HC 2 Flashcards

1
Q

BBP

A

De optelsom van alle inkomens/productie in een bepaalde periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

BBP per capita

A

BBP per hoofd van de bevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pareto efficiënt

A

Positie niet kunnen verbeteren zonder dat dit ten kosten gaat van de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pareto improvement

A

Verandering die iemand beter af kan laten zijn kan plaatsvinden zonder dat dit ten koste gaat van een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Economisch model

A

Een vereenvoudigd raamwerk dat is ontworpen om complexe processen te illustreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Marginale opportunity costs

A

De productie van product A verhogen, waarde productie van product B verminderd moet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Production possibility frontier (PPF)

A

Grafische representatieve van de maximale combinatie van goederen die geproduceerd kunnen worden met de beschikbare middelen en technologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gains from trade

A

Zonder handel heb je in totaal minder goederen dan wanneer je wel handelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Law of diminishing returns

A

Naarmate er extra middelen worden gebruikt om een goed of dienst te produceren, zal het marginale voordeel van die extra hoeveelheden afnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Absoluut voordeel

A

Wanneer je een product goedkoper/efficiënter kan produceren dan een ander. De gehele PPF van die partij ligt dan buiten die van de minder producerende partij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Comparatief voordeel

A

Het goed dat je relatief goedkoop kan produceren in termen van andere goederen (opportunity costs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ruilvoet

A

Prijs na onderhandeling tussen de partijen die voor beiden voordelig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kapitalisme

A

Een economisch systeem dat wordt gekarakteriseerd door de combinatie van 3 instellingen (priviate property, markets, firms)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Economisch systeem

A

Een manier om de productie en distributie van goederen en diensten in een hele economie te organiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Instellingen

A

Verschillende soorten wetten en sociale gebruiken bedoelt die productie en distributie op verschillende manieren reguleren in gezinnen, particuliere bedrijven en overheidsinstanties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Private property

A

Het bezit dat behoort tot een bepaald individu of een bepaalde groep mensen

17
Q

Centrally planned economic system

A

De overheid heeft controle over de productie, beslist hoe goederen verdeeld worden en aan wie

18
Q

Kapitaalgoederen

A

Productiemiddelen die op lange termijn worden gebruikt in het produceren van goederen en services

19
Q

Markt

A

Een middel om goederen of diensten van de ene persoon op de andere persoon over te dragen

20
Q

Firma

A

Manier van het organiseren van productie met de bepaalde karakteristieken

21
Q

Arbeidsmarkt

A

Eigenaren van de firma’s bieden banen aan voor lonen of salarissen die hoog genoeg zijn om mensen aan te trekken die op zoek zijn naar werk

22
Q

Schaalvoordelen

A

Meer produceren van een goed is vaak goedkoper dan een lager aantal produceren