HC6 Narcistische en Histronische persoonlijkheidsstoornis Flashcards

1
Q

Cluster B persoonlijkheidsstoornissen

A
  • Borderline
  • Narcistisch
  • Theatraal/histronisch
  • Antisociaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Narcistische persoonlijkheidsstoornis DSM criteria

A

Een pervasief patroon van grootsheid (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vijf of meer van de criteria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

5+ criteria voor narcistisch

A
  1. Heeft een grandioos gevoel van eigenwaarde
  2. Houdt zich bezig met fantasieën over onbeperkt succes, macht, schittering, schoonheid of dieale liefde
  3. Gelooft dat hij/zij ‘speciaal’ en uniek is en alleen kan worden begrepen door, of moet worden geassocieerd met andere bijzondere of hooggeplaatste mensen
  4. Verlangt buitensporige bewondering
  5. Heeft een gevoel van aanspraak, d.w.z. onredelijke verwachtingen van een bijzonder voordelige behandeling of automatische naleving van zijn/haar verwachtingen
  6. Is interpersoonlijk uitbuitend, d.w.z. maakt misbruik van anderen om zijn of haar eigen doelen te bereiken
  7. Gebrek aan empathie: is niet bereid de gevoelens en behoeften van anderen te erkennen of zich ermee te identificeren
  8. Is vaak jaloers op anderen of gelooft dat anderen jaloers op hem of haar zijn
  9. Vertoont arrogant, hooghartig gedrag of houding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onderscheid met de andere cluster B en narcistisch

A

Narcistische PS heeft vooral grootsheid als extra kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschil borderline en narcistisch

A

De relatieve stabiliteit van het zelfbeeld en het relatieve gebrek aan zelfdestructiviteit, impulsiviteit en verlatingsangst helpen het onderscheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verschil histrionisch en narcistisch

A

Overmatige trots op prestaties, een relatief gebrek aan emotioneel vertoon en minachting voor de gevoeligheden van anderen helpen het onderscheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschil antisociale en narcistisch

A

Personen met antisociaal en narcistisch delen de neiging om hardvochtiig, lichtzinnig, oppervlakkig, uitbuitend en niet empathisch te zijn. Echter, narcistisch omvat niet de noodzakerlijkerwijs kenmerken van impulsiviteut, agressie en bedrog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Alterntief model Narcistisch
- crit A

A

A. Matige of ernstige stoornis in het persoonlijkheidsfunctioneren, die tot uiting komt in karakteristieke moeilijkheden op twee of meer van de volgende gebieden
1. identiteit
2. zelfsturing
3. empathie
4. intimiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Identiteit narcistisch

A

Overdreven verwijzing naar anderen voor zelfidentiteit en eigenwaarde regulatie; overdreven zelfwaardering opgeblazen of leeggelopen, of schommelend tussen uitersten; emotionele regulatie weerspiegelt schommelingen in het gevoel van eigenwaarde
- opgeblazen zelfgevoel als regulatiemiddel om tegenslagen te kunnen voorkomen, en het zelfbeeld in stand te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zelfsturing Narcistisch

A

Het stellen van doelen gebaseerd op het verkrijgen van goedkeuring van anderen; persoonlijke normen onredelijk hoog stellen om zichzelf als uitzonderlijk te zien, of te laag op basis van een gevoel van recht; vaak onbewust van eigen motivaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Empathie Narcistisch

A

Verminderd vermogen om de gevoelens en behoeften van anderen te herkennen of zich ermee te identificeren; overmatig afgestemd op reacties van anderen, maar alleen als het wordt gezien als relevant voor zichzelf; over- of onderschatting van het eigen effect op anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Intimiteit Narcistisch

A

Relaties zijn groterndeels oppervlakkig en bestaan om de eigenwaarde te reguleren; wederkerigheid is beperkt door weinig oprechte interesse in de ervaring van anderen en overheersende behoefte aan persoonlijk gewin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Alternatief model Narcistisch
- Crit B

A
  1. Grootheidswaanzin (antagonisme) –> gevoelens van aanspraak, openlijk of heimelijk; egocentrisme; stevig vasthouden aan de overtuifing dat men beter is dan anderen; neebuigendheid tegenover anderen
  2. Aandacht vragen (antagonisme) –> buitensporige pogingen om de aandacht van anderen te trekken en in het middelpunt te staan; bewondering zoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Achtergrond Narcisme

A

Door griekse mythologie
- dimensioneel continuüm (gezond vs klinisch)
- woede door belemmering zelfbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verdere kenmerken Narcisme

A

Overdreven grandioos gevoel van eigenbelang en uniekheid, opvallend gevoel van voorrecht of een verwachting van speciale behandeling.
Grandioosheid en eigenwaarde regulatie zijn de belangrijkste factoren
- narcistisch paradox
- narcistisch gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Narcistisch paradox

A

Narcisten hebben een opgeblazen zelfbeeld, maar hebben ook een buitensporig eerbetoon van anderen, uitgedrukt in geld, status en bewondering nodig. Narcisten doen zich belangrijker voor dan ze zijn of nodig is. Onbewust hebben ze dit gedrag ontwikkeld om hun gebrek aan eigenwaarde te verbergen, niet alleen voor anderen, maar ook zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Narcistisch gedrag

A
  • Woede: reactie op kritiek/bedreiging zelfbeeld
  • Anderen uitbuiten
  • Gebrek aan empathie: zien het nut niet
  • Ontrouw
  • Verbale en fysieke agressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Limitaties bij Narcisme

A

1% prevalentie (vooral mannen)
–> symptomen zijn egosyntoon (symptomen komen overeen met het zelfbeeld); ze zoeken dus geen hulp
- klinisch door secundaire symptomen: frustratie/depressie, teleurstellende relaties en verslaving aan drugs/alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Overlap narcistisch en antisociaal

A

Interpersoonlijk disesteem: een uitbuitende, egoïstische interpersoonlijke oriëntatie
- grandioosheid is het grootste verschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Overlap narcistisch en borderline

A

Vergeleken met borderline is er minder sprake van fysiek/seksueel misbruik in de kindertijd. Meer de emotioneel onaangepaste, niet reagerende en koude hechtingscontext

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Verloop narcistische PS

A

Pathologisch narcisme lijkt af te nemen (in de loop van 3 jaar longitudinaal). Verbetering door:
- prestaties
- nieuwe duurzame relaties
- desillusies (meer realistische doelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Big five kenmerken narcisme

A

Positief gecorreleerd met extraversie en negatief met agreeableness
–> sociaal uitgaan, actief en interpersoonlijk antagonistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Risicofactoren voor narcisme

A

Psychologisch leed dat leidt tot hoger suïcidaal risico –> frustratie door belemmering van grandioosheid en verlating
- 40% genetisch
- koude overcontrolerende ouders voor kwetsbaar narcisme
- toegeeflijke ouders voor grandioos narcisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Psychodynamische theorie van Kohut voor narcisme

A

Centraal staat het concept van zelfobjecten –> voorstellingen in iemands geest van hechte, ondersteunende relaties die een gevoel van persoonlijke kracht en vertrouwen voeden
- anders zwakke zelfstructuur met gecompromitteerd regulerend vermogen
- Archaïsche grandioosheid blijft als bevestigende reactie van de moeder gebrekkig zijn en er geen empathische afstemming is
–> valt in neurotisch sprectrum en verschilt dus van borderline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Psychodynamische theorie van Kernberg

A

Kernberg plaatst narcisme op borderline niveau
- opgroeien in een emotioneel ontbrekende omgeving
- projecteerd woede aan ouders en toevlucht in grandiositeit
- interpretaties van therapeut zijn om extreem positieve en negatieve zelfpresentaties aan elkaar te verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Sociaalleermodel narcisme

A

Millon stelde ouderlijke overwaardering in plaats van devaluatie aan de basis ligt van narcisme
- kinderen geloven speciaal te zijn door constante aandacht etc.
- bij teleurstelling is er opgeblazen woede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Dynamische Zelfregulatie Processing Model narcisme

A

Morf en Rhodewalt richt op narcistisch paradox (gelijktijdig bestaan van kwetsbaarheid en grootsheid). Veel expliciete en weinig impliciete eigenwaarde
- bedreiging leidt tot intense affectieve reacties (woede) om zelfbeeld te beschermen

28
Q

Impliciete eigenwaarde

A
  • vereist geen inspanning en reageert sneller op kritieke situaties
  • verwijst naar ‘hete’ cognities en wordt geassocierd met sterke affectieve reacties zoals schaamte en publieke angst
29
Q

Expliciete eigenwaarde

A
  • vereist moeizame redeneringen
  • wordt gehandhaafd en verdedigd door zelfregulerende en interpersoonlijke strategieën, waaronder het tonen van woede en vijandigheid
30
Q

Schematherapie narcisme

A

Young et al beschouwen het eenzame kind, de zelfverheerlijker en de afstandelijke beschermer modi –> trauma bij gehechtheidsbehoeften
- tekortkoming in gehechtheid, weinig verbinding en inferieur gevoel –> oplossing met grandioosheid
- emotioneel deprivatie schema en maladaptieve coping en de schemamodi

31
Q

Doel schematherapie narcisme

A

Beoogt de patiënt te leren liefhebben en bemind te worden om het emotionele deprivatieschema van het eenzame kind te herstellen, en om meer adaptieve opties te ontwikkelen om met emotionele pijn om te gaan door de gezonde volwassen modus te versterken ten koste van de zelfverheerlijker en de afstandelijke beschermer modi

32
Q

Subtypes van Narcistisch

A
  • arrogant type (overt)
  • verlegen/hyperviligant type (covert)
33
Q

Arrogant narcistisch
- overt

A

Openlijke narcisten die grandioos-exhibitionistisch zijn met een opgeblazen en kwetsbaar gevoel van eigenwaarde, maar ook een gevoel van superioriteit. Erg op zichzelf en slecht met kritiek
- grote fantasieën om hun gevoel van eigenwaarde te beschermen (deze is instabiel)
- gevoelens zijn nauwkeurig, met extreme/gewelddadige reactie
- anderen om eigenwaarde te vergroten (bewondering en kleineren)

34
Q

Verlegen/hyperviligant narcist (covert)

A

Coverte narcist is altijd in een verhoogde staat van alertheid en altijd op zijn hoede, waardoor ze erg kwetsbaar en gevoelig zijn, maar kunnen vanbinnen haatdragend zijn
- schaamte beperkt grandiositeit –> geloven wel in hun superieuriteit
- emoties zijn gecontroleerd, negatief en kwetsbaar
- beperkte intimiteit door angst voor kritiek en afwijzing
- schuld, wroeging en afgunst
- angst en neuriticisme

35
Q

Overlap covert narcistisch en vemrijdende PS

A

Covert narcistisch: zwak zelfbeeld, gevoelig voor gevoelens van schaamte en ontoereikendheid –> ongepaste defensieve reacties en vermijding van interpersoonlijke relaties.
- grandioosheid blijft verborgen
- overlap in angst voor schaamte, vernedering en afwijzing
- Narcistisch: angst voor onvervulde verwachtingen
- Vermijdend: angst voor sociale afwijzing

36
Q

Assessment van narcistische ps

A

Zelfrapportage
- narcissistic personality inventory
- five factor model personality disorder scales: FFNI en EaAs
Interviews

37
Q

Narcissistic personality inventory

A

Leiderschap/autonomie, superioriteit/arrogantie, zelfabsorptie/zelfbevrediging en aanspraak/uitbuiting. Alleen entitlement/exploitation schaal is consequent gerelateerd aan disfunctioneren

38
Q

Five factor model personality disorder (FFM-PD)

A

Beoordelen van maladaptieve trekken opgenomen in de DSM-5 sectie 2 persoonlijkheidsstoornissen
- Five factor Narcisism inventory
- Exhibitionism and Authoritativeness scales (zowel kwetsbaar als grandioos narcisme)

39
Q

Interviews

A
  • Diagnostisch interview voor narcisme: leiderschap/autonomie, superioriteit/arrogantie, zelfabsorptie/zelfoverschatting en aanspraak/uitbuiting
  • SCID-5-P en STIP 5.1: zelfmeting via het alternatieve model
40
Q

Histronische/theatrale persoonlijkheidsstoornis DSM

A

Een pervasief patroon van buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig is in verschillende contexten, zoals aangegeven door vijf of meer van de criteria

41
Q

5+ criteria histrionisch
- DSM

A
  1. voelt zich ongemakkelijk in situaties waarin hij/zij het middelpunt van de belangstelling is
  2. Interactie met anderen wordt vaak gekenmerkt door ongepast seksueel verleidelijk of provocerend gedrag
  3. Vertoont snel wisselende en oppervlakkige expressie van emoties
  4. Gebruikt consequent het fysieke uiterlijk om de aandacht op zichzelf te vestigen
  5. Heeft een buitensporig impressionistische en weinig gedetailleerde stijl van spreken
  6. Vertoont zelfdramatisering, theatraliteit en overdreven uiting van emoties
  7. Is suggestief, d.w.z. gemakkelijk beïnvloedbaar door anderen of omstandigheden
  8. Relaties worden intiemer beschouwt dan ze in werkelijkheid zijn
42
Q

Kenmerkend voor histrionisch

A

Gemotiveerd om het middelpunt van de belangstelling te zoeken, verleiderlijk, flirterig of seksueel uitdagend. Theatraal van emoties (oppervlakkig)
- moeite met diepe, wederzijds bevredigende relaties
- kunnen leeg overkomen
- spelen vaan slachtoffer/princess rol

43
Q

Histronisch vergeleken met borderline

A

Beide gekenmerkt door aandacht vragen, manipulatief gedrag en snel wisselende emoties
- onderscheidt zich in zelfdestructiviteit, boze verstoringen in hechte relaties en chronische gevoelens van diepe leegte en identiteitsverstoring

44
Q

Histrionisch vs. Antisociaal

A

Delen de neiging om impulsief, oppervlakkig, roekeloos, verleidelijk en manipulatief te zijn.
- bij histrionisch meer overdreven in hun emoties
- histrionisch voor steun en antisociaal om macht
Overeenkomsten: impuslief, oppervlakkig, op zoek naar opwinding, roekeloos, verleidelijk en manipulatief
Verschillen: overdreven in emoties en antisociaal gedrag

45
Q

Histrionisch vs narcistisch

A

Narcisme wil aandacht en lof voor grandiositeit, histrionisch kan kwetsbaar doen voor aandacht. Narcisme kan intimiteit overdrijven, maar willen de vip status
Overeenkomsten: hunkeren naar aandacht
Verschillen: superioriteit, kwetsbaarheid en overdrijven

46
Q

Histrionisch vs afhankelijk

A

Willen buitensporig afhankelijk zijn van anderen voor lof en begeleiding, zonder de flamboyante, overdreven, emotionele kenmerken van personen met histrionische persoonlijkheidsstoornis
Verschillen: afhankelijkheid, overdreven emotionele reacties

47
Q

Hysterie

A

Vroegah stond histrionisch bekend als hysterie, hysterische neurose en hysterische PS

48
Q

Histrionisch schrappen uit DSM

A
  • prevalentie te laag 0.4%
  • comorbide met de ander cluster B (te veel)
  • geen relevante genetische factoren
  • leidt nauwelijks tto beperkingen
  • geen negatieve ethische implicaties (noch pathologisch, noch moreel)
49
Q

Gender bij histrionisch

A

Vooral vrouwenstoornis, mogelijk door seksgerelateerde verschillen in de onderliggende psychopathologie

50
Q

Histrionisch en comorbiditeit

A

Geassocieerd met eetstoornissen en fybromyalgie (langdurige chronische pijn in spieren en bindweefsel in en rondom gewrichten
- hoger risico op middelenmisbruik
- vagnisme heeft meer histrionische trekken
- somatische symptoomstoornis, conversiestoornis en depressieve stoornis

51
Q

Zelfrapportage histrionisch

A
  • Millon Clinical Multiaxial Inventory
  • MMPI-scores
  • NEO-PI
    Interviews: SCID-5-P en Stip 5.1
52
Q

Millon Clinical Multiaxial Inventory

A

De enige klinische test die een specifieke histrionische schaal bevat

53
Q

MMPI-scores histrionisch

A

Laten een betekenisvolle verhoging zien voor de klinische schaal 9 - manie, en een lagere score voor 0 - sociale introversie

54
Q

NEO-PI histrionisch

A

Persoonlijkheid is positief gecorreleerd met alle zes extraversie facetten: warmte, gratieus, assertiviteit, activiteit, zoeken naar opwinding en positieve emoties en door een lager niveau van altruïsme

55
Q

Alternatieve model histrionisch

A

Staat niet meer in het nieuwe model, maar kan wel als gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis
- histrionische kenmerken op het gebied van identiteit

56
Q

Gespecificeerde Persoonlijkheidsstoornis crit A

A

Matige og frotere stoornissen in het persoonlijkheidsfunctioneren, die zich uiten in moeilijkheden op twee of meer van de volgende gebieden
- identiteit
- zelfsturing
- empathie
- intimiteit

57
Q

Gespecificeerde Persoonlijkheidsstoornis crit B

A

Een of meer pathologische persoonlijkhiedskenmerken of specifieke kenmerken binnen de domeinen, rekening houdend met alle van de volgende domeinen
- negatieve affectiviteit
- onthechting
- antagonisme
- ontremming
- psychoticisme

58
Q

Negatieve affectiviteit
- Gespecificeerde Persoonlijkheidsstoornis

A

Frequente en intense ervaringen van hoge niveaus van een breed scala van negatieve emoties en hun gedrag manifestaties daarvan

59
Q

Onthechting
- Gespecificeerde Persoonlijkheidsstoornis

A

Vermijding van sociaal-emotionele ervaringen, inclusief terugtrekking uit interpersoonlijke interacties, variërend van gewone, dagelijkse interacties tot vriendschappen en intieme relaties, evenals beperkte affectieve ervaringen en expressies, met name beperkte hedonische capaciteit

60
Q

Antagonisme
- Gespecificeerde Persoonlijkheidsstoornis

A

Gedrag dat het individu op gespannen voet plaatst met andere mensen, waaronder een overdreven gevoel van eigendunk en daarmee gepaard gaande verwachting van een speciale behandeling, evenals een gevoelloze antpathie jegens anderen, wat zowel onbewustheid van andermans behoeften en gevoelens inhoudt, als een bereidheid om anderen te gebruiken in dienst van zelfverbetering

61
Q

Ontremming
- Gespecificeerde Persoonlijkheidsstoornis

A

Oriëntatie op onmiddellijke bevrediging, leidend tot impulsief gedrag dat wordt gedreven door huidige gedachten, gevoelens, en externe prikkels, zonder rekening te houden met leren in het verleden of overweging van toekomstige gevolgen

62
Q

Psychoticisme
- Gespecificeerde Persoonlijkheidsstoornis

A

Het vertonen van een breed scala aan cultureel incongruente vreemde, excentrieke of ongewone gedragingen en cognities, zowel procesmatig als inhoudelijk

63
Q

Schematherapie bij histrionisch

A

Kan komen door opvoedingsstijl (bestraffende ouders) –> ongedisciplineerd/impulsief kind of kwetsbaar kind
- vragen om aandacht

64
Q

Interpersoonlijk geweld in cluster B

A

Meer kans op impulsief en ongeremd gedrag
- Stalkers (50% cluster B)
- redelijk functionerele mensen maar die buitengewoon gevoelig waren voor afwijzing, verlating of verlies

65
Q

Stalkers

A
  • 86% is onzeker gehecht
  • lage score op agreeableness (post-intieme stalkers) –> dominant, autoritair, egocentrisch en uitbuitend
  • mindr gediscipineerd en georganiseerd, ook minder emotioneel stabiel
  • afwijzing/verlating activeert maladaptieve gehechtheidssysteem