HC2 + HS8&9 Flashcards

1
Q

Hoofdvraag Marx

A

Hoe is sociale ongelijkheid mogelijk?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Antwoord Marx

A

Sociale veranderingen door economische conflicten tussen arbeiders en kapitalisten die ongelijkheden produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoofdvraag Durkheim

A

Hoe is sociale orde mogelijk?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Antwoord Durkheim

A

Sociale veranderingen resulteren in verschillende onderliggende bindingen tussen mensen (samenleven en solidariteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoofdvraag Weber

A

Hoe is rationalisering/ modernisering mogelijk?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Antwoord Weber

A

Sociale veranderingen door het proces van rationalisering (manier van denken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kapitalisme

A

Gericht op winst, economisch productief en ongelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Socialisme/communisme

A

Alle leden van de samenleving zijn gelijk, minder economische productief en ongelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Onderzoek Marx en Engels

A

Waarom de kapitalistische samenleving tot steeds grotere verschillen in de levenstandaard tussen leden van een samenleving leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ideeën van Marx en Engels

A

Conflict tussen klassen staat centraal
Geschiedenis bepaalt klassenstrijd
Klassenstrijd bepaalt de verdere loop van geschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Achtergrond Engels

A

Hij was een vriend van Marx. Hij kreeg een relatie met meisje van de arbeidersklasse en was zelf eigenaar van een fabriek. Hierdoor kreeg hij een ander beeld van rijk en arm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Normatieve component Marx

A

Mensen moeten de wereld kunnen begrijpen en veranderen. Hierdoor wil hij de politiek en de wetenschap aan elkaar koppelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Communistisch manifest

A

Ze roepen arbeiders op om tot opstand te komen te de uitbuiting van de kapitalisten. De arbeiders hebben niks te verliezen behalve hun ketenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Historisch materialisme

A

Samenleving wordt opgebouwd door materiële relaties tussen mensen. Economische verhoudingen zijn bepalend voor de relaties tussen mensen en de samenleving.
dwang –> strijd –> afschaffing oude dwang –> verdwijnen ongelijkheden –> gelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Òercommunisme

A

Aan het begin van de mensheid stond iedereen gelijk aan elkaar en alles werd met elkaar gedeeld. (volgens Marx en Engels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Centralisatiehypothese

A

De kapitalistische samenlevingen bestaat uit steeds minder kapitaalbezitteres, omdat grote eigenaren de kleine door prijsafbraak uit de markt drijven. Dus alleen grote spelers blijven over en de arbeiders en kleine kapitalisten zijn de slachtoffers.

17
Q

Kapitalismehypothese

A

Het toenemen van het kapitaal via dwang leidt tot ongelijkheid tussen arbeiders en kapitalisten.
Engels: meer bedrijfongelukken en meer kinderarbeid
Marx: meer armen, daling voedingswaarde van maaltijd en meer minst uit belastingbetalers.

18
Q

Socialistische revolutie hypothese

A

Meer toename ongelijkheid, uiteindelijk onstaan van verzet wat leidt tot afname ongelijkheid.
Probleem: opkomst middenklasse en weinig verzet

19
Q

Kapitalisme graaft eigen graf, hoezo?

A

dwang –> ongelijkheid –> verzet –> kapitalisme omver geworpen

20
Q

Problemen klassiek historisch materialisme

A

Verburgelijkingsthese (opkomst middenklasse), weinig verzet, onderwijs zorgt voor minder ongelijkheid, binnen socialistische systeem ook groeiende ongelijkheid

21
Q

Naam voor arbeiders

A

proletariërs

22
Q

Naam voor kapitalisten

A

Bourgeoisie

23
Q

Ontstaan van vervreemding

A

Klassenrelaties zijn ontstaan door de economische relaties tussen mensen (productierelaties) die gekenmerkt wordt door eigendom, controle en exploitatie. De kapitalisten heeft macht om de arbeiders te domineren/uitbuiten.

24
Q

Human potential

A

Vervreemding van zichzelf (arbeiders)

25
Q

Commodity fetishism

A

Vervreemd van onze eigen producten. Een goedkoop shirt kopen zien we als een product niet als arbeid door een kind.

26
Q

Klasse an sich

A

Toestandsklasse: arbeiders stellen de ongelijkheid niet ter discussie en bevragen niet waarom ze weinig verdienen.

27
Q

Klasse für sich

A

Mentaliteitsklasse: arbeiders worden bewust van hun gezamelijke positie van uitbuiting door de kapitalist.

28
Q

Klassenbewustzijn

A

Het besef dat arbeiders behoren tot eigen sociale klasse, omdat ze zelfde belangen hebben op grond van gedeelde economische positie

29
Q

Waarom heeft het proletariaat dezelfde ideeën als kapitalisten?

A

Religie is een opium van het volk, geschidenis wordt bepaald door de elite, onderdrukking door dominante klasse en proletariaat heeft weinig middelen om zelf ideeën te vormen.

30
Q

De wet van dalende winst

A

Concurrentie onder kapitalisten en arbeidskracht vervangen door machines

31
Q

absolute armoede

A

Geen inkomen om van te leven

32
Q

Relatieve armoede

A

Uitgesloten van een manier van leven, wat de meeste mensen als vanzelfsprekend aannemen. (iedereen een iphone)

33
Q

Reïficatie (verdinglijking)

A

Het toekennen van menselijke eigenschappen aan dingen, dus iets zien als een object wat eigenlijk vloeiende sociale relaties zijn.bv. tijd is geld.

34
Q

4 redenen waarom kapitalisme nog stijgt (Dahrendoff)

A

De fragmentatie van de kapitalistische klasse: bedrijven niet meer van afzonderlijke families maar miljoenen aandeelhouders (dus meer mensen direct belang)
Een hogere levensstandaard
Meer werknemersorganisaties
Meer juridische bescherming

35
Q

5 vormen van slavernij

A

Slavenhandel
Slavernij opgelegd door de staat
Kinderslavernij
Schuldslavernij
Huwelijksslavinnen

36
Q

Verklaring armoede in grote delen van de wereld

A

Technologie
Bevolkingsgroei
Cultuurpatronen
Sociale stratificatie
Sekseongelijkheid
Mondiale machtsverhoudingen

37
Q

Moderniseringstheorie

A

Sluit aan bij het structureel functionisme. In de rijke landen zorgt industriële technologie en kapitalistische mentaliteit voor ongekende welvaart. Bij lage-inkomenslanden is deze technologie beperkt dit komt vooral door traditie/cultuur.

38
Q

4 fases modernisering

A

Traditionele fase
Startfase
De drang naar volledige technologische ontwikkeling
Massaconsumptie

39
Q

Afhankelijkheidstheorie + 3 factoren

A

Arme landen worden uitgebuit door rijke landen.
1. Beperkte exportgerichte economieën
2. Gebrek aan industriële capaciteiten
3. Schulden.