H2 Flashcards

1
Q

Linkage studies

A

studies die proberen om een cultureel aspect te meten wat volgens de hypothese de culturele verschillen veroorzaakt en daarop volgend wordt dit op empirisch wijze gelinkt aan het gemeten culturele aspect en een afhankelijke variabele.
- unpacking linkage studies
- experimenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Unpacking linkage studie

A

cross-culturele vergelijkingen die de content van globale concepten van de cultuur terugbrengen tot specifieke, meetbare psychologische constructen en hiervan de bijdrage aan culturele verschillen onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Experimenten

A

studies waarbij onderzoekers proefpersonen willekeurig in condities indelen om oorzaak-gevolg reacties te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Exploratief vs hypothese toetsend

A

: exploratieve studies onderzoeken het bestaan van gelijkenissen of verschillen in een cultuur; hypothese studies testen waarom culturele verschillen bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aanwezig vs afwezigheid van contextuele factoren

A

contextuele factoren zijn variabele die culturele verschillen kunnen uitleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kwalitatieve vs kwantitatieve verschillen

A

kwalitatieve studies gaan kijken of constructen daadwerkelijk anders zijn in andere culturen; kwantitatieve studies gaan kijken of er verschillen zijn in niveau of scores van bepaalde constructen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Individueel vs ecologisch meetniveau

A

individueel meetniveau gaat voor één individu; ecologisch meetniveau gaat over een heel land of cultuur. Multi-level studies hebben een dataverzameling van zowel individueel als ecologisch niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kwalitatief onderzoek

A

֍ Natuurlijke omgeving, zoals een veldonderzoek, interviews.
֍ Afhankelijk van interpretatie van onderzoeker.
֍ Lastig om procedures te documenteren, omdat er interpretatie bij komt
kijken er zijn geen cijfers, maar een verhaal.
֍ Onderhevig aan bias.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kwantitatief onderzoek

A

֍ Onafhankelijke en afhankelijke variabele.
֍ Quasi-experimenten.
֍ Lastig om variabelen te controleren.
֍ Post hoc culturele interpretaties, eveneens zijn deze onderhevig aan
bias.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ecologische misvatting

A

stelt dat als je metingen verricht op nationaal niveau je geen conclusies terug van trekken op individuen. Dit komt omdat de distributies overlappen, waardoor de verschillen binnen groepen groter zijn dan verschillen tussen groepen. Dit betekent dat een persoon van een bepaalde cultuur ook stereotyperend gedrag van een andere cultuur kan vertonen, maar omdat de uitkomst gemiddeld genomen is, is dit niet terug te vinden in de data. Andersom, uitspraken doen over nationaal niveau op basis van individuele data, kan wel. Ecologische misvattingen ontstaan doordat het geen dichotomie (scheiding/ opsplitsing tussen 2 concepten) bestaat, maar er overlapping is. Echter, men denkt wel in vormen van dichotomie, zoals IND-COL, interdepence-independence en zwart-wit, maar deze kloppen niet. Doordat we denken in dichotomieën denken we dat alle Japanners collectivistischer zijn dan Amerikanen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bias

A

zijn systematische afwijkingen/ errors die de vergelijkbaarheid van de data in gevaar brengt over steekproeven heen, door de verschillen in interpretatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Random error

A

zijn onvoorspelbaar en kunnen niet worden gerepliceerd door het experiment te herhalen, ze blijven altijd bestaan en zijn dus niet erg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Systematic error

A

zijn consistente fouten die zich blijven herhalen op dezelfde plek ondanks het experiment herhaald wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Construct bias

A

betekent dat het te meten construct niet identiek is over groepen. Geluk kan in verschillende culturen anders worden geuit/ ervaren. In Westerse culturen is men vooral bezig met prestatie waarvan ze een positief affect/ geluk krijgen. Terwijl in niet-Westerse culturen men zich vooral bezig houdt met een interpersoonlijke verbondenheid waar er een balans bestaat tussen positief en negatief affect. Dit zou hun geluk brengen.

De beste manier om construct bias te proberen voorkomen is de theoretische conceptualisatie specificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Method bias

A

betekent dat er verschillen tussen culturen kunnen worden aangetoond die er in werkelijkheid niet zijn. Neem als voorbeeld de lagere prevalentie van sociaal wenselijke antwoorden bij online vragenlijsten in vergelijking met papieren vragenlijsten.

• Steekproeven: bias bij steekproeven gaat over een cross-culturele variatie in je steekproef, zoals verschillen in gender, educatie, SES of urbanisatie.
• Instrumenten: bias bij instrumenten gaat over de bekendheid met de stimuli. Sommige culturen zijn bekender met bepaalde stimuli dan anderen. Nederlanders weten veel meer over kroketten dan Chinezen. Tevens worden er steeds meer andere routines gebruikt, waardoor standaard taken zoals “hoe begint een kleuter zijn dag” lastig worden, omdat iedereen een andere ochtendroutine heeft.
• Schaalgebruik (response bias): bias bij schaalgebruik gaat over dat verschillende culturen anders omgaan met bepaalde antwoordschalen.
֍ Acquiescence: mensen zijn jaknikkers waardoor ze het eens zijn onafhankelijk van de inhoud. Dit komt vaak voor bij mensen met een lage SES uit collectivistische contexten.
֍ Extreme responding: het gebruik van hele hoge of hele lage antwoorden (helemaal mee eens of helemaal mee oneens). Aziaten gebruiken vaker de middenweg, terwijl Westerse mensen meer extreme antwoorden op de schaal geven.
֍ Referencegroupeffect:deantwoordenvanmensenwordenbeïnvloedt door hun impliciete sociale vergelijking met anderen.
• Afname/ procedure: bias bij afname houdt in dat de afnamecondities en hoe de test wordt afgenomen, invloed hebben op de uitkomsten.
֍ Ambigue instructies.
֍ Interactie tussen onderzoekers en participant.
֍ Communicatie problemen, zoals taal en taboe onderwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Item bias

A

• Steekproeven: bias bij steekproeven gaat over een cross-culturele variatie in je steekproef, zoals verschillen in gender, educatie, SES of urbanisatie.
• Instrumenten: bias bij instrumenten gaat over de bekendheid met de stimuli. Sommige culturen zijn bekender met bepaalde stimuli dan anderen. Nederlanders weten veel meer over kroketten dan Chinezen. Tevens worden er steeds meer andere routines gebruikt, waardoor standaard taken zoals “hoe begint een kleuter zijn dag” lastig worden, omdat iedereen een andere ochtendroutine heeft.
• Schaalgebruik (response bias): bias bij schaalgebruik gaat over dat verschillende culturen anders omgaan met bepaalde antwoordschalen.
֍ Acquiescence: mensen zijn jaknikkers waardoor ze het eens zijn onafhankelijk van de inhoud. Dit komt vaak voor bij mensen met een lage SES uit collectivistische contexten.
֍ Extreme responding: het gebruik van hele hoge of hele lage antwoorden (helemaal mee eens of helemaal mee oneens). Aziaten gebruiken vaker de middenweg, terwijl Westerse mensen meer extreme antwoorden op de schaal geven.
֍ Referencegroupeffect:deantwoordenvanmensenwordenbeïnvloedt door hun impliciete sociale vergelijking met anderen.
• Afname/ procedure: bias bij afname houdt in dat de afnamecondities en hoe de test wordt afgenomen, invloed hebben op de uitkomsten.
֍ Ambigue instructies.
֍ Interactie tussen onderzoekers en participant.
֍ Communicatie problemen, zoals taal en taboe onderwerpen.

17
Q

Equivalentie

A

is de mate waarin men de data over culturen kunnen vergelijken, zoals de data omzetten zodat het vergelijkbaar/ equivalent wordt. Equivalentie is gerelateerd aan op welk meetniveau scores over culturen heen kunnen worden vergeleken.

18
Q

Construct equivalentie

A

we moeten weten of het construct hetzelfde is in alle te meten culturen. Wordt IQ in Nederland als hetzelfde opgevat als in China? Construct bias→geen construct equivalentie

19
Q

Measurement equivalence

A

twee metrische maten zijn even groot, maar hebben een andere herkomst. Miles en Kilometer hebben dezelfde meeteenheid alleen verschilt de eenheid per 1 miles en 1 kilometer. Ze kunnen hierdoor alleen direct vergeleken worden als het nulpunt bekend is en het omgezet kan worden.
Measurement equivalence→aanpassing nodig voor full score equivalence.

20
Q

Psychometric equivalence

A

de mate waarin verschillende meting in een cross-culturele vergelijkingsstudie statistisch (valide en betrouwbaarheid) gelijk zijn in verschillende culturen.

21
Q

Full score equivalence

A

de metrische maten hebben dezelfde meeteenheid en hetzelfde nulpunt, waardoor er geen bias is en er direct vergelijkingen kunnen
worden gemaakt

22
Q

Ethnocentrisme

A

Etnocentrisme is het fenomeen waarbij we onze eigen cultuur altijd als uitgangspunt nemen om de rest van de wereld te beoordelen en daarbij vinden we onze cultuur altijd het beste. Men heeft dezelfde input van visuele stimuli, maar door onze cultuur en etnocentrisme hebben we een andere interpretatie.

23
Q

Taal evaluatie bias

A

het verschil tussen objectieve beschrijvingen met een subjectieve evaluatie, waarbij er geen neutraal geladen woorden zijn voor mensen. Neem als voorbeeld etnische groepen; autochtoon en allochtoon.

24
Q

ras bias

A

is het onderscheid gebaseerd op vergelijkbare, genetische, overdraagbare en fysieke karakteristieken. In Amerika wordt het begrip ras erg serieus genomen en wordt er een groot onderscheidt over gemaakt. Net als etniciteit is ras een sociaal geconstrueerde categorie en daarbij niet duidelijk.

25
Q

Etniciteit bias

A

is de culturele achtergrond, de gedeelde ervaringen van mensen die dezelfde afstamming hebben, dezelfde taal spreken, dezelfde tradities hebben, vaak ook dezelfde religie aanhangen en uit hetzelfde gebied komen. Echter, deze term heel lastig, omdat als je religie en nationaliteit erbij betrekt het erg ingewikkeld wordt. Neem als voorbeeld de etnische groepen in Israël, zoals Christelijke Arabieren. Etniciteit is totaal geen duidelijk begrip en vaak een combinatie van verschillende factoren.

26
Q

Assimilatie bias/ belief perseverance effect

A

cultuur, als een bril, geeft ons bepaalde cognitieve schema’s die ons helpen om informatie te ordenen. Deze bril geeft ons ook biases door het “Belief Perseverance Effect”: informatie dat niet in ons schema past, wordt weggeduwd omdat het niet overeenkomt met onze overtuigingen óf het wordt zodanig aangepast dat het wel in het schema past. Als je een bepaald stereotype hebt en je ziet er een uitzonderingen op, verandert dit je stereotype niet.

֍ Assimilatie: informatie wordt alleen aangepast na toebehoren van het schema.
֍ Accommodatie: informatie wordt in het schema verwerkt in plaats van een gehele aanpassing. Echter, dit komt weinig voor omdat men zich bijna altijd aan de stereotypes houdt.

27
Q

Fundamentele attributie fout

A

is de neiging om gedragingen van anderen toe te schrijven aan de persoonlijkheid of het karakter van degene en dus de invloed van situationele factoren te onderschatten. In interdependente culturen is de fundamentele attributiefout veel kleiner.
Voorbeeld: iemand rijdt door het rood en jij denkt “daar heb je weer zo’n aso.”, maar als je dit zelf een keer doet denk je “ja, ik had echt zo’n haast, ik kon niet anders”.

28
Q

Culturele attributiefout

A

is een verkeerde interpretatie die ontstaat wanneer onderzoekers stellen er een culturele oorzaak is aan een observatie in hun studie, ondanks het feit dat ze dat niet mogen stellen, omdat ze die culturele factoren niet daadwerkelijk gemeten hebben. Linkage studies pakken dit probleem aan.