difunctie bij personen met PS niet de gebeurtenis zelf
- schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Schema’s

A

Representaties van de betekenis van het gedrag en de bedoelingen van anderen, de wereld en het zelf
- verstoringen in aandacht (bias)
- verstoringen in interpretatie (bias)
- verstoringen in geheugen (bias)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Verstoringen in aandacht
- aandacht bias

A

Attentional bias is het proces waarbij de aandacht wordt gericht op stimuli die overeenkomen met onderliggende schema’s. Cluster C individuen hebben een aandachtsvoorkeur voor bedreiginen en aan bedregingsgerelateerde stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Verstoring in interpretatie
- interpretatiebias

A

Interpretatiebias wordt gekenmerkt door interpretatie van informatie op een typische manier congruent met het onderliggende schema. Dit is gevonden voor vermijdende en afhankelijke PS, maar nog niet voor OCPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Verstoring in geheugen
- geheugen bias

A

Geheugenbias is een cognitieve bias die oftewel het herinneren van een herinnering verminderen of verbeteren. Deze geheugenvertekeningen tonen aan dat herinnering niet worden opgeslagen als exacte replica’s van de werkelijheid. Ervaringen die in overeenstemming zijn met een bepaald scham worden vermoedelijk opgeslagen en teruggehaald in het korte en lange termij geheugen, in vergelijking met ervaringen die in tegenspraak zijn met het schema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Beeld van zelf en anderen bij Vermijdende PS

A

Zelf: kwetsbaar voor depreciation en afwijzing, sociaal onbekwaam en incompetent
Anderen: Kritisch, vernederend en superieur
Belangrijkste strategie: situaties vermijden waar kritiek kan voorkomen. Onaangename gevoelens of gedachten vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Beeld van zelf en anderen bij Afhankelijke PS

A

Zelf: zwak, behoeftig, hulpeloos en incompetent
Anderen: geïdealiseerd, verzorgend, ondersteunend en competent
Belangrijkste strategie: Ontwikkel afhankelijke relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Beeld van zelf en anderen bij passief-agressieve PS

A

Zelf: zelfvoorzienend, kwetsbaar voor controle en verstoring
Anderen: opdringerig, veeleisend, storend, controlerend en overheersend
Belangrijkste strategie: Passief verzet. Oppervlakkige odnerdanigheid en regels ontwijken/omzeilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Beeld van zelf en anderen Obsessief-compulsieve PS

A

Zelf: verantwoordelijk, aansprakelijk, kieskeurig en competent
Anderen: onverantwoordelijk, casual, incompetent en zelfingenomen
Belangrijke strategie: regels toepassen. perfectionisme en evalueren/controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Maladaptieve compenserende gedragingen voor cluster C schema’s

A

Afhankelijke PS: Hechting, hulp zoeken en vastklampen
Vermijdende PS: vermijding, onassertiviteit en vermijdend denken
Obsessief-compulsieve PS: Perfectionisme en controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Cluster C en interpersoonlijk geweld

A

80% van afhankelijke en 12% van vermijdende PS hebben kans op interpersoonlijk geweld
- Afhankelijk in gewelddadige relaties
- afhankelijk gewelddadig familielid
- vermijdend en OCPD plegen geweld
- vermijdend gedetineerde vermoord vrouw
- OCPD mannen hebben intiem partner geweld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Behandelingen Cluster C

A

Gebrek aan wetenschappelijk aandacht, dus realtief weinig onderzoek
Alleen voor vermijdende PS:
- Cognitieve gedragstherapie CGT
- Korte psychodynamische psychotherapie STDP
- Schematherapie ST
- Affectfobietherapie AFT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Karakteristieken van afhnakelijke persoonlijkheidsstoornis

A
  • cognitief: perceptie van zichzelf als machteloos, ineffectief en hulpeloos
  • affectief: neiging om angstig te worden wanneer het nodig is om autonoom/zelfstandig te functioneren, om zo zorg te verkrijgen van anderen
  • motiverend: duidelijke behoefte aan ondersteuning, begeleiding en goedkeuring
  • gedragsmatig: neiging om hulp en geruststelling te zoeken en toe te geven aan anderen in interpesoonlijke interacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Epidemiologie afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A
  • prevalentie in algemene populatie: 1-2%
  • prevalentie in poliklinische setting: 0-10%
  • prevalentie in intramurale setting (= zorg binnen de muren, zoals verpleeghuis): 5-15%
  • vrouwen hebben 40% meer kans op de diagnose dan mannen, dit komt door de socialisatie en de formulering van de criteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Comorbiditeit Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A
  • stemmings- en angststoornissen
  • andere cluster C persoonlijheidsstoornis
  • Cluster A en Cluster B persoonlijkheidsstoornis (vooral borderline en theatrale persoonlijkheidsstoornis)
  • eetstoornissen
  • middelenmisbruik
  • somatisatie stoornissen
38
Q

Verschil borderline en afhankelijke PS

A
  • borderline reageert met woede, zelfmoorddreigingen, zelfbeschadiging, veeleisende en emotionele leegte op verlating
  • afhnakelijke PS reageert met toenemende onderdanigheid en aanhankelijheid, en is dringen op zoek naar een vervangende relatie om zorgt en ondersteuning te vinden
39
Q

Personen met afhankelijke PS

A
  • worden gekenmerkt door een hoge trait anxiety
  • reageren met verhoogde angst bij interpersoonlijke conflicten
  • hoge mate van afhankelijkheid
  • hoge afhankelijkheid geassocieerd met strenge, controlerende en inconsistente opvoeding
  • hoge geagiteerde angst om fouten te maken
  • hoge comorbiditeit met paniekstoornis, sociale fobie en obsessieve compulsieve stoornis
  • hoog risico op zelfmoordgedachten/pogingen
40
Q

Construct van afhankelijke PS

A
  • afhankelijkheid en incompetentie
  • hechtingsverlating
41
Q

Afhankelijkheid en incompetentie

A

Zichzelf zien als incompetent, gebrek aan zelfvertrouwen, en heeft op praktische gebieden geruststelling en steun nodig van een sterkere ander
- functionele afhankelijkheid
- emotionele afhankelijkheid

42
Q

Functionele afhankelijkheid

A

Individu ziet zichzelf als incompetent, mist zelfvertrouwen en wil voortdurend gerustelling en steun op praktische gebieden van iemand die sterker is dan hij/zijzelf

43
Q

Emotionele afhankelijkheid

A

Verwijst naar de emotionele behoefte dat iemand anders veilig gehecht is aan de persoon. Zonder emotionele verbinding voelen mensen met een hoge emotioenle afhankelijkheid zich eenzaam en leeg, en hebben ze verlatingsangst

44
Q

Hechtingsverlating

A

Overmatige interpersoonlijke afhankelijkheid (behoeftigheid), zich eenzaam voelen, leeg, en een sterk verlangen ervaren naar een liefhebbend persoon

45
Q

Karakteristieken vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A

Gekenmerkt door verlangen naar verbondenheid in combinatie met een gevoel van persoonlijke ontoerijkendheid en intense angst voor interpersoonlijke afwijzing. Een verhoogde gevoeligheid voor kritiek en verwachte veroordeling door anderen, wat leidt tot sociale afstandelijkheid

46
Q

Epidemiologie vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A
  • algemene populatie: 1.5-2%
  • klinische populatie: 14.7%
  • bereik in klinische populatie: 1-37%
  • hoog aantal bezoekers van psychiatrische instellingen
  • grote invloed op kwaliteit van leven en dagelijks funcitoneren
47
Q

Personen met vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A
  • sociaal vermijdend, overgevoelig voor negatieve beoordelingen, bang voor afwijzing en voelen zich minderwaardig
  • vermijden situaties, onaangename emoties, nieuwe situaties en stimuli die hoge opwinding veroorzaken
  • vermijdt intimiteit, hoge niveaus van angst terugtrekking en anhedonie
  • problemen met emotieregulatie
48
Q

Temperament vulnerability
- vermijdende PS

A

Kinderen die gedragsgeremd zijn en overgevoelig zijn om sterk te reageren op emotionele stimuli en gevoelig zijn voor potentiële schade kunnen kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van vermijdende PS. Vooral wanneer het kind geconfronteerd wordt met overbeschermende, beschuttende opvoeding, waardoor het kind niet gewend raakt aan aversieve nieuwe sociale interacties

49
Q

Overlap vermijdende PS met sociale angst

A

35-60% gelijktijdig en 50% van de personen met sociale angst heeft ook een vermijdende persoonlijkheidsstoornis.
- veel overlap in klinische beschrijving
–> de angst voor negatieve evaluatie, wat resulteert in het vermijden van sociale situaties of zich ongemakkelijk voelen in sociale situaties

50
Q

Verschil sociale angst en vermijdende PS

A
  • sociale fobie: angst op specifieke situaties
  • vermijdend: angst op zelf en interpersoonlijk functionerel op alle gebieden
51
Q

Severity continuïteitshypothese

A

Dominante hypothese om de stoornissen (sociale fobie en vermijdende PS) te vergelijken, die stelt dat sociale angststoornis en vermijdende PS geen afzonderlijke entiteiten zijn, maar alleen verschillen in ernst, en kunnen worden geplaatst op een continuüm van ernst.
–> vermijdend is dan een ernstigere variant van sociale fobie

52
Q

Attenuatiehypothese

A

Beide stoornissen (sociale fobie en vermijdende PS) zij alternatieve uitingen van dezelfde genetische of constitutionele aansprakelijkheid in termen van onderliggende persoonlijkhiedskenmerken, met als moelijke kandidaten hoge introversie en hoog neuroticisme

53
Q

Karakteristieken sociale angst

A
  • duidelijke angst of bezorgdheid over één of meerdere sociale situaties waarin het individu wordt blootgesteld aan mogelijk kritisch onderzoek door anderen
  • bang om beoordeeld te worden
  • sociale situaties roeen angst/nrust op
  • sociale situaties worden actief vermeden of doorstaan met duidelijke angst of ongerustheid
54
Q

Overeenkomsten vermijdende en afhankelijke PS

A
  • cognitieve stijl om anderen als ‘beter’, capabeler en competenter te zien
  • bezorgd over ineffectief zijn, bekritiseerd of afgewezen worden, een laag zelfbeeld en snel overgaan tot zelfbeschuldiging
55
Q

Verschillen vermijdende en afhankelijke PS

A
  • afhankelijke PS gelooft dat er ‘betere’ anderen zijn die hen kunnen helpen, terwijl vermijdende PS die overtuiging niet hebben
    -vermijdende PS ervaart angst gedreven door angst om afgewezen te worden voorgaand aan het vormen van nieuwe relaties
  • afhankelijke PS ervaart angst gedreven door angst om verlaten te worden in een relatie
56
Q

Obsessief-compulsieve Persoonlijkheidsstoornis

A

Chronisch maladaptief patroon van excessief perfectionisme, preoccupatie met orde en detail, en behoefte aan controle over de omgeving.
- Verschillend van Obsessief-compulsieve stoornis –> 15-25% comorbiditeit
- zichtbaar in symmetrie en verzamelingsobsessies als kind
- comorbiditeit met eetstoornissen en depressie
- OCPD heeft negatieve invloed op OCD behandeling

57
Q

OCPD en pedofilie

A

14% van de variantie in pedofilie kan worden verklaard door OCPD
- huiselijk geweld

58
Q

3 grote onderzoeken over cluster C persoonlijkheidsstoornissen

A
  • G-force
  • I-force
  • QUEST-CLC
59
Q

G-force

A

Vergelijkt effectiviteit van 3 vormen groepstherapie
- 24 maanden psychodynamische groepstherapie
- 18 maanden schema-gerichte therapie
- 12 maanden schema-groepstherapie

60
Q

I-force

A

Vergelijkt 3 individuele vormen van psychotherapie:
- kortdurende psychoanalytische ondersteunende psychotherapie (KPSP)
- affectfobietherapie (AFT)
- schematherapie (SFT)
–> 50 sessies, begin met 2x per week

61
Q

QUEST_CLC

A

vergelijkt groep schematherapie, individuele schematherapie en behandeling zoals gewoonlijk
- effectiviteit en kosteneffectiviteit
- specifieke kenmerken van deelnemers die voorspellen of een bepaalde therapie effectiever is
–> helpen te bepalen welke therapie voor wie beter geschikt is

62
Q

Assessment van persoonlijkheidsstoornissen

A

Fase 1: inventarisatie
Fase 2: classificatie
Fase 3: diagnostische formulering

63
Q

Fase 1: inventarisatie

A

Anamnese, waarin de patiënt vertelt over de klachten en problemen. Psycholoog en cliënt vormen een hulpvraag. Relatie tussen symptomen en persoonlijkheid wordt uitgelegd

64
Q

Uitgebreide assessment in inventarisatie fase

A
  • inventarisatie van verschillende probleemgebieden van de persoonlijkheidsstoornis
  • inventaris van geassocieerde problemen
  • risicobeoordeling
  • medicatiegeschiedenis
  • levenscontext
  • sterke punten en ondersteunend netwerk
  • behandelaar en patiënt formuleren samen een hulpvraag. De therapeut probeert de relatie tussen symptomen en PD te herkennen en te bespreken.
65
Q

Fase 2: classificatie

A

Plaats de symptomen in een categorie volgens de DSM-5, eerst aan andere psychische stoornissen, daarna naar persoonlijkheidsstoornissen
- semi-gestructureerd interview

66
Q

Fase 3: diagnostische formulering

A

Diagnostische formulering veschrijft de problemen van de patient in zijn unieke individuele context. Voor een goede diagnostische formulering kan het nodig zijn de diagnose verder te verfijnen

67
Q

Relevante factoren diagnostische formulering

A
  • voorgeschiedenis
  • woonsituatie
  • financien
  • opleiding en of werk
  • kwaliteit van sociaal netwerk en sociale relaties
  • zorg voor kinderen en naasten
  • lichamelijke gezondheid
  • somatische comorbiditeit
  • medicatiegebruik
68
Q

Gestructureerd interview

A

Bieden specifieke vragen om PS te beoordelen. voegen 40% betrouwbaarheid toe, omdat je info kan missen die niet passen bij wat je zoekt
- SCID-5-PD
- SIDP-IV
- STIP-5.1
- STIPO

69
Q

Waarom gestructureerde interviews

A
  • bieden speciefieke vragen om de PS te beoordelen
  • worden beschouwd als de gouden standaard
  • trraining en klinische ervaring zijn nodig
  • voegen 40% betrouwbaarheid toe
70
Q

SCID-5-PD

A

Een semigestructureerd interview om 10 PS van DSM-5 te beoordelen, categorsche benadering, met mogelijkheid tot scoren van ernst door de dimensionele benadering. Goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en testhertestbetrouwbaarheid

71
Q

SIDP-IV

A

Een semi-gestructureerd interview voor persoonlijkheidsstoornissen. De vragen zijn gerangschikt volgens thema’s in plaats van stoornissen. Goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
en testhertestbetrouwbaarheid.

72
Q

STIP-5.1

A

Meet het niveau van persoonlijkhiedsfunctiuoneren volgens het alternatieve model. Adequate tot goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

73
Q

STIPO

A

Een semi-gestructureerd interview om Kernbergs model van persoonlijkheidsorganisatie te boordelen (bijv. neuritische, borderline en psychotische organisatie

74
Q

Gestructureerde interviews voor persoonlijkhiedstrekken

A
  • diagnostic interview for BPD-revised
  • borderline personality disorder severity index
  • structured interview for te five-factor model
75
Q

Diagnostic Interview for BPD-revised

A

Voor het beoordelen van BPS criteria in de diepte

76
Q

Borderline personality disorder severity index

A

Wordt momenteel ook ontwikkeld voor cluster C PS

77
Q

Structured interview for the five factor model

A

Beoordelen van persoonlijkheidstrekken

78
Q

Zelfrapportage voor diagnose en assessment

A
  • Millon Clinical Multiaxial Inventory-III (MCMI-III; Millon, 2009)
  • Personality Disorder Questionnaire-IV (PDQ-4; Hyler, 1994)
  • Personality Assessment Inventory (PAI; Morey, 2014)
  • Dimensional Assessment of Personality Pathology - Basic Questionnaire
    (DAPP-BQ; Livesley & Jackson, 2010)
  • Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2-RF (MMPI-2-RF; Ben-Porath
    & Tellegen, 2008)
  • NEO-Personality Inventory - Revised (NEO-PI-R; Costa & McCrae, 1992b)
  • Shedler and Westen Assessment Procedure-200 (SWAP-200; Westen &
    Shedler, 1999a, 1999b)
  • Temperament and Character Inventory - Revised (TCI-R; Cloninger et al.,
    1994)
  • Young Schema Questionnaire (Young et al., 2003; Rijkeboer, 2012)
79
Q

MCMI-III
- Millon Clinical Multiaxial Inventory-III

A

Is bedoeld om informatie te verschaffen over persoonlijkheidskenmerken en
psychopathologie, waaronder DSM persoonlijkheidsstoornissen. Het is
gebaseerd op de evolutietheorie van Theodore Millon.

80
Q

PDQ-4
- Personality Disorder Questionnaire-IV

A

De PDQ-4 is
een forced choice, zelfrapportage vragenlijst ontworpen om de DSM-IV
persoonlijkheidsstoornissen te meten.

81
Q

PAI
- Personality Assessment Inventory

A

De PAI is een
zelfrapportage persoonlijkheidstest met 344 items die persoonlijkheid en
psychopathologie beoordeelt.

82
Q

DAPP-BQ
- Dimensional Assessment of Personality Pathology - Basic Questionnaire

A

De DAPP-BQ is een 290-item
zelfrapportage-instrument ontwikkeld om dimensies van
persoonlijkheidsstoornissen in klinische populaties te beoordelen en vertoont
een robuuste vierfactorenstructuur

83
Q

MMPI-2-RF
- Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2-RF

A

De MMPI kan gebruikt worden voor structurele diagnostiek
binnen een persoon om meer inzicht te krijgen in psychopathologie, dynamiek,
en motivatie, en geeft de clinicus een idee over de validiteit van de assessment
en mogelijke responssets.

84
Q

NEO-PI-R
- NEO-Personality Inventory - Revised

A

De NEO-PI-R is een persoonlijkheidsvragenlijst die de Big Five
persoonlijkheidskenmerken meet

85
Q

SWAP-200
- Shedler and Westen Assessment Procedure-200

A

De SWAP-200 is eerder een rapport van een clinicus
dan een zelfrapportage-instrument.

86
Q

TCI-R
- Temperament and Character Inventory - Revised

A

De TCI-R is een 240-item voor zelfrapportage van
persoonlijkheidskenmerken. Er zijn vier dimensies, geoperationaliseerd als
“temperament” (nieuwigheid zoeken, schade vermijden, afhankelijkheid van
beloning en volharding) en er zijn drie dimensies geoperationaliseerd als
“karakter” (zelfsturing, coöperativiteit en zelftranscendentie).

87
Q

Young Schema Questionnaire

A

De
Young Schema Questionnaire bestaat uit vijf brede categorieën van onvervulde
behoeften die werden gegroepeerd in 18 maladaptieve schema’s resulterend in
maladaptieve copingstijlen. Deze worden gedefinieerd als iemands
gedragsreacties op schema’s:
- Ontkoppeling/ afwijzing.
- Verminderde autonomie en/ of prestatie.
- Beperkte begrenzing.
- Gerichtheid op anderen.
- Overwaakzaamheid/ inhibitie.

88
Q

HI-TOP model

A

Hierarchical Taxonomy of Psychopathology
- gegevensgestuurd, hiërarchisch gebaseerd alternatief voor traditionele classificaties
- kijkt naar somatoform, internalizerende klchten, gedachte stoornis, externalizerende/terughoudende klachten, externaliserende/antagonistische klachten en detachment

89
Q

Multidimensional approach

A

Een multidimensionele benadering van hoe verschillende beoordelingsinstrumenten verschillende aspecten en niveaus van persoonlijkheid meten, met inbegrip van genetische, biologische en sociale aspecten

90
Q

Somatische stoornis

A

Sommige mensen lijken lichamelijke beperkingen, zoals pijn en vermoeidheid te hebben, waardoor de daaropvolgende beperkingen in veel grotere mate ervaren worden dan kan verklaard worden door ziekte op ‘objectieve’ lichamelijke beperkingen. borderline en afhankelijke persoonlijkheidsstoornissen hebben een hoge comorbiditeit met de somatische stoornis
- door interpersoonlijke en intrapersoonlijke processen

91
Q

Wanneer moet je een assessment doen/diagnose stellen
- bij wie

A

Twijfels over het vermogen van patiënten om hun eigen persoonlijkheid accuraat te beschrijven
- hoog niveau van zelfreflectie en vermogen om onbevooroordeelde beschrijvingen van zichzelf te geven (niet geklerud door huidige toestand)
- overeenstemming tussen zelf- en inormantenbeoordeling is op zijn best bescheiden
- correlaties tussen gestructureerde klinsche interview en zelfrapportagevragenlijsten en vragenlijst van een informant wezen op een significante maar matige overeenkomst tussen deze meetmethoden
–> dit is niet onderzocht!

92
Q

Wanneer beoordelen?

A

‘het blijvende patroon… is niet beter te verklaren als een manifestatie of gevolf van een andere geestelijke stoornis…
- de meeste patiënten presenteren zich niet met een PS maar eerder met een syndroomstoornis
- PS wordt pas later vermoed, wanneer behandeling niet aanslaat
- moeilijk om PS te beoordelen, vooral bij comorbiditeit
–> gebruik gestandaardiseerde en gestructureerde klinische interviews
–> trainingen hierin kunnen erg helpen