H8 Flashcards

1
Q

Cognitie

A

is een term die alle mentale processen aanduidt die we gebruiken om sensorische input in kennis te transformeren. Een paar van de eerste cognitieve processen zijn aandacht, sensatie en perceptie.

Cultuur wordt gezien als cognitie, cultuur is een kennissysteem. Alles wat we over cultuur weten, zit in het cognitief functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aandacht

A

is het focussen op onze gelimiteerde capaciteiten van bewustzijn op een bepaalde set stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sensatie

A

zijn de gevoelens die resulteren van excitatie van de zintuigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Perceptie

A

is het proces van informatievergaring over de wereld door onze
zintuigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Change blindness onderzoek

A

toont aan dat
Amerikanen sneller veranderingen opmerken op de
voorgrond, terwijl Japanners dit vooral opmerkten bij de achtergrond (context).
• Holistische perceptie:
• Analytische perceptie:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hollistische perceptie

A

contextafhankelijke perceptuele processen die focussen op relaties tussen objecten en context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Analytische perceptie

A

context-onafhankelijke perceptuele processen die focussen op een saillant object, onafhankelijk van de omliggende context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Perceptie en theorieën

A

De perceptie van mensen en de fysieke wereld zijn niet identiek. Neem als voorbeeld de Muller-Lyer illusie, waarbij beide lijnen even lang zijn, maar dit niet zo wordt ervaren. Er zijn vele culturele verschillen als het gaat over percepties. Hypotheses die zich hierop betrekken zijn de carpentered world hypothesis/ foreshortening hypothesis. Beide theorieën gaan erover dat er in de Westerse omgeving veel geometrische objecten aanwezig zijn, waardoor men gewend dat hetgeen dat ver weg is in werkelijkheid groter is. In de savanne zou je dit niet ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Symbolising three dimensions in two

A

is een theorie die beweerd dat mensen in Westerse culturen meer focussen op platte representaties, met name het interpreteren van foto’s. Deze hypothese stelt dus dat er verschillen zijn in 2D perceptie, alle visuele illusies worden immers ook 2D weergegeven. De vraag is of dit voor 3D perceptie ook geldt. Dit heeft dus ook invloed op cross-cultureel onderzoek van optische illusies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Categorisatie

A

het proces waarin objecten samen gegroepeerd of geclassificeerd worden op basis van waargenomen overeenkomsten. Categorisatie is een universeel proces waarbij sommige categorieën zelf universeel zijn over culturen, zoals gezichtsuitdrukkingen en kleuren. Echter, zijn er wel verschillen.
• Westen: kinderen sorteren op kleur; volwassenen op functie.
• Afrika: volwassenen sorteren op kleur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geheugen

A

Ook het geheugen heeft een universeel aspect, namelijk hindsight bias: een proces waarbij mensen hun geheugen aanpassen nadat ze de uitkomst weten. Ook hier zijn culturele verschillen:
• De ongeletterde samenleving zou een beter geheugen hebben, omdat ze alles onthouden in plaats van kunnen opschrijven.
• Serial position effect:
• Episodisch geheugen:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Serial position effect

A

iets wordt beter herinnert wanneer dat het eerst of laatste item van een lijst is (sterker bij geschoolde kinderen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Episodisch geheugen

A

Het episodische geheugen is het geheugen voor persoonlijke gebeurtenissen.

Westerse bevolking heeft een beter episodisch geheugen met betrekking tot autobiografische gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gender stratification hypothesis

A

stelt dat genderverschillen gerelateerd zijn aan culturele variaties in de mogelijkheden voor vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Everyday cognitie

A

Onderzoekt de cognitieve vaardigheden die bij het alledaagse functioneren voorkomen zonder educatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Problem solving

A

is een proces waarbij men probeert te om manieren te ontdekken om doelen te bereiken die niet direct haalbaar lijken. Dit verschilt tussen culturen op basis van of een cultuur literair is.

17
Q

Creativiteit

A

zorgt ervoor dat men kunst kan maken, nieuwe dingen kunnen ontdekken en machines kunnen bouwen. Individualistische culturen zijn creatiever dan collectivistische culturen en culturen met meer pathogenen. Ervaringen in verschillende culturen kunnen groei en creativiteit verbeteren.

18
Q

Dialectisch denken

A

de neiging om wat tegenstellend is aan jouw gedachten of overtuigen, te accepteren.
- positive logical determinism
- naive dialectism

19
Q

Positive logical determinism (westen)

A

altijd één person heeft gelijk

20
Q

Naïve dialectism (oosten)

A

beide personen kunnen gelijk hebben, waardoor
er minder conflict zal zijn.

21
Q

Tegenfeitelijk denken

A

zijn ideeën over het verleden die hadden kunnen gebeuren om een negatieve uitkomst te veranderen of vermijden. Neem als voorbeeld: “Had ik maar beter mijn best gedaan voor een voldoende”. Dit is vaak gerelateerd aan spijt.
• Spijt gerelateerd aan interactie.
• Spijt gerelateerd aan actie.

22
Q

Dromen en cultuur

A

• Westen: dromen over interne angst.
• Oosten: dromen over externe angst
• Overig: dromen worden gezien als voorspellingen.

23
Q

Tijd en cultuur

A

Tijd wordt in verschillende culturen verschillend beleefd, mensen zien en gebruiken tijd anders. Dit heeft invloed op het gedrag. Zo zijn mensen in warme steden trager dan in koelere steden. De meeste culturen zien tijd als vloeiend van links naar rechts, maar Arabieren zien de toekomst vaak als achter zich en het verleden als voor zich, ondanks het feit dat in de taal het verleden wel achter hen ligt en de toekomst voor hen.

24
Q

Pijn en cultuur

A

Cultuur beïnvloedt de ervaring en perceptie van pijn op verschillende manieren: 1) De culturele constructie van pijnsensatie
2) Detaalgeassocieerdmetpijnexpressie
3) De structuur van oorzaken van pijn en geneesmiddelen.
4) Patiënt-dokter interacties.

25
Q

Sapir-whorf hypothese en pijn

A

De Sapir-Whorf hypothese stelt dat de structuur van taal, die cultuurafhankelijk is, onze percepties en cognities van de wereld om ons heen (waaronder pijn) beïnvloedt.
Ook verschillen per cultuur de regels over emotionele expressie en omdat emotionele expressie emotionele ervaring beïnvloedt, hebben deze regels invloed op de emotionele ervaring en verschilt dat per cultuur. Hoe minder acceptabel pijnexpressie is, hoe groter de pijntolerantie is.

26
Q

Intelligentie

A

is een mentale eigenschap met veel verschillende functies zoals de mogelijkheid overeenkomsten en verschillen op te merken in waarnemingen, zich in de ruimte te oriënteren, te redeneren, plannen te maken, problemen te doorgronden en op te lossen, in abstracties te denken, ideeën en taal te begrijpen en te produceren, informatie op te slaan in het geheugen en daar weer uit op te halen en te leren van ervaringen.

27
Q

Psychometrische aanpak spearman

A

voor het meten van individuele verschillen in gedragingen in capaciteiten. Mentale capaciteiten waren gebaseerd op g (general intelligence) en s (speciale skills).

28
Q

Factoren die intelligentie beïnvloeden

A
  • genen
  • omgevingsfactoren
  • gender
  • familie
  • school
  • armoede
29
Q

Genen

A

intellectuele capaciteiten zijn aangeboren aangezien er correlaties van
.9 in testscores zijn gevonden van eeneiige tweelingen die niet samen
opgroeiden.

30
Q

Omgevingsfactoren

A

als zwangere vrouwen een jodium tekort hebben, kunnen
de intellecte genen van het kind worden geremd en zorgt het voor
zwakzinnigheid.

31
Q

Gender

A

Meisjes en jongens zijn equivalent op de meeste aspecten van
intelligentie. Er is over-representatie van jongens in de extremen (zowel hoog als laag). Meisjes als groep (let op ecological fallacy) zijn sterker in verbal fluency, schrijven en in perceptual speed (vanaf peutertijd). Jongens als groep zijn sterker in visueel-spatieel verwerken en wiskundig probleem oplossen (vanaf peutertijd).

32
Q

Armoede

A

hoe meer jaren in armoede, hoe lager het IQ; hoe groter het verschil
van armoede in een land, hoe groter het verschil in IQ.

33
Q

Bell curve

A

De Bell Curve stelde dat verschillen in IQ aangeboren waren en dat er aangeboren verschillen in intelligentie tussen rassen bestaan. IQ is onveranderbaar en bepaalt het succes in later leven. Echter, de score van een test wordt verward met potentieel, aangezien omgeving ook een rol speelt. Verder is ras een verwarrende factor met sociale, educatieve en economische factoren.

34
Q

Lynn & verhaanen

A

hebben de Bell Curve internationaal gemaakt en kwamen op de conclusie dat mannen meer intelligent zijn dan vrouwen. Tevens claimde ze dat het gemiddelde IQ is Afrika 70 is, maar de steekproeven zijn niet representatief waardoor te metingen kunnen worden bekritiseerd. Er is veel data geëxcludeerd en de metingen waren gebiased doordat ze Westerse IQ tests gebruikte.

Deze data zijn gebruikt om de relatie tussen religie en geweld te mediëren. Het bleek dat er een positieve correlatie was tussen religie en geweld, maar dat dit alleen geldt voor landen met een laag IQ. Echter is dit paper retracted, dit gebeurt bij papers die niet blijken te kloppen.
Posities op retractions zijn:
• Data is data en de retraction komt door maatschappelijke druk wat geen goede
wetenschapsvoering is. We zijn goede wetenschappers wanneer we onafhankelijk zijn van niet-wetenschappers. Bewijs is waar totdat het weerlegd is.
• Als er methodologische en statistische fouten zijn is de retraction goed wetenschappelijk gedrag.

35
Q

Flynn effect

A

Het Flynn effect heeft aangetoond dat intelligentiescores aan het stijgen zijn door de jaren heen. Dit kan komen door educatie en bekendheid me testen, stimulerende omgeving en voeding. Hoe meer motivatie om kennis te vergaren, hoe hoger het IQ zal worden.
Men wordt geboren met cognitieve skills en de omgeving bepaalt of men deze skills kan gebruiken en het potentieel kan bereiken.

36
Q

Cultureel eerlijke intelligentie
Test

A

Raven’s Progressive Matrics maakt minimaal gebruik van taal en vraagt niet naar specifieke feiten die men alleen met ervaring zou kunnen beantwoorden. Eveneens op deze test zijn er culturele verschillen, omdat de cultuur de mate van bekendheid met de testsituatie (wel of niet aangeboden gekregen op bijv. school) kan beïnvloeden.
Verschillen in performances tussen culturele groepen worden beter verklaard door culturele complexiteit van de test dan daadwerkelijke cognitieve factoren.

37
Q

Spearmans hypothese

A

taken met een hogere cognitieve complexiteit laten grotere culturele verschillen zien wat reflecteert aan de onderliggende verschillen in cognitieve capaciteit.
Een groep is altijd superieur aan een andere groep.

38
Q

Cultural complexity hypothesis

A

cognitieve complexiteit is vaak confounded met culturele complexiteit. Hoe abstracter er test wordt, hoe meer culturele kennis er nodig is.
Een groep zal altijd hoger scoren als de test is ontworpen voor de desbetreffende cultuur.

39
Q

Intelligentie in Zuid-Afrika & Malda et al. (2010). Rugby versus Soccer in South Africa: Content familiarity contributes to cross-cultural differences in cognitive test scores

A

Er waren 5 verschillende niveaus van intelligentie en op 3 daarvan zijn verschillen gevonden. Voor alle drie geldt dat Afrikaans en rural Tswana kinderen over het algemeen beter presteerden op de test die ontworpen was voor hun culturele achtergrond dan op de test van de andere groep (CCH). Urban Tswana kinderen scoorden daar tussen de andere groepen in, dit komt omdat ze kennis hebben van beide culturen en dus allebei de tests kunnen maken. Content familiarity modereert dus cross-culturele verschillen in testscores: kinderen scoorden beter op testen die voor hun etnische groep gemaakt waren. Belangrijker, ongeacht het niveau, Afrikaanse kinderen scoorden lager op de Tswana-versie dan op de Afrikaanse versie, dus niet 1 groep is altijd superieur (CCH klopt).