H10: The hearing brain Flashcards

1
Q

Pure tonen

A

simpele geluiden in vorm van sinusgolf, uitgedrukt in drukverandering/tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Frequency sinusgolf

A

fysieke eigenschap van sinusgolf die betrekking heeft tot toonhoogte (pitch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Amplitude sinusgolf

A

Fysieke eigenschap van sinusgolf die betrekking heeft tot luidheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fundamentele frequentie

A

de laagste frequentiecomponent van een complex geluid, die de
waargenomen toonhoogte bepaalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

missing fundamental phenomenon

A

Wanneer de fundamentele frequentie niet
voorkomt in de reeks (bv 440, 660, 880 Hz), dan wordt de toonhoogte nog steeds waargenomen
als 220 Hz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Timbre

A

perceptuele kwaliteit van een geluid die ons in staat stelt om verschillende muziekinstrumenten te onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tonotopische organisatie van auditief systeem

A

=geluiden die dicht tegen elkaar liggen qua frequentie gerepresenteerd zijn door neuronen die ruimtelijk dicht bij elkaar liggen in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Amusia

A

= auditieve agnosie waarbij muziekperceptie meer is aangetast dan de perceptie van andere geluiden
-> ontbreken van muziekaal gehoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Congenital amusia

A

of toondoofheid
= ontwikkelingsprobleem bij het waarnemen van toonhoogte verhoudingen
-> gelinkt aan toename grijze stof in auditieve cortex en frontale regio’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Absoluut gehoor

A

of Absolute pitch of perfect gehoor
= vermogen om tonen muzikaal te benoemen zonder eerst een referentietoon te hebben gehoord
<-> toondoofheid
- Kleiner volume van regio’s in rechter superieure temporale cortex & planum temporale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Melodie

A

patroon van toonhoogtes over tijd heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pure woorddoofheid

A

type van auditieve agnosie waarbij patiënten wel omgevingsgeluiden en
muziek kunnen herkennen, maar geen spraak (lijkt te snel of vervormd). Ze kunnen wel zelf
spreken. Veroorzaakt door schade aan het linkerhemisfeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Coarticulatie

A

Opeenvolgende spraakgeluiden versmelten met elkaar door mechanische
beperkingen van articulatoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Diepe dysfasie

A

of deep dysphasia
onvermogen om non-woorden te herhalen, maken van
semantische fouten bij nazeggen (bv ‘kat’ horen, en ‘hond’ nazeggen).
= tekort in “hoe”-route, steunen op afgezwakte “wat”-route

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Arcuate fasciculus

A

white matter tract waardoor de dorsale route (o.a. het pariëto-frontale circuit) langs gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly