Hc 7 Flashcards
Sociale stratificatie
Sociale verschillen hebben betrekking op sociale ongelijkheid. Sociale ongelijkheid gaat over een ongelijke verdeling/kansen tot alle zaken die in onze maatschappij beheert worden (een auto, op vakantie zijn, langer leven, etc.).
Dit verwijst naar een systeem waarmee een samenleving categorieën mensen rangschikt in een bepaalde hiërarchie.
Evolutie van sociale ongelijkheid
We zijn geëvolueerd naar een meer egalitaire samenleving, maar er is nog steeds veel ongelijkheid. Rond de jaren 80 was ongelijkheid even stabiel, maar daarna steeg dit weer. We kunnen we dus niet vanuit gaan dat ongelijkheid stabiel is.
Niet alleen de maat van ongelijkheid in de samenleving kan veranderen, maar ook onze perceptie op ongelijkheid kan veranderen. Zo werden er vroeger slaven gehouden en was dit heel normaal. Tegenwoordig is dit niet meer geaccepteerd.
In de periode van de jagers en verzamelaars hoefde er niet veel verdeeld te worden over de mensen en was de sociale stratificatie gemakkelijk. Tegenwoordig is de verdeling meer een traan (grote middenklasse). Er moet dus ook meer verdeeld worden.
Horizontale stratificatie
waarbij niet één groep beter is dan een andere groep. Bij horizontale stratificatie gaat het vooral om groepen die niet veel met elkaar te maken hebben. Een voorbeeld hiervan is de verzuiling in Nederland of verschillende etnische groepen.
Verticale stratificatie
Hierbij zijn er lagen in de samenleving die we kunnen zien als rijk en arm. De status wordt hierbij doorgegeven van generatie op generatie. De simpelste vorm hiervoor is de piramidevorm, zoals hier aan de rechterkant te zien is
4 principes sociale stratificatie
- Het is een kenmerk van de samenleving en niet een reflectie van individuele verschillen
(Mensen die op de Titanic in de suite I zaten hadden een grotere kans om te overleven. De mensen in de suite I konden niet beter zwemmen, maar hadden eerder toegang tot hulpboten). - De manier waarop jouw levenskansen (een goede baan, etc.), beïnvloed zijn door het niveau van jouw ouders. Sociale stratificatie wordt van generatie op generatie doorgegeven.
- Ongelijkheid komt in elke samenleving voor. Het is dus universeel, maar een variabel
verschijnsel. - Wat men in het verleden ongelijkheid vond is heel anders dan wat wij nu ongelijkheid
vinden. Deze sociale stratificatie bestaat dus niet alleen maar uit ongelijkheid, maar ook uit overtuigingen.
Er zijn drie verschillende stratificatiesystemen:
- slavernij
- kastensysteem
- hedendaagse stratificatie
Slavernij
Jou lichaam kan eigendom zijn van een ander persoon
Kastensysteem
Dit verwijst naar de op afkomst of toeschrijving
gebaseerde sociale stratificatie. Deze vorm van
stratificatie komt vooral voor in een agrarische of
traditionele samenleving. Een kastenstelsel is een
erg gesloten systeem en er zit weinig verandering in
de sociale posities. Het bekendste voorbeeld is dat
van India in de vorige eeuw (zie rechterafbeelding).
Dit kastensysteem is daar intussen afgeschaft, maar laat zijn sporen na.
Kenmerken kastensysteem
a. Het lidmaatschap is erfelijk (je wordt geboren in een bepaalde kast en je zal daar ook in sterven).
b. Je huwt binnen je eigen kaste.
c. Bij elke kast horen bepaalde beroepen. Ongeacht van je talenten zal je door je
erfelijkheid een bepaald beroep doen.
d. Er zijn specifieke omgangsnormen tussen de lagen.
Men velt in het kastensysteem geen oordeel over de kwaliteiten van het individu en kijkt dus niet naar de talenten van de persoon. Je zat dus niet in een bepaalde kast omdat je persoonlijk had gefaald, maar omdat je familie altijd al in deze kaste zat.
Er was segregatie, dus er was een beperkte interactie, tussen verschillende kasten. Er was vrees voor bezoedeling (contact tussen verschillende kasten). Zo moest het personeel dat je had van je eigen kaste zijn.
Standensysteem
Voor het kastenstelsel was er een standensysteem. De bovenste laag van dit systeem waren de geestelijken die het woord van God vertolkten. Daaronder kwam de adel die een stuk land bezat. Helemaal onderaan stond het gewone volk, die op het land van de adel werkten. Door de industriële revolutie ging dit over in een kastensysteem.
Apartheidssysteem
Een apartheidssysteem voldoet aan de criteria van een standensysteem. Denk aan de verdeling tussen zwarte en witte mensen. Volgens de witte klasse was het racisme moreel juist en hoorde de samenleving zo ingedeeld te zijn.
Hedendaagse stratificatie
Er is geen sociale ongelijkheid op basis van geboorte, geen wettelijke beperkingen van sociale relaties en geen sociale posities op basis van religieuze grond.
Wel is er sprake van:
Ongelijke toegang tot schaarse goederen
Ongelijke toegang tot middelen om die goederen te verwerven
o Bv.bezittenvaneenwoning,job
Invloedrijke theorieën over sociale klasse en ongelijkheid
Karl marx
Max weber
Pierre bourdieu
Karl marx
Karl Marx groeide op na de industriële evolutie. De overgang van lijfeigenen naar fabrieksmedewerkers vond hij opmerkelijk. Formeel gezien was de positie beter. Hij stelde voor dat er twee groepen zijn ontstaan in deze overgang ;
a. Bourgeoisie / kapitalisten: Dit zijn de mensen met kapitaal, eigenaars van productiemiddelen, strijken alle winst op.
b. Arbeidersklasse/proletariaat: Verkopen de arbeid in ruil voor loon.
Volgens Marx is dit een structurele vorm van ongelijkheid, want dit is in elke fabriek zo.
Marx dacht dat de arbeiders zich bewust zouden worden van deze ongelijkheid en dat de arbeiders in opstand zouden komen. Hij stelden dat klassenbewustzijn zou leiden tot een klassenstrijd. Dit is echter niet gebeurd, omdat mensen stemrecht kregen en een sterkere arbeidspositie kregen door opleidingen. Op deze manier werden mensen minder afhankelijk van de kapitalisten.
Max weber
Max Weber hanteert drie dimensies van stratificatie.
a. Klasse ongelijkheid:
Max Weber zegt, net als Marx, dat je moet kijken naar het economische component van ongelijkheid. Er zijn verschillen in inkomsten (en materieel bezit).
b. Status ongelijkheid:
Weber had het over de vorm van status: je leven wordt vormgegeven door je levensstijlen, zoals welke boeken je leest, je tafelmanieren, etc. Mensen die hoge positie in de samenleving hebben hebben een andere levensstijl, dan mensen met een lage positie in de samenleving. Hij noemt dit statusinconsistentie.
c. Machtsongelijkheid:
Tenslotte zegt Weber dat het belangrijkste
ongelijkheidselement macht is. Macht verwijst
naar de mogelijkheid om het gedrag van anderen
te controleren. Dit is dus de manier waarop je mensen kan behandelen in jouw voordeel. Het gaat bij hem vooral over de politiek. Als een politicus aan de macht komt, dan laat hij andere mensen uit zijn partij dingen uitvoeren.
Volgens Weber zouden in de hele samenleving ambtenaren de machtigste mensen op aarde
worden