HC7 Schema therapie Flashcards

1
Q

The big four

A

Modellen waar de meeste onderzoek naar gedaan is
* Transference Focus Therapie (TFP): Otto Kernberg
* Mentalization Based Treatment (MBT): Anthony Bateman, Peter Fonagy
* Schema Therapie: Jeffrey Young.
* Dialectical Behaviour Therapy (DBT): Marsha Linehan.
–> Systems training for emotional predictability and problem solving (STEPP) als 5e?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontstaan van schematherapie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schematherapie

A

Een integratieve psychotherapie model dat verschillende therapieën integreert
- Cognitieve- gedragstherapie.
- Ervaringsgerichte psychotherapie en Gestalt therapie.
- Psychodynamische therapie.
- Hechtingstheorie: zeer van belang bij persoonlijkheidsstoornissen, omdat
onveilige gehechtheid hierbij centraal staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werkt schematherapie

A

Het is een uitbreiding van cognitieve gedragstherapie, waarbij de nadruk ligt op het ‘voelen’ en onderzoeken van de oorsprong van psychologische problemen/patronen bij kinderen en adolescenten
–> Onderzoek deze patronen en probeer ze te verbreken en adaptieve patronen te plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bewijs voor schematherapie

A

11 grote studies met 6 random control trials
- BPS is het meeste onderzocht
- Cluster C, autisme, depressie en eetstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schema

A

Zelfvernietigende kernthema’s of patronen die we ons hele leven herhalen.
- Schema’s ontwikkelen zich in de vroege kindertijd als reactie op onvervulde behoeftes
- getriggerd schema kan tot mode leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mode

A

Bepaalde gemoedstoestand/ emotionele staat
-> wordt gerakteriseerd door intense emoties en gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorbeeld schema

A

Defectiveness shame schema: Persoon voelt zich angstig om beoordeeld te worden
–> compliant surrendeer mode: persoon verwaarloost eigen gevoelens en behoeftes om acceptatie van anderen te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Unrelenting standards schema

A

Wanneer Sam op werk is wordt hij telkens geconfronteerd met het feit dat hij zijn normen niet kan halen. In plaats van streven naar perfectie, haast hij zich door zijn taken en laat hij vaak documenten thuis liggen. Hij zegt dat hij
zich geen zorgen maakt over zijn onverschilligheid. In deze situatie wordt zijn
“unrelenting standards schema” getriggerd waardoor hij het schema wil weerstaand door het tegenovergestelde gedrag te vertonen. Dit zou schema zou ontwikkeld kunnen zijn door mensen in zijn kindertijd hoge eisen aan hem oplegde, en werk boven gezondheid en rust stelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schema’s kunnen ons in de weg staan om aan onze emotionele behoeften te voldoen als volwassenen en kunnen leiden tot:

A
  • moeilijkheden bij interacties/connecties maken met anderen
  • algemeen gevoel van ontevredenheid over het leven
  • onmogelijkheid tot het ontwikkelen van een gevoel van blijheid en welzijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vroege maladaptieve schema’s (EMS)

A

Zelfvernietigende emotionele en cognitieve patronen die vroeg in de ontwikkeling beginnen en zich gedurende het leven herhalen.
–> EMS zijn de bouwstenen voor iemands persoonlijkheid
- maladaptief gedrag ontwikkeld zich als reactie op een schema
- schema’s worden beïnvloedt door biologische, psychologische, sociale en culturele factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onvervulde kernbehoeftes in kindertijd

A

Schema’s zijn het resultaat van onvervulde emotionele kernbehoeften in de kindertijd, door verschillende ervaringen uit het vroege leven:
- toxische frustratie van behoeften
- traumatisering, slachtofferschap
- te veel van het goede
- selectieve internalisatie of identificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Toxische frustratie van behoeften

A

Bijv. gebrek aan stabiliteit, begrip of liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Traumatisering, slachtofferschap

A

Wantrouwen/misbruik, gebrekkigheid/schaamte, kwetsbaarheid voor schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Te veel van het goede

A

Bijv. overbetrokken, overbeschermd, vrijheid of autonomie zonder enige beperkingen
- door een princes treatment gaan mensen zich overdreven belangrijk vinden, wat kan zorgen voor narcistische kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kernbehoeftes van Young

A
  1. veilige gehechtheid met anderen
  2. autonomie, competentie en identiteitsgevoel
  3. vrijheid om geldige behoeften en emoties te uiten (bij mensen met PS nooit geleerd)
  4. sponaniteit en spel
  5. realistische grenzen en zelfbeheersing (door emotionele verwaarlozing geen grenzen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Emotioneel temperament op schema’s

A

Niet alleen opvoeding speelt een rol, maar ook ergelijkheid met name door temperament. Emotioneel temperament veel interactie met pijnlijke gebeurtenissen uit de kindertijd bij vorming van schema’s.
- ernstige ADHD’ers hebben geleerd dat ze alles fout doen, waardoor ze een erg negatief zelfbeeld ontwikkelen
- ADHD heeft veel comorbiditeit met borderline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Schema van basisveiligheid en verbondenheid met anderen

A
  • verlating/instabiliteit
  • wantrouwen en/of misbruik
  • emotionele verwaarlozing
  • sociale isolement/vervreemding
  • minderwaardigheid/schaamte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Schema’s voor autonomie, competentie en identiteitsgevoel

A
  • mislukking
  • afhankelijkheid/onbekwaamheid
  • kwetsbaarheid voor ziekte en gevaar
  • verstrengeling/kluwen
20
Q

Schema’s van zelfexpressie

A
  • onderwerping
  • zelfopoffering
21
Q

Schema’s van spontaniteit en spel

A
  • emotionele geremdheid
  • meedogenloze normen/overdreven kritisch
22
Q

Schema’s van realistische grenzen

A
  • zich rechten toe-eigenen
  • gebrek aan zelfbeheersing/ -discipline
23
Q

Voortbestaan van schema’s

A

Schema’s blijven bestaan doordat mensen zich hier naar gaan gedragen. Onbewust voert de cliënt gedragingen uit, waardoor het schema in stand gehouden blijft
- cognitieve vervorming
- zelfvernietigende levenspatronen
- maladaptieve copingsstijlen

24
Q

Cognitieve vervorming

A

Situaties verkeerd interpreteren zodat het schema wordt versterkt, informatie bevestigt en tegenstrijdige informatie minimaliseert, waardoor emoties affectief worden geblokkerd

25
Q

Zelfvernietigende levenspatronen

A

Onbewust selecteren en behouden van relaties die het schema activeren en bestendigen, terwijl relaties worden vermeden die waarschijnlijk het schema zullen genezen
- herhalingsdwang

26
Q

Herhalingsdwang

A

Emotioneel verwaarloosde mensen kiezen onbewust partners die hun opnieuw verwaarlozen, omdat een afstandelijk persoon voor hen als aantrekkelijk en veilig wordt beschouwd

27
Q

Maladaptieve coping

A
  • overgave
  • vermijding
  • overcompensatie
28
Q

Overgave

A

Toegeven aan schema, accepteren dat het schema waar is, handelen op een manier om het schema te bevestigen

29
Q

Vermijding

A

Probeer hun leven zo in te richten dat het schema nooit wordt geactiveerd, vermijd na te denken over het schema

30
Q

Overcompensatie

A

Probeer het schema te bestrijden door te denken, voelen, gedragen en relaties aan te gaan alsof het tegenovergestelde van het schema waar is

31
Q

Copingstijl

A

Een verzameling van coping reacties die een persoon gewoonlijk gebruikt om zich over te geven, te verrmijden of te overcompenseren

32
Q

Copingsrespons

A

Het specifieke gedrag dat een persoon op een bepaald moment vertoond om ergens mee om te gaan

33
Q

Genezing

A

Het uiteindelijke doel van schematherapie. Schema’s zullen echter nooit helemaal verdwijnen, maar minder vaak worden geactiveerd. Het doel is om de reacties te verminderen en verkorten en ook het gedrag te veranderen
–> verwerk altijd het trauma

34
Q

Modus

A

Emotionele toestanden en coping-responsieve gedragingen die we van moment tot moment ervaren. Vaak worden deze veroorzaakt door levenssituaties waar we overgevoelig voor zijn. Hoe we met een schema omgaan, indien deze getriggerd wordt, gebeurd door middel van een modus

35
Q

Soorten modi

A
  • kind modi
  • disfunctionele coping modi
  • onaangepaste ouder modi
  • gezonde volwassene modus
36
Q

Kind modi

A
  • kwetsbaar kind
  • boos kind
  • impulsief kind
  • blij kind
37
Q

Disfunctionele coping modi

A

Hoe je met het schema om gaat wanneer deze getriggerd wordt.
- overgave
- vermijding
- overcompensatie

38
Q

Onaangepaste ouder modi

A

Geïnternaliseerd vanuit de ouder
- straffend
- veeleisend

39
Q

Schema modus model

A

Trigger –> EMS activatie –> Interne coping (overgeven, vermijden, overcompenseren)

40
Q

Zelfcoherentie

A

Mensen met een dissociatieve identiteitsstoornis hebben geen zelfcoherentie

41
Q

Nieuwe schema’s op basis van emotionele behoeften

A
  • het ontbreken van een samenhangende identiteit
  • het ontbreken van een betekensvolle wereld
  • oneerlijkheid/onrechtvaardigheid
42
Q

Assessment en educatiefase van schema’s

A

Door interviews over levensgeschiedenis, vragenlijsten, zelfcontroleopdrachten en beeldoefeningen
1. identificeren van schema’s
2. begrijpen van ontstaan in kindertijd/adolescentie
3. uitleg geven over schema therapie model
4. leren herkennen van schema coping stijlen
5. leren welke gemoedstoestanden/modi hierbij horen

43
Q

Veranderingsfase van schema’s

A
  • cognitieve technieken
  • experiëntiële technieken
  • gedragspatroon doorbreken
  • therapeut-patiëntrelatie
44
Q

Cognitieve technieken

A

Pleit voor een argumenten tegen het schema, bekijk bewijsmateriaal

45
Q

Experiëntiële technieken

A

Bestrijd het schema op emotioneel niveau, door middek van ImRs, rollenspel, steeds meer plaats gekregen, afkomstig van Gestalt therapie, iemand ervaart corrigerende en gezonde ervaringen

46
Q

Gedragsverandering

A
  • welk gedrag kan mij helpen om mijn doel te bereiken?
  • vergroot sociaal netwerk
47
Q

Therapeutische relatie

A
  • probeerde een hekel te krijgen aan de therapeut, maar dat lukte niet
  • was in staat om de probleme die hij tijdens zijn leven tegenkwam te vertellen en dit werd gevalideerd
  • verwerkte de versterkte informait en paste deze toe op eerdere en huidige situaties in zijn leven