H7: De Bloedvaten Flashcards

1
Q

Wat is de volgorde van de bloedvaten van het hart naar het lichaam en terug?

A

SLAGADER (arterie) —> KLEINE SLAGADER (arteriole) —> HAARVATEN (capillairen) —> KLEINE ADERS (venule) —> ADERS (vene)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg de parameter bloeddruk uit aan de hand van de gemiddelde waarde?

A
  1. -> Systolische druk = MAX druk = tijdens ventriculaire systole
    —— mm Hg
  2. -> Diastolische druk = MIN druk = aan einde van de ventriculaire diastole
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Teken de diastolische en systolische druk in een grafiek ( en benoem de bloedvaten waar het bloed passeert en de druk wordt gemeten op de x-as) en beschrijf wat er gebeurt ter hoogte van de verschillende bloedvaten gebeurt

A

ARTERIEEL = tijdens de V systole stijgt de bloeddruk + arteriële worden uitgetrokken en diameter stijgt —> tijdens V daistole omgekeerd

CAPILAIR: druk fluctueert niet meer -> BD 35mmHg -> na doorstroming daalt tot 18mmHg

VENEUS: BD laag aan het begin en blijft laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de polsdruk?

A

Dit is de systolische druk - Diastolische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 3 lagen van de bloedvatwand en waaruit bestaan ze?

A

TUNICA INTIMA= binnenste : epitheel + laag bindweefsel ( vooral elastische vezels)

TUNICA MEDIA= middelste: glad spierweefsel + raamwerk van collageenvezels en elastische vezels ( deze spiercellen zorgen voor vasoconstrictie en vasodilatatie

TUNICA EXTERNA= buitenste: collageen vezels ( vormt koker van bindweefsel rond andere lagen voor stevigheid)+ ze zijn vervlochten met aangrenzende weefsels wat de bloedvaten op zijn plaats houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Diktes van de bloedvatwanden van verschillende bloedvaten (lagen?)

A

ARTERIËN: D = 2.5cm - 0.4cm => TM meer elastische vezels dan gladde spiercellen

ARTERIOLEN: D = 30 Mm => TM bevat 1-2 lagen gladde spiercellen

CAPILLAIREN: D= 8Mm => GEEN TE en T/M -> stroomsnelheid trager -> tijd voor stofwisseling door filtratie, osmose en diffusie of actief transport

VENULEN: D = 50 Mm => TM ontbreekt

VENEN: D = 2-9mm => bij middelgrote TM = lagen spierweefsel en TE bundels elastische en collageenvezels
=> bij grote TM= dun en TE = dik ( BD laag maar dikte van de TE zorgt ervoor dat venen niet dichtgeduwd worden door omliggend weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke krachten werken op de wanden van de capillairen? Teken op een grafiek!

A
  1. HYDROSTATISCHE DRUK ( bloeddruk) HD arterieel is hoog en Veneuze is laag waardoor aan het begin van capillair ook HD hoog is —> filtratie van kleine opgeloste stoffen en water als resultaat uit het bloed -> resultaat is hoge concentratie albuminen
  2. OSMOTISCHE DRUK: ontstaat na filtratie door hoge concentratie albuminen -> water wordt terug opgenomen in bloed ( kan door selectief permeabele wand) dit blijft relatief constant

NOTE: 24 uur wordt ongeveer 3,6 l water door filtratie uit het bloed geperst en niet die volledige hoeveelheid wordt terug opgenomen… Dit wordt dan terug-genomen door lymfevaten als lymfevocht wordt teruggebracht naar de grote bloedsomloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is cardiovasculaire regulering?

A

= fysiologische mechanismen die rol spelen in de doorbloeding van het capillair netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CV REGULATIE 1: Wat is lokale autoregulatie?

A

Eerste mechanisme bij cardiovasculaire regulatie: als weefsels meer energie nodig hebben dan reageren de precapillaire sfincters ( kleine spieren) en ze ontspannen wanneer weefsels terug actief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

CV REGULATIE 2: Wat zijn neurale mechanismen?

A

Als BD of conc O2 of CO2 verandert -> autonome ZS past bloedstroom en weerstand aan ( ZS stuurt gladde spiercellen in de wanden aan voor VASOMOTORIEK)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

CV REGULATIE 3: Wat zijn de endocriene mechanismen ?

A

Dit zijn de hormonen afgegeven door het hormonenstelsel die aanpassingen kunnen maken op korte of lange termijn

KORTE TERMIJN: BD stijgt bij afgifte adrenaline en noradrenaline

LANGE TERMIJN:

  1. BD regulering: Niergen geven renine af —> angiotensine II wordt gevormd ( in bloed) : renine zet angiotensinogeen om in ATI —> ATI wordt ATII door ACE ( angiotensineconverterend enzyme) —> bindt aan receptoren van gladde spiercellen van arteriolen —> vasoconstrictie
  2. BV regulering: Wanneer BV daalt —> ADH (anti-diuretisch hormoon) wordt afgegeven —> ADH verhoogt doorlaatbaarheid van wanden van het nefron en verzamelkanaal ( in de nieren) —> water uit de voorurine wordt teruggehaald naar het bloed
  3. Aantal RBC regulering: nieren geven EPO (erytropoetine) af wanneer BD daalt en 02 daalt —> EPO stimuleert de aanmaak van RBC in het rode beenmerg —> RBC stijgt en O2 en CO2 stijgt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

4 factoren die een rol spelen in het voorstuwen van veneus bloed van onderste ledematen naar het hart

A
  1. Eenrichtingskleppen in de venen: bloed stroomt enkel naar het hart
  2. Spierpomp: spieren trekken samen —> beweging zorgt voor intermitterende druk
  3. Cardiale pomp —> tijdens Diastole -> RA ontspant -> hartritme wordt grotere en creeert aanzuigeffect
  4. Respiratoire pomp —> door inademing drukt intrathoracale druk op de vena cava inferior bij uitademing omgekeerd—> aanzuigeffect

NOTE LAATSTE DRIE ZIJN INVLOEDBAAR BIJ BEWEGING

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly