H13: Lymfestelsel En Immuniteit Flashcards

1
Q

Wat zijn de 4 onderdelen van het lymfestelsel?

A

Lymfevaten

Lymfe

Lymfocyten

Lymfoide weefsels en organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn lymfevaten?

A

Beginnen in de perifere weefsels. Ze verzamelen lymfe en transporteren ze tot verbindingen met de venen waar lymfe weer in bloedcirculatie wordt opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is lymfe?

A

Is een heldere vloeistof ( lijkt op bloedplasma maar met een lagere concentratie opgeloste eiwitten)

Speelt een rol bij afvoeren van afvalstoffen uit weefsels en transport van immuuncellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn lymfocyten?

A

Type witte bloedcellen. Ze verdedigen het lichaam tegen infecties en ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn lymfoide weefsels?

A

Lymfoide weefsels = verzamelingen van los bindweefsel en dichtopeengepakte lymfocyten georganiseerd in structuren ( lymfefollikels) + centraal gedeelte is het kiemcentrum (bevat delende lymfocyten)

VB:
TONSILLEN : bewaken toegang tot spijsverteringskanaal en luchtwegen vangen ziekteverwekkers die binnenkomen door neus of mond
APPENDIX : is aanhangsel colons ascendens vangen en vernietigen ziekteverwekkers die de spijsverteringskanaal binnenkomen

BELANGRIJK: niet altijd instaat om alle bac en vir te vernietigen —> ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 3 algemene functies van het lymfestelsel?

A
  • productie lymfocyten in rode beenmerg en thymus en opslag gebeurt in de lymfoide organen ( milt en lymfeklieren)
  • terugkeer van vloeistoffen: handhaven de balans van lichaamsvloeistoffen ( van perifere weefsels naar bloed) houdt de samenstelling van interstitiele vocht in balans (schade kan leiden tot grote drop in bloedvolume)
  • transport van lymfocyten (naar infectie), voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen ( Vb sommige vetten kunnen niet rechtstreeks door bloedbaan worden opgenomen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de 2 grote lymfevaten?

A

DUCTUS THORACICUS ( borstbuis) :

Verzamelt lymfe van onderste deel buikholte, bekken, hals, benen, linkerhelft hoofd en borst

Transport naar linker vena cava subclavia

DUCTUS LYMPHATICUS DEXTER ( rechterlymfestam) :

Verzamelt lymfe van rechterhelft hoofd, rechterarm, rechterkant borst

Transport naar rechter vena cava subclavia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is lymfeoedeem?

A

Door blokkade lymfeafvoer arm/been -> ophoping van interstitiele vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 3 soorten lymfocyten zijn er?

A
  • T-cellen (80%) = Celgemedieerd of cellulaire immuniteit
    -> Subtype: cytotoxische t-cellen vallen direct vreemde cellen of geïnfecteerd cellen aan

-B-cellen (10-15%) = antistofgemedieerd of humorale immuniteit
-> wanneer gestimuleerd differencieren B-cellen naar plasmacellen die antistoffen aanmaken (immunoglobulines) -> resultaat antistof-antigeen complex

-NK-cellen (5%) = aangeboren immuniteit
-> vallen vreemde en geïnfecteerde cellen aan en tumorcellen
-> bewaken perifere weefsels constant ( = immunosurveillance)
-> vroege verdediging en voorkomen tumorontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn lymfoide organen?

A

Lymfoide organen = complexer en bevatten een grotere aantal lymfocyten. Ze zijn verbonden met lymfevaten en blijven gescheiden met omringde weefsels door kapsel vezelig bindweefsel. Ze hebben vooral als functie de productie en rijping en opslag van lymfocyten en filteren van vloeistoffen van ziekteverwekkers

VB:
LYMFEKLIEREN: filteren de lymfe + antigenen worden herkend -> stimuleert T en B-cellen
THYMUS: productie en rijping T-cellen
MILT: bevat grootste hoeveelheid lymfoide weefsel en functie vergelijkbaar met lymfeknopen maar filtert bloed: breekt oude RBC en activeert immuuncellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe gebeurt de productie van T-cellen

A

Thymus produceert hormoon thymosine dat deling van lymfoide stamcellen en rijping van de T-cellen stimuleert.

Wanneer rijping gedaan is migreren ze naar medulla van thymus en verlaten dan via bloedbanen om hun rol uit te oefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen niet specifieke en specifieke immuniteit?

A

NIET-SPECIFIEK
= aangeboren immuniteit
= 1ste verdediging en snel ( maken geen onderscheid tussen verschillende ziekteverwekkers)
- fysieke barrières
- fagocyterende cellen
- immunologische surveillance
- koorts

SPECIFIEKE
= verworven of adaptief
= na blootstelling aan 1 specifieke ziekteverwekker reageert enkel tegen deze en negeert andere
- B-cellen
- T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn fysieke barrières bij niet-specifieke immuniteit

A

Houden gevaren en stoffen buiten

Vb: de huid, slijmvlies keel, zuur milieu van de vagina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn fagocyten bij niet-specifiek afweer? Welke 2 soorten zijn er?

A

1ste lijn cellulaire verdediging:

Kunnen kleine partikels insluiten ( een vesikel of blaasje is gevormd en deze bevindt zich in het cytoplasma wat wordt vervolgens samensmelt met een lysosoom die door verteringsenzymen deze vernietigd

MICROFAGEN:

  • neutrofielen: 1 ste en fagocyterende bac en andere deeltjes
  • eosinofielen : rol bij parasieten en allergieën ( kunnen grotere deeltjes fagocyteren

MACROFAGEN:

-stammen af van monocyten: grote en actieve fagocyten en bevinden zich in verschillende weefsels -> ze fagocyteren grote deeltjes ( dode cellen, celresten en pathogene) + helpen ook bij het activeren van immuuncellen door antigenen te presenteren aan T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is immunologische surveillance bij niet-specifiek immuniteit

A

= monitoring van gezonde weefsels ( voornamelijk door NKs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg de ontstekingsreactie uit bij niet-specifieke afweer

A

1) herkenning van de schade = beschadigde weefsels ( beschadigde cellen en immuuncellen zoals mastcellen en macrofagen) geven chemische stoffen af ( histamine, protaglandines, bradykinine en cytokinen)
2) vasodilatatie: bloedvaten verwijden, bloedtoevoer stijgt en huid kleurt rood en warm
3) Doorlaatbaarheid van de bloedvatwanden zorgt ervoor dat vloeistoffen, immuuncellen en enzymen kunnen uitlekken naar beschadigde weefsels ( zorgt voor zwelling (oedeem))
4) Uittreden van neutrofielen en macrofagen door positieve chemotaxis
5) fagocytose: fagocyteren ziekteverwekkers en celresten
6) Opruiming door macrofagen ruimen dode cellen en weefselresten
7) Herstel: groeifactoren en cytokinen stimuleren regeneratie en vorming nieuw weefsel

17
Q

Wat gebeurt er bij koorts bij niet-specifieke afweer?

A

Reactie in de hypothalamus waar setpoint voor lichaamstemperatuur wordt verhoogd -> kerntemperatuur verhoogt boven de 37°C -> lichaam gaat warmte produceren en vasthouden om nieuwe temperatuur te bereiken — gunstig voor infectiebestrijding door stijging activiteit immuuncellen en remt groei ziekteverwekkers

18
Q

Geef de onderverdeling van specifieke / adaptieve immuniteit weer

A

ACTIEF = blootstelling aan antigeen

—> NATUURLIJK ACTIEF = na blootstelling aan antigenen in de omgeving
—> GEÏNDUCEERD ACTIEF = na toediening antigenen om ziekte te voorkomen

PASSIEF = overdracht antistoffen van iemand anders

—> NATUURLIJK PASSIEF = overdracht van moeder naar kind via placenta of moedermelk
—> GEÏNDUCEERD PASSIEF = na toediening antistoffen om infectie te bestrijden

19
Q

Wat is het verschil tussen celgemedieerde immuniteit ( cellulair) en antistofgemedieerde immuniteit ( humorale)

A

CELGEMEDIEERD = voornamelijk T-cellen
-> herkent en bindt aan geïnfecteerde cel -> vernietiging door toxische stoffen of fagocytose

ANTISTOFGEMEDIEERD = voornamelijk B-cellen
-> geactiveerd door aanwezigheid antigeen -> differentieert tot plasmatelevisie -> produceert antistoffen -> onschadelijk of gemarkeerd voor vernietiging voor andere immuuncellen

20
Q

Wat is Immunoglobuline G? FUNCTIES?

A

= meest voorkomende antistof ( 75-80% van alle)

FUNCTIES:

  • herkenning en neutralisatie pathogene = IgG bindt aan antigenen -> antigeen-antistofcomplex -> neutralisatie
  • opsonisatie van pathogene = IgG markeert voor vernietiging door andere immuuncellen wat fagocytose vermakkelijkt
  • passieve immuniteit = kan door de placenta naar foetus -> biedt bescherming in eerste levensmaanden
21
Q

Geef de primaire en secundaire immuunreactie weer ( moet grafiek kunnen tekenen)

A

PRIMAIRE IMMUUNREACTIE =

-> tijd tot antistofproductie = LANG ( eerste herkenning , dan activatie B-cellen, dan productie)
-> toename antistoffen = traag ( immuunsysteem nog bezig met respons)
-> hoeveelheid antistoffen = beperkt ( nog geen geheugencellen gevormd)
RESULTAAT = lichaam wordt ziek want immuunrespons nog bezig met vormen van geheugencellen

SECUNDAIRE IMMUUNREACTIE =

-> tijd tot antistofproductie = SNEL ( er zijn al antistoffen en geheugencellenen aanwezig en herkennen onmiddellijk
-> toename antistoffen = snel ( geheugencellen reageren direct zonder lange activatiefase)
-> hoeveelheid antistoffen = meer ( meestal voldoende zodat ziekte niet ontwikkeld)