HC 1-2 Normale ontwikkeling lezen en spellen Flashcards

1
Q

Verschillende vormen van lezen

A

Technisch lezen
Begrijpend lezen
Studerend lezen
Belevend lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Alfabetisch schrijfsysteem

A

Eenheden uit de gesproken taal komen overeen met eenheden uit de geschreven taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Logografisch schrijsysteem

A

Alle symbolen hebben een betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Niet-transparante taal

A

Nederlands, geen een op een relatie tussen gafemen en fonemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leesontwikkeling

A
  1. Ontluikende geletterdheid
  2. Beginnende geletterdheid
  3. Gevorderde geletterdheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontluikende geletterdheid

A

De spontane belangstelling van kleuters & peuters voor het geschreven en de inzichten die ze ontwikkelen in de functies van geschreven taal
–> Pre-alfabetisch
–> Partieel-alfabetisch
0-4 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pre-alfabetisch

A

kind herkent woorden op basis van visuele kenmerken

Bv. Coca Cola, Quick

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Partieel-alfabetisch

A

wel kennis over letter-klank relatie, beperkt aantal letters

Bv. Eigen naam kunnen schrijven maar niks anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fonologisch bewustzijn

A

Gevoeligheid voor de fonologische structuur v woorden in een taal. Reflecteren over en manipuleren van een uiting (woord, lettergreep, klank), los van de betekenis. Geeft inzicht in de klankstructuur van een taal en het kunnen ‘goochelen’ met taal.
= abstracte vaardigheid
vanaf 3 jaar tot 9-12 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fonemisch bewustzijn

A

= al het auditieve nog verder verfijnen tot niveau van kleine units

Segmenteren (in stukken hakken) van spraakstroom (woorden) in klanken. Fonologisch BZ is noodzakelijk om tot het fonemisch BZ te komen.
Ontwikkelt niet spontaan
Gevolg van geletterdheid
Inzicht nodig dat afzonderlijke klanken overeenkomen met de klankvorm van een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Alfabetisch principe

A

Kinderen leren beseffen dat letters en lettercombinaties symbolen zijn om spraakklanken te representeren
TKK of FGK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Grafemen

A

Tekens voor een fonemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fonemen

A

Kleinste klankeenheden met een betekenisonderscheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Allofonen

A

Klankverschillen zonder betekenisonderscheid

Bv. Huig-R en tongpunt-r

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fonologisch decoderen

A

De mogelijkheid om grafemen in fonemen om te zetten en dit inzicht te gebruiken om nieuwe woorden te decoderen
= de elementaire leeshandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Self-teaching mechanisme/hypothesis

A

Vakkundigheid om grafemen en grafeemclusters om te zetten in fonemen en deze kennis gebruiken om nieuwe woorden te vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Woordspecifieke kennis

A

Alle details van de schrijfwijze en de daarnaan gekoppelde klankcode en betekenis van het hele woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Pijlers leesontwikkeling

A

Fonemisch bewustzijn

Orthografische component

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fonemisch bewustzijn als pijler leesontwikkeling

A
Kunnen isoleren van fonemen in woorden
Multi-sensorisch inoefenen bevordert ontwikkeling van foneembewustzijn
- rol van articulatie
- grafemen visueel aanbieden
- letters laten schrijven
- ordenen van klanken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Orthografische component + niveaus

A

= Letters leren

Subwoordniveau

  • Morfemen (snoep en snoepje)
  • Rijm (boom room)
  • Body (boom boos)

Woordspecifieke kennis

Verwerkingssnelheid bij woordherkenning afhankelijk van

  • Eigenschappen vh te lezen woord
  • Factoren bij de lezer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gevorderde geletterdheid

A

Automatiseren en verhogen van leestempo, vlotter lezen & moeilijkere woorden lezen.
vanaf het 2de leerjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Leesstrategieën

A

Visueel niveau

  • Elementaire leeshandeling
  • Lezen m.b.v. clusters en spellingspatronen
  • Lezen m.b.v. de visuele woordvorm

Morfologisch niveau
- Lezen m.b.v. morfologische analyse

Semantisch en syntactisch niveau
- Lezen m.b.v. context

23
Q

Elementaire leeshandeling

A

m/aa/n = maan

24
Q

Lezen m.b.v. clusters en spellingspatronen

A

str/ui/k = struik

str is een stuk van struik

25
Q

Lezen m.b.v. de visuele woordvorm

A

circus

26
Q

Lezen m.b.v. morfologische analyse

A

Voor- en achtervoegsels

ondiep, vriendelijk

27
Q

Lezen m.b.v. context

A

ze bibberen van de…

kou

28
Q

Leesmodellen

A
  • Duale route model

- Fonologisch coherentie model/connectionisme

29
Q

Duale route model

A

Bottom-up en top-down

30
Q

Bottom-up (onderdeel duale route model)

A

Opbouw vanaf de bodem: visueel niveau
Grafemen –> Opbouw van woorden en woordgroepen –> Betekenis

  • Indirecte woordherkenning via volledige verklanking (t/ie/n)
  • Indirecte woordherkenning op basis van directe herkenning van woorddelen en verklanking (t/ien)
  • Directe woordherkenning
31
Q

Auditieve deelvaardigheden

A
  • objectivatie
  • discriminatie
  • analyse
  • synthese
  • temporeel ordenen
  • klankpositie bepalen
32
Q

Visuele deelvaardigheden

A
  • discriminatie
  • analyse
  • synthese
  • spatieel ordenen
  • letterpositie bepalen
33
Q

Noodzakelijke vaardigheden voor indirecte woordherkenning

A

Auditieve deelvaardigheden
Visuele deelvaardigheden
(Taalvaardigheden = kennis van begrippen)

34
Q

Top-down model

A

Herkennend en verwachtend lezen op basis van de context

35
Q

Interactiemodel

A

Afwisseling tussen bottom-up en top-down, afhankelijk van leesmateriaal, lezen, omstandigheden,…

36
Q

Connecttionisme

A

Netwerk van knopen: orthografische, fonologische en semantische knoop

Als je leest, activeer je een specifiek patroon van letter- en klankelementen, tussen al deze elementen groeien verbindingen. Ontstaan functionele eenheden (combinaties van verbindingen tussen letter- en klankkenmerken)

37
Q

Covariaat lezen

A

= klankstructuur en visuele gaan elkaar wederzijds positief beïnvloeden
–> Veel lezen heeft invloed op spellingsontwikkeling en andersom

Voortdurende associatie tussen orthografie en fonologie –> versterking van 1 element tot versterking van het andere –> samengaan fonologische en orthografische unit in een steeds andere omstandigheid

38
Q

Belangrijk leesmethoden

A

Goed
- Alfabetisch principe expliciet en systematisch aanleren

Slecht
- starten met hele woorden of zinnen

39
Q

Begrijpend lezen

A

complex, multifactorieel, actief proces dat steunt op kennis, inzichten, attitudes, vaardigheden en op een aantal algemene cognitieve vaardigheden

40
Q

Individu-gebonden tekstonafhankelijke factoren

A
  • Decodeervaardigheden
  • Woordenschatkennis
  • Syntactische vaardigheden
  • Leesstrategieën toepassen
  • Algemene (achtergrond)kennis van onderwerp van de tekst
  • Genetische basis
  • Algemene cognitieve factoren: redeneren en geheugen
  • Intrinsieke leesmotivatie
  • Metacognitief bewustzijn
41
Q

Individu-gebonden tekstafhankelijke factoren

A
  • Kunnen omgaan met verschillende tekstsoorten

- Extrinsieke leesmotivatie

42
Q

Verschillende tekstsoorten

A
  • Informatieve tekst
  • Amuserende/verhalende tekst
  • Opiniestuk
  • Persuatieve tekst
  • Activerende tekst
43
Q

Niet individu-gebonden tekstonafhankelijke factoren

A
  • Didactiek van de leerkracht

- Leesmethode

44
Q

Niet individu-gebonden tekstafhankelijke factoren

A
  • Tekstorganisatie en tekststructuur: illustraties, opbouw …
45
Q

Denkcategorie verbaal begrip

microniveau

A

Woorden

  • betekenisnuances
  • betekenis morfologisch bepaald
  • betekenis syntactisch bepaald

Zinnen
- voegwoorden, anafora

Beeldspraak

46
Q
Denkcategorie interpretatie
(meso- en macroniveau)
A

Interpretatie op mesoniveau

  • Elaboratieve inferenties (instrumentale, causale, categorale, logische)
  • Overbruggingsinferenties (given new inferenties, anaforische inferenties)

Interpretatie op macroniveau
- Analyse en synthese

47
Q

Infereren

A

Meest cruciale kenmerk van begrijpend lezen
voorspellen, afleiden, integreren, substitueren van informatie uit hetgeen tot dan toe gelezen is.
Gevolg = meer samenhangende en/of volledigere representatie van de tekst

48
Q

Inferenties op basis van plaats in de tekst

A

Micro inferenties = dicht bij elkaar

Macro inferentie = verder van elkaar

49
Q

Inferenties op basis van de bron

A

Tekst: overbruggingsinferenties

Opgeslagen voorkennis: elaboratieve inferenties

50
Q

Overbruggingsinferenties + 2 subtypes

A

Koppeling maken met informatie uit vorige zinnen
Werkt met signaalwoorden en verwijswoorden

  • Given new inferenties: in iedere zin een nieuwe gedachte en reeds vermelde gedachte
  • Anaforische inferenties: anafora = verwijzingen naar eerdere zelfstandige naamwoorden of voornaamwoorden
51
Q

Elaboratieve inferenties + 4 subtypes

A

Elementen afkomstig uit voorkennis toevoegen aan informatie in tekst

  • Instrumentele: verwijzing naar het instrument waarmee de handeling wordt uitgevoerd (wordt niet expliciet vernoemd
  • Causale: leggen van oorzakelijke verbanden tussen teksdelen
  • Categorale: in deze inferentie staat het plaatsen van een begrip in een bepaald ordeningskader centraal
  • Logische: verwant met het logisch denken
52
Q

Denkcategorie extrapolatie

A

Verder redeneren o.b.v. tekst

  • Voorspellen van verder verloop van het verhaal
  • Toepassen van inhoud op nieuwe situatie
53
Q

Denkcategorieën

A

Verbaal begrip (microniveau)
Interpretatie (meso- en macroniveau)
Extrapolatie (verder redeneren o.b.v. tekst)

54
Q

Didactiek

A

5 onderling verbonden sleutels voor effectieve begrijpend leesdidactiek

  • Sleutel ‘Functionaliteit’
  • Sleutel ‘Interactie’
  • Sleutel ‘Strategie-instructie’
  • Sleutel ‘Leesmotivatie’
  • Sleutel ‘Transfer’