HC 3 Flashcards

1
Q

Paradox of profits

A

Als winstmaximalisatie het enige doel is, zou geen enkel bedrijf winst maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vraag

A

De hoeveelheid goederen of diensten die consumenten bereid zijn en in staat zijn te kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Quantity of demanded

A

De gevraagde hoeveelheid die behoort tot de prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Law of demanded

A

De gevraagde hoeveelheid die behoort tot de prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ceteris Paribus

A

Alle andere variabelen die invloed zouden kunnen hebben, moeten gelijk blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Demand schedule

A

Een tabel waarin staat welke prijs een individu bereid is te betalen bij verschillende gevraagde hoeveelheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Demand curve

A

Een grafische weergave van de demand schedule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Marginale batencurve

A

Een weergave van het marginale voordeel voor de consument bij een bepaalde hoeveelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Elasticiteit

A

De gevoeligheid van de vraag bij een prijsverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Law of diminishing marginal utility

A

Bij een toename van consumeren, vindt een afname van geluk van het consumeren plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Complementaire goederen

A

Goederen die een consument koopt samen met het product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Substitutie goederen

A

Goederen die een consument koopt in plaats van het product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Normal goods

A

Als het inkomen stijgt, zal ook de vraag stijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Inferior goods

A

Als het inkomen stijgt, zal de vraag dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aanbod

A

De hoeveelheid goederen of diensten die producenten bereid zijn en in staat zijn te verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Quantity supplied

A

De aangeboden hoeveelheid behorend tot de prijs

17
Q

Law of supply

A

De aangeboden hoeveelheid van een goed neemt toe als de prijs stijgt (en omgekeerd)

18
Q

Marktsurplus

A

Het totaal van consumenten-, producenten-, overheidssurplus en deadweight loss

19
Q

Consumentensurplus

A

Het verschil tussen de prijs die mensen bereid zijn te betalen en de marktprijs

20
Q

Producentensurplus

A

Het verschil tussen de prijs waarvoor bedrijven bereid zijn te verkopen en de marktprijs

21
Q

Overheidssurplus

A

Belastinginkomsten van de overheid

22
Q

Deadweight loss

A

De kosten voor de samenleving die worden veroorzaakt door een inefficiëntie op de markt

23
Q

Evenwicht

A

Een toestand van rust als gevolg van de gelijk werking van tegengestelde krachten

24
Q

De evenwichtshoeveelheid

A

Waar de geleverde hoeveelheid gelijk is aan de gevraagde hoeveelheid

25
Q

De evenwichtsprijs

A

De prijs die overeenkomt met de evenwichtshoeveelheid

26
Q

Competitive equilibrum

A

Aan beide kanten van de markt zorgt de competitie ervoor dat er niet onderhandeld kan worden

27
Q

Aanbodoverschot

A

De situatie waarbij de prijs boven het evenwicht is, dat ertoe leidt dat de geleverde hoeveelheid groter is dan de gevraagde hoeveelheid

28
Q

Aanbodtekort

A

Situatie waarbij de prijs te laag is, is de gevraagde hoeveelheid groter dan geleverde hoeveelheid

29
Q

Juridische belastingincidentie

A

De overheid moet bepalen of ze bij de producenten of de consumenten belasting heft

30
Q

Economische belastingincidentie

A

Wie er daadwerkelijk betaalt voor de belastingheffing in het nieuwe evenwicht is bepaald op basis van hoe de markt reageert op de prijsveranderingen, niet op wettelijke bepalingen

31
Q

Subsidie

A

Een voordeel, gegeven door de overheid, in de vorm van een betaling of een korting