HC2 Normale ontwikkeling van spellen Flashcards

1
Q

Spellen

A

Manier waarop je een woord moet schrijven, schrijfwijze van een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Orthografie

A

Vorm waarin woorden geschreven worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 principes Nederlandse spelling

A
  • Fonologisch (= basisprincipe)
  • Morfologisch
  • Etymologisch
  • Syllabisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fonologisch principe

A

Basisprincipe = je schrijft zoals je het hoort
Uitgangspunt = uitspraak
Vooral in eerste leerjaar gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Morfologisch principe

A

= vormleer = wijze waarop woorden gevormd zijn

2de tot 6de leerjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Morfeem

A

Kleinste eenheid van een taal met een zelfstandige betekenis en/of grammaticale functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Soorten morfemen

A
  • Vrije morfemen: kunnen als zelfstandig woord voorkomen (huis)
  • Gebonden morfemen: kunnen niet afzonderlijk voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Morfologische procedures

A
  • Samenstellingen
  • Afleidingen
  • Verbuigingen
  • Vervoegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Morfologische deelprincipes

A
  • Principe van gelijkvormigheid: morfeem zoveel mogelijk op dezelfde manier schrijven (uitzondering buis)
  • Principe van analogie of overeenkomst: woorden die gelijk zijn gevormd/opgebouwd, worden op dezelfde manier geschreven (uitzondering = hij wacht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Etymologisch principe

A

Historisch gegroeide schrijfwijze bepaald door de herkomst

Niet geschreven hoe we de woorden horen en geen regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 types woorden etymologisch principe

A
  • Inheemse woorden: vroeger uitspraakverschil bij ei/ij
  • Leenwoorden: uit een vreemde taal, niet aangepast (carrière, computer)
  • Bastaardwoorden: uit een vreemde taal, wel aangepast (calorie, sigaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Syllabisch principe

A

Syllabe = klankgroep meestal zonder betekenis
maar ≠ lettergreep
pet-ten = lettergreep
pe-ten = klankgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 regels syllabisch principe

A

Verenkelingsregel: een lange klinker wordt aan het einde van een klankgroep verenkeld: je schrijft er maar één

Verdubbelingsregel: na een korte klinker aan het einde van een klankgroep verdubbel je de medeklinker van de volgende klankgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fases spellingsontwikkeling

A

Spellingsontwikkeling loop parallel met de leesontwikkeling

  • Elementaire spellingshandeling/aanvankelijk spellen
  • Gevorderde spellinghandeling/gevorderde speller
  • Geautomatiseerde spellinghandeling/eindfase einddoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noodzakelijke vaardigheden elementaire spellingshandeling

A
  • Auditieve vaardigheden
  • Visuele vaardigheden
  • FGK
  • Specifieke taalvaardigheden: abstracte begrippen, beheersing mondelinge taal, inzicht in com. functies en functies geschreven taal en motivatie
  • Algemene taalvaardigheden: spraakmotoriek, schrijfmotoriek & algemene taalontwikkeling vd woordenschat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Elementaire spellinghandeling

A

Gesproken woord –> Auditieve analyse –> Temporele ordewaarneming –> FGK –> Geschreven woord

17
Q

Gevorderde spellinghandeling

A

Hoorstrategie
Regelstrategie
Onthoudstrategie

18
Q

Geautomatiseerde spellinghandeling

A

Spellen gebeurt onbewust, automatisch en direct en is in functie van de inhoud.

19
Q

2 Spellingsmodellen

A

Twee-routemodel

Connectionisme

20
Q

Twee-route model

A
  • Indirecte route (auditieve/fonologische route): via een omweg komen tot het orthografisch beeld van een woord
  • Directe route (lexicale route): zonder omweg, rechtstreeks het geschreven woord
21
Q

Versnellingstheorie (fasetheorie)

A

Beeld opgeslagen in mentale lexicon, onderdeel van langetermijngeheugen.
Woorden of woordvormen met hun:
- Fonologische/akoestische/articulatorische identiteit
- Morfologische identiteit
- Semantische identiteit
- Pragmatische identiteit
- Orthografische identiteit

22
Q

Connectionisme

A

Veel schrijven –> Sterke verbindingen tussen foneemclusters en grafeemclusters maar ook tussen woordbeeld/klankbeeld en betekenis. Knopen worden makkelijker geactiveerd

23
Q

Spellingsstrategieën

A
  • Fonologische strategie
  • Regelstrategie
  • Woordbeeldstrategie
  • Analogieprincipe
  • Hulpstrategie
24
Q

Fonologische strategie

A

= Je schrijft wat je hoort

  • Elementaire spellingshandeling: woorden opsplitsen in afzonderlijke fonemen
  • Klankclusterstrategie
    - -> Bepaalde foneemclusters hebben 1-1 relatie met grafeemclusters: ng, nk, ooi, aai, oei
    - -> Eerst inprenten en op basis van schrijfervaring en frequentie van voorkomen leer je het woord vanbuiten
25
Regelstrategie
Welke spellingsregels zijn er?
26
Woordbeeldstrategie
Woorden als geheel opslaan/onthouden, waarom? - Etymologisch principe - Automatisatie - Hoogfrequente woorden: omdat je het woord al zo vaak geschreven hebt
27
Analogieprincipe
Schrijven op basis van analogie door gebruik te maken vd reeds aanwezige spelling van onderdelen van bepaalde woorden - Op basis van klank (dromen - komen) - Op basis van betekenis (verouderen - oud)
28
Hulpstrategie
Hulpmiddel, ezelsbruggetje | Niet gebaseerd op inzicht of principe, meestal zelf verzonnen en persoonlijk
29
Welke strategie kies je?
Op basis van didactische leeftijd (= spellingservaring) - beginnende spellers: fonologische strategie - ervaren spellers: flexibel gebruik van stategieën Op basis van het te schrijven woord - hoorwoorden, regelwoorden, weetwoorden en net-als woorden
30
Didactiek spelling
``` Geïsoleerde aanpak in de klas: enkel oefenen op spelling tijdens de spellingsles Stapsgewijze instructie: - Aanbieden v bordwoorden - Vaststellen v overeenkomsten tussen woorden - Bepalen vd strategie - Formuleren vd strategie - Oefenen - Terugblikken en evalueren ``` Nadeel: geen automatische transfer naar echte schrijven
31
Instructieprincipes didactiek
Inprenten - van KTK - van klankclusters gekoppeld aan grafeemclusters - van woorden Werken naar analogie Aanleren van regels - leren van een regel - deductief (aanbrengen) of inductief (zelfontdekkend) - via een regel - via een algoritme/stappenplan - via analogie
32
Effectieve werkvormen om spelling van woorden te leren
- Woord hardop lezen, daarop hardop spellen (zonder visueel beeld) - Visueel dictee - Spellingsprobleem in een woord aanduiden - Mondeling spellen - Grafeemselectie (woord hardop lezen; daarna uit twee alternatieven het juiste woordbeeld aanduiden)
33
Niet effectieve werkvormen om spelling van woorden te leren
- Woorden hardop lezen - Woorden overschrijven - Woorden opschrijven
34
Beste aanpak spelling
Combinatie van geïsoleerde en geïntegreerde aanpak