H8: The acting brain Flashcards

1
Q

actie

A

het resultaat van een aantal
cognitieve processen die de doelen en intenties van een individu vertalen in een motorvermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beweging

A

een fysieke handeling die niet
noodzakelijk cognitief is zoals reflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is actie computationele zo moeilijk

A
  • Degrees of freedom problem
  • Motorprogramma
  • Sensory motor transformation
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Degrees of freedom problem

A

potentieel oneindig aantal motoroplossingen voor bv. oppakken van object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Motorprogramma

A

een opgeslagen
routine van acties en actievolgorden die het probleem minimaliseert. Coderen de algemene aspecten van de beweging. Verschillende
objecten in de omgeving kunnen gelinkt zijn aan verschillende motorprogramma’s die hun
culturele gebruik weerspiegelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sensory motor transformation

A

het koppelen van de positie van een
object in de retinale ruimte aan de positie van de ledematen in de lichamelijke ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Homunculus

A

De benaming voor een lichaam zonder de ziel; is een
(verouderde) verklaring voor het ontstaan van een menselijk wezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Homunculus probleem

A

we hebben allemaal een opvatting van een persoonlijke “ik”
die beslissingen maakt in ons dagelijks leven, maar er bestaat
geen “ik” in de hersenen, geen “klein mannetje” in ons hoofd die al onze beslissingen maakt; ons “ik” is simpelweg een product van neuronen die vuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Somatosensatie

A

Cluster van perceptuele processen mbt de huid en het lichaam; omvat
aanrakingen, pijn, warmteperceptie en de positie van de ledematen (= proprioceptie).
- aspect van Sensory motor transformation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

proprioceptie

A

de positie van de ledematen in de ruimte, die berekend wordt door
receptoren in de spieren en gewrichten.
- aspect van Sensory motor transformation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Primaire motorische cortex

A

Voert alle vrijwillige bewegingen van het lichaam uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

‘Somatotopically organized’

A

verschillende regio’s vd primaire motorische cortex representeren verschillende regio’s van het
lichaam. Sommige delen zijn groter
weergegeven als ze een zeer fijne niveau van bewegingscontrole hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerken van primair motorische cortex

A
  • Gekruist
  • ‘Somatotopically organized’
  • Hemiplegie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hemiplegie

A

schade aan één kant van de primair motorische cortex met als gevolg dat men de andere kant van zijn lichaam niet meer vrijwillig kan bewegen
- soort paralyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

FEF

A

Frontal eye fields
= voert vrijwillige beweging van ogen uit
- gescheiden van primaire motorcortex (oogbewegingen geleid door externe stimuli VS beweging skelet door interne stimuli )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Laterale premotorische cortex

A

De laterale premotorische cortex is betrokken bij het interageren met objecten in de omgeving. Bereidt onze beweging voor op basis van externe onverwachte gebeurtenissen Men veronderstelt ook dat deze als het ware een “vocabulaire” van verschillende acties bevat, die zowel een sensorische als een motorische component hebben
- Neuronen in dit gebied reageren niet op intern gestuurde acties

17
Q

Mediale premotorische cortex of SMA

A

De SMA is geassocieerd met het omgaan met spontane, reeds goed geleerde acties, en dan vooral acties die geen hoge eisen stellen aan het monitoren van de omgeving
- belangrijk voor het implementeren van intern gegenereerde acties

18
Q

PFC

A

Prefrontale cortex
- Plannen van acties
- Controle van acties op hoger niveau
- Coördinatie van cognitie (externe acties en interne gedachten)
- Uitvoeren van hogere cognitieve functies
- Selectie en regeling van doelen en reacties

19
Q

Perseveration

A

herhalen van een actie die al is uitgevoerd en niet langer relevant is.
- bij schade aan PFC

20
Q

Utilisation behaviour

A

impulsieve acties mbt irrelevante objecten in de omgeving.
- bij schade aan PFC

21
Q

Frontale apraxie of disorganisatie-syndroom

A
  • Gekenmerkt door falen in routinetaken die verschillende subtaken omvatten, maar zonder een fundamentele stoornis bij objectherkenning of bij de bewegingen als men afzonderlijke objecten gebruikt.
  • Veroorzaakt door schade aan de frontale kwabben.
  • De persoon kan de handeling vaak wel nog spontaan uitvoeren, maar problemen als dezelfde handeling op
    vraag moet uitgevoerd worden.
  • De persoon slaagt er niet meer in om allerlei gewone, alledaagse
    handelingen uit te voeren, zoals het verzorgen van zichzelf
22
Q

Visuele agnosie

A

onvermogen om objecten via zicht te herkennen, ondanks intacte fundamentele visuele processen
- gespaard waar/hoe-stroom maar verzwakt wat-stroom

23
Q

Optische ataxie

A

het onvermogen om zicht te gebruiken om acties juist te sturen, zonder dat er persé een storing moet zijn in de fundamentele visuele onderscheiding en vrijwillige beweging.
- schade aan dorsale stroom
- gespaard “wat” maar verzwakt “waar/hoe”

24
Q

Interactie tussen objecten en dorsale stroom

A
  • codeert actierelevantie eigenschappen van objecten
  • stroom eindigt in pariëtale lobben en pariëto-frontale netwerken die verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen van actieplannen obv huidige externe realiteit en de doelen van het individu
    -> waar-route
25
Q

Spiegelneuronen of mirror neurons

A
  • Dit zijn neuronen die zeer selectief reageren op precieze, doelgerichte acties. Die acties kunnen zowel door andere uitgevoerd zijn (en dus waargenomen zijn), als door zichzelf worden uitgevoerd. Ze reageren niet
    op gemimeerde (nagebootste) actie als er geen object is of als het object zich op een robotachtige manier beweegt zonder een externe agent.
  • In Broadmann’s area 44 (Broca’s regio)
26
Q

Ideomotorische apraxie

A

Het onvermogen om de passende bewegingen uit te voeren, wanneer
een object, woord of commando gegeven wordt, als gevolg van schade aan linker pariëtale kwab.

27
Q

Affordances

A

mechanismes die de sensorische en motorische eigenschappen van objecten aan elkaar koppelen.

28
Q

Associatieve agnosie

A

Niet in staat om bekende voorwerpen te herkennen of te begrijpen, maar gebruik van gebruiksvoorwerpen is over het algemeen goed

29
Q

Pantomiming

A

perform or imitate meaningful gestures or actions without the actual use of objects

30
Q

Cerebellaire loop

A

Betrokken bij de coördinatie van beweging door de bedoelde motorische handelingen te vergelijken met de sensorische outputs.
Deze info over het proces van de beweging wordt gebruikt om het aanvankelijke motorprogramma te updaten.

31
Q

Basale ganglia loop

A

Bestaat uit 5+ loops
- motor circuit
- oculomotor circuit
- limbisch circuit
- prefrontaal circuit
Basale ganglia reguleren actie via een balans tussen actie-bevorderende en actie-remmende routes en zijn vooral betrokken bij initiatie en uitvoering
van intern gegenereerde acties en het koppelen van de ene actie aan de volgende.
De basale ganglia genereren NIET de signalen die aanzetten tot beweging , maar wijzigen de activiteit in frontale motorstructuren en beïnvloeden zo de kans op een beweging
-> Schade: hypokinesie of hyperkinesie

32
Q

Hypokinesie

A

Vermindering in bewegingen, bewegingsarmoede
=> Hypokinetische stoornis van de basale ganglia: de ziekte van Parkinson

33
Q

Hyperkinesie

A

teveel aan (onvrijwillige) bewegingen
=> Hyperkinetische stoornissen van de basale ganglia: Huntington, Tourette en OCD

34
Q

Twee paden van basale ganglia naar thalamus

A

Directe route: actie bevordert (verhoogt de activiteit in de cortex)
Indirecte route: remt actie (vermindert activiteit in de cortex)
-> werken samen als rem en versneller bij initiëren van actie

35
Q

Ziekte van Parkinson

A

Ziekte geassocieerd met de basale ganglia en gekenmerkt door een gebrek aan zelf-geïnitieerde beweging.
Schade aan de verbinding tussen de
substantia nigra en de basale ganglia,
wat het netto-effect heeft van een
verminderde output van de directe
route en een verhoogde output van de indirecte route.
=> Het nettoresultaat is een gebrek aan zelf-geïnitieerde beweging.

36
Q

Ziekte van Huntington

A

Genetische aandoening die de basale ganglia aantast, gaat gepaard met
overmatige beweging, dansachtige, zwaaiende ledematen (chorea) en verwrongen houdingen.
Het netto-effect van de laesie is dat output van de indirecte route (de rem) is verminderd en de output van de directe route (de versneller) blijft normaal.

37
Q

OCD

A

= Obsessief-compulsieve stoornis

Angststoornis die wordt gekenmerkt door herhaalde gedachten en/of handelingen (zoals schoonmaken, controleren, tellen).
Patiënten met OCD hebben een verhoogde functionele connectiviteit tussen orbitofrontale cortex (betrokken bij gedragsflexibiliteit en reactie op negatieve feedback) en regio’s in ventrale basale ganglia.

38
Q

Tourettessyndroom

A

Neuropsychiatrische aandoening met een begin in de kinderjaren,
gekenmerkt door de aanwezigheid van motorische en/of vocale tics.