H7: Attitudes Flashcards

1
Q

Wat zijn attitudes?

A
  • Een attitude is een aanngeleerde, algemene evaluatie van een object die met een bepaalde intensiteit wordt uitgedrukt
  • Attitudes hebben betrekking op personen, objecten en ideeën
  • De positieve en negatieve dimensie zijn onafhankelijk van elkaar
  • Attitudes verschillen niet alleen op de evaluatieve dimensies, maar ook in termen van sterkte. Er zijn attitudes waarover we eerder onzeker zijn en waarbij het een tijdje duurt voordat we onze positie bepaald hebben, terwijl we over sterke attitudes heel zeker zijn. Sterke attitudes komen snel in ons bewustzijn, bijna zoals een reflex.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de 4 reacties op attitudinale objecten

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de 3 componenten van attitudes

A
  1. Cognitieve component
  2. Affectieve component
  3. Gedragsmatige component
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg de cognitieve component van attitudes uit.

A
  • Bestaat uit gedachten en opvattingen over de attitude van het object
  • Het afwegen van positieve/negatieve kenmerken
  • staat centraal in ene klassieke theorie van attitudes, namelijk de **verwachting-waardetheorie. **
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de verwachting-waardetheorie?

A

= theorie die stelt dat de attitude tegenover een object bepaald wordt door de verwachting dat een attitudeobject bepaalde kenmerken vertoont, maar ook door hoe sterk die kenmerken worden gewaardeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg de affectieve component uit.

A

Een attitude-object roept affect op, waardoor we er positief of negatief tegenover ‘voelen’. Affectieve component van attitudes is het gevolg van leerproces:
- Klassieke conditionering: een neutrale stimulus die samen voorkomt met een aangename stimulus roept op dan duur zelf positieve emoties op. -
- Operante conditionering: affect ten aanzien van een stimulus wordt bepaald door beloning en straf. Indien een bepaalde attitude beloond wordt, stijgt de aantrekkelijkheid van het attitudeobject. Bestraffing leidt dan weer tot een negatieve attitude.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg de gedragscomponent van attitudes uit.

A

Attitudes brengen gedrag met zich mee maar ontstaan ook door de observatie van het eigen gedrag ten aanzien van een attitude object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke andere processen hebben, naast leerprcessen een impact op de afectgebaseerde attitudes?

A
  • Loutere blootstelling
  • Sociale vergelijking
  • Gedragscomponent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is loutere blootstelling? Wat is het effect hiervan op affectgebaseerde attitudes?

A

Door een herhaalde confrontatie is met een bepaald attitudeobject, hebben we de neiging dit object als positief te ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het effect van sociale vergelijking op affectgebaseerde attitudes?

A

Sociale vergelijking kan tot negatieve of positieve evaluaties van attitudes leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het effect van de gedragscomponent op affectgebaseerde attitudes?

A

attitudes brengen gedrag met zich mee maar ontstaan ook door de observatie van het eigen gedrag ten aanzien van een attitude object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke functies hebben attitudes?

A
  • waarde-expressieve functie
  • Praktische utilitaire functie: Wanneer we beslissingen moeten maken helpen onze attitudes deze beslissingen makkelijker te maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is attitudesterkte? Geef de kenmerken

A

Over sterke attitudes is men zeker, men vindt ze belangrijk en ze komen snel in ons bewustzijn, bijna zoals een ‘reflex’.
- Er is een genetisch component : sterke attitudes hebben vaak een genetische component.
- Psychische kenmerken, zoals eigenbelang, of het feit dat de attitude verbonden is aan filosofische, politieke en religieuze overtuigingen.
- Steunen meestal op veel informatie en zijn gebaseerd op eigen ervaringen. Wanneer je veel weet over een onderwerpt gaan je attitude ernaar ook sterker worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn zelfrapportagematen?

A

deelnemers geven hierbij hun voorkeur voor een attitudeobject aan. Expliciete attitudes, of attitudes waarvan we ons bewust zijn. Later werd ook gekeken naar impliciete attitudes deze opereren automatisch en we zijn er ons nauwelijks van bewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geef het verschil tussen expliciete en imliciete attitudes.

A

Expliciete attitudes = attitude die door een persoon bewust gerapporteerd worden, bv zelfrapportage

Impliciete attitudes = een attitude die zich situeert in het automatische niveau en haar basis vindt in de organisatie van materiaal in het geheugen, bv verborgen metingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef de kenmerken van zelfrapportage

A

Attitudeschalen waarbij deelnemers hun (bewuste) voorkeur voor een attitudeobject aangeven —>
expliciete attitudes:
- Likertschalen
- Semantisch differentiaal

Maar echter zijn er vertekeningen: er kan sociaal wenselijk worden geantwoord (zeker bij gevoelige onderwerpen) of er doet zich een instemmingstendens voor (mensen zijn eerder geneigd om akkoord te zijn met alles)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat meten verborgen metingen?

A

Non-verbaal gedrag: Gelaatsuitdrukkingen, stem, lichaamshouding, hoofdbewegingen, nadeel: kunnen min of meer geacteerd worden.

Fysiologische metingen: arousal metingen zoals hartslag, galvische huidreflect alleen geven deze geen informatie aan de richting van de attitude.

Gelaatselektromyogrraaf 5EMG)– sensoren op het om tot in zekere mate de niet observeerbare gelaatsuitdrukkingen te kunnen meten. Elektro-encefalcofrafie (EEG) en fMRI – amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een impliciete attitude?

A
  • een attitude we niet kunnen rapporteren omdat we er ons niet bewust van zijn.
  • Gebaseerd op automatische processen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de impliciete associatietest?

A
  • Categorisatie van enkelvoudige stimuli – zo snel mogelijk een stimuli toewijzen aan een categorie. Zo snel mogelijk een positieve en negatieve woorden toewijzen aan categorieën (bv goed of slecht)
  • Categorie van combinaties van stimuli
  • Verschil in reactie tijd tussen stimuli geeft vooroordeel aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef de betekenis van IAT en andere impliciete maten.

A
  • Aanvankelijk heel sterke claims met betrekking tot IAT en andere impliciete maten in het voorspellen van individueel gedrag (bv discriminatie)
  • kritiek op de sterkte van die claims (bv Arkes & tetlock, 2004; Oswald et al. 2013)
  • Tegenwoordig beseft men steeds meer dat betrouwbaarheid en validiteit ook van de IAT toch te wensen overlaat.
  • Tegengeadviseerd om IAT scores te gebruiken om een persoon te classificeren als meer of minder geneigd om bepaald gedrag te stellen
  • IAT meer reactietijden, die beïnvloed worden door aanwezigheid van stereotypen/associaties, was niet noodzakelijk hetzelfde al als het steunen van die stereotypes of er zichtbaar naar gedragen
  • Mensen opdelen in categorieën volgens IAT is niet verantwoord
  • Het meten van impliciete attitudes op groepsniveau kan dan wel weer betekenisvol zijn.
    Eerder dan op individueel niveau: voorspellend voor sterkere algemene aanwezigheid van
    vooroordelen en discriminiatie in die samenleving
  • IAT scores bij minderheidsgroepen kunnen vanuit deze optiek geïnterpreteerd worden: grotere saillantie van de stereotypes en vooroordelen, meer geconfronteerd met deze sterke associaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het verband tussen attitudes en gedrag?

A

Het verband tussen attitudes en gedrag is afhankelijk van de mate waarin het gedrag beredeneerd of spontaan ontstaat. Wanneer binnen enkele seconden een beslissing moet genomen worden spreken we van spontaan gedrag. Attitudes voorspellen spontaan gedrag accuraat indien ze toegankelijk zijn.
- Dubbele dissociatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Geef de theorie van beredeneerd gedrag.

A

Theorie van beredeneerd gedrag = de theorie stelt dat attitudes ten opzichte van een specifiek gedrag samen met subjectieve normen en waargenomen controle het gedrag bepalen.
- gedrag wordt minder door algemene attitudes beïnvloedt dan door attitudes over het specifieke gedrag
- Gedrag wordt ook beïnvloedt door subjectieve normen, opvattingen over wat a,deren vinden wat men moet doen
- Gedrag wordt bepaald door mate dat men gedrag onder controle meent te hebben
- Vaak voert men vooropgestelde intenties niet volledig uit, of kan men die niet uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is overreding van communicatie?

A

Wanneer we andere proberen te beïnvloeden hebben we keuze uit twee opties: enerzijds overtuigen we met inhoudelijke argumenten, anderzijds trachten we door uiterlijk vertoon en het bespelen van emoties iemand op andere gedachten te brengen. Overreding, overtuiging: het proces van attitudeverandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Geef de twee wegen voor overreding.

A

De centrale weg

De perifere weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Leg de centrale weg van overreding uit.
- zorgvuldige analyse van de boodschap en beïnvloeding gebaseerd op de sterkte en de kwaliteit van de argumentatie. - Hoe sterker de boodschap hoe sterker dat de attitudes van uw doelpubliek zullen veranderen. - = het overredingsproces waarbij ontvangers de boodschap systematisch analyseren en hun attitudes vooral door sterke argumenten wordt beïnvloed - Ontvangers van overredingsboodschappen zijn aandachtig, actief, kritisch en oplettend. - 3 aspecten
26
Geef de 3 aspecten van de centrale weg van overreding.
**Begrip**: een boodschap heeft enkel effect indien de ontvangers de inhoud van het bericht begrijpen. - **Geheugen**: men wordt overtuigd door argumenten die men aandachtig beluistert, begrijpt en in het geheugen vasthoudt, er is ook minimale motivatie nodig om boodschap te aanvaarden. **Elaboratie**: het proces van nadenken, analyseren van de pro & con argumenten die deel uitmaken van de boodschap. Elaboratie kan leiden tot vertekende verwerking van informatie.
27
Leg de perifere weg van overreding uit.
- onzorgvuldige analyse van de boodschap en beïnvloeding gebaseerd oppervlakkige cues - = het overredingsproces waarbij ontvangers niet zorgvuldig over de boodschap nadenken, maar door uiterlijkheden en oppervlakkige wenken worden beïnvloed. - Het overredingsproces waarbij de persoon niet zorgvuldig nadenkt over een boodschap maar overtuigd wordt door periferen (omstaande) cues gekoppend aan de boodschap. (Niet de boodschap zelf) - Steunt op oppervlakkige signalen: spreekvaardigheid, gemoedstoestand,… - Demagogen – uiterlijk machtsvertoon: uniformen, marsliederen, vlaggen, symbolen - massabijeenkomsten.
28
Geef het Illusory truth effect
Herhaalde blootstelling aan informatie maakt het meer geloofwaardig. Informatie die je vroeger hebt gezien wordt sneller ervaren als geloofwaardig in plaats van nieuwe informatie. Fluency = hoe meer we iets zien, hoe sneller we iets verwerken en hoe meer we het idee hebben dat het waar is.
29
Geef het schema van de twee routes tot overtuiging.
30
Geef de selectie van een weg uit.
Bekwaamheid en motivatie van toehoorders voorspellen of men ‘denkt’ of ‘reageert’. Dit wordt bepaald door kenmerken van zowel de bron, de boodschap als het publiek zelf. Persoonlijke betrokkenheid van de ontvanger bepaalt of de boodschap belangrijker is dan de bron. Onafhankelijke variabele - Boodschapper: professor vs student - Argumentatie: sterk vs zwak - Persoonlijke betrokkenheid: hoog vs laag Afhankelijke variabele - Attitude na communicatie Wanneer men meer betrokken is dan bewandelt men meer de centrale weg. Als men minder betrokken is bij het gegeven van zal men eerder kiezen voor de perifere weg.
31
Wanneer kiest men voor de centrale weg?
- De bron duidelijk geargumenteer is - De boodschap belangrijk is voor het publiek - Het publiek bekwaam, aandachtig en betrokken is
32
Wanneer kiest men voor de perifere weg?
- De bron vlot of te snel spreekt om goed begrepen te worden - De boodschap triviaal is - Het publiek afgeleid, gestresseerd, cognitie overladen, gehaast en niet geïnteresseerd is
33
Geef de kenmerken van de bron.
Of een bron als dan niet effectief is hangt af van de geloofwaardigheid maar ook van de gunstigheid - Geloofwaardigheid bepaalt overtuigingskracht - Gunstig - Slapend effect
34
Waarom bepaalt geloofwaardigheid de overtuigingskracht?
- Sprekers komen geloofwaardiger over indien de competentie/expertiese en know-how hebben. - Betrouwbaarheid speelt ook een rol. Het beroep van de spreker kan een invloed hebben (wetenschappers, artsen en leerkrachten worden als hoogst geacht) - Oordeel over ‘te vertrouwen’ steunt op bv stereotypen over beroepen, of op het feit of eigenbelang in het spel is. Wanneer er meer gekeken wordt naar eigenbelang ipv het belang van de ander zien we die persoon als minder geloofwaardig bv politiekers, autoverkopers,… **Geloofwaardidheid** = combinatie van competentie en betrouwbaarheid
35
Wat wordt bedoeld met 'Gunstig' bij de bron?
Aantrekkelijkheid - Fysieke aantrekkelijkheid : schoonheid, jeugd, seks verkopen producten. Vooral als ze iets met het product te maken hebben - Niet menselijke schoonheid: mooie landschappen, dieren, exclusieve intrieurs,… Similariteit
36
Wat is similariteit? Wat is hiervan het effect?
= hoe hard lijkt de boodschapper op jezelf, hoe positief sta jij tegenover de boodschapper? Dit beïnvloed ook de bereidheid om te luisteren.
37
Wat is het Slapend effect?
= de neiging om na verloop van tijd de booschappen te dissociëren van de boodschap, waardoor overtuigende booschappen van een ongeloofwaardige bron een uitgestelde impact hebben. Soms is de bron niet meer belangrijk => wanneer we vergeten waar informatie vandaan komt kan onbetrouwbare informatie een positieve attitudeverandering teweeg brengen maar wanneer we eraan herinnerd worden wat de bron is dan wordt deze attitudeverandering negatief.
38
Geef de kenmerken van de boodschap.
- Informationele strategieên - Volgorde: belang van timing - jurystimulatie - Discrepantie - Emotionele oproepen
39
Geef de informationele stratiegieën van de boodschap
via **perifere weg** is een lange boodschap eerder een oppervlakkige cue voor juistheid. Bij de perifere weg zullen mensen lange boodschappen dus aanvaarden als waardevol. Bij de **centrale weg** is de lengte alleen belangrijk wanneer als argumentatie sterk is en niet redundant. Het is beter alleen enkele sterke argumenten te geven dan enkele sterke en een paar zwakke, de zwakke kunnen namelijk de credibiliteit van je sterke argumenten naar beneden halen.
40
Geef het belang van timing en discrepantie bij de boodschap.
Er is een belang van timing, discrepantie(wanneer de boodschap te weinig afwijkt van de mening dan zal de attitude niet veranderen, wanneer je er te ver van afwijkt gaan mensen tegenargumenten verzinnen om niet van hun eigen ideeën af te moeten stappen, ze gaan als het ware in weerstand) en emotionele oproepen.
41
Wat is het effect van afschrikkende boodschappen? (Emotionele oproepen)
Afschrikkende boodschappen zijn overtuigender en veroorzaken attitude- en gedragsverandering indien mensen zich persoonlijk kwetsbaar achten voor het risico, men beschikt over bruikbare en specifieke informatie omtrent het nemen van tegenmaatregelen (men is overtuigd dat men de maatregelen kan uitvoeren en dat ze het probleem effectief zullen oplossen), de informatie bewust en zorgvuldig verwerkt wordt (dus via de centrale weg) en niet volgens de perifere weg.
42
Wat is het effect van positieve emoties? (Emotionele oproepen)
Personen in een goede stemming zijn makkelijker te beïnvloeden (door perifere weg) met voedsel, drank, landschappen,… positieve gevoelens activeren de perifere weg. Er zijn 3 verklaringen: - - Positieve emoties verzwakken de aandacht voor de boodschap - - - Men is minder op zijn hoede en minder geneigd om nieuwe informatie diepgaand te verwerken - Men laat de positieve gevoelens niet bederven door kritische bedenkingen
43
Leg het publiek bij overreding uit. (Effect van publiek op overreding)
Effect van bericht is afhankelijk van het soort publiek; algemene en specifieke invloeden op: Individuele verschillen: - Bekwaamheid en motivatie - Behoefte aan cognitie (de maat waarin je graag nadenkt over dingen): een persoonlijkheidskenmerk dat personenonderscheid op grond van het genoegen dat ze ontlenen aan moeilijke cognitieve activiteiten en personen met hoge scores volgen doorgaans de centrale weg en worden vooral overtuigd door sterke argumenten - Zelfsturing: gedrag afstemmen op de gangbare zelfpresentatie normen in de gegeven situatie en de hoge zelfstuurders zijn gevoeliger voor image-boodschappen
44
Wat is het effect van verwittiging en weerstand bij het publiek?
Het moeilijkste publiek om te overtuigen is een publiek dat verwittigd is omdat het op voorhand argumenten kan bedenken. - Inlichten over het standpunt dat de spreker zal innemen lokt een cognitieve reactie uit (men gaat tegenargumenten formuleren) maar ook vaccinatiehypothese: blootstellen aan een zwakke variant van de boodschap, versterkt de verdediging tegen overtuiging Vaccinatiehypothese = de bootstelling aan een zwakke variant van een uitvertuigd argument verhoogt de weerstand tegen dat argument. - Inlichten over de poging tot overtuiging lokt een motivationele reactie uit: psychologische reactantie (= vanaf het moment dat mensen hun vrijheid wordt bedreigd dan wordt automatisch waarde gehecht aan het tegenovergestelde. Mensen willen niet gemanipuleerd worden door bepaalde informatie), de theorie die stelt dat personen reageren tegen bedreiging van hun vrijheid met demonstratie van hun vrijheid en met verhoogde waardering voor de bedreigende alternatieven (negatieve attitude) **Psychologische reactantie** = individuen die denken overtuigd te zullen worden, aanzien dit als een bedreiging van hun vrijheid, waardoor ze moeilijk overtuigd worden.
45
Wat is psychologische reactantie?
individuen die denken overtuigd te zullen worden, aanzien dit als een bedreiging van hun vrijheid, waardoor ze moeilijk overtuigd worden.
46
Wat wordt bedoeld met 'overtuiging door het eigen gedrag'?
De wijze waarop we ons gedragen kan gevolgen voor onszelf hebben en meer bepaald voor hoe we onszelf zien. Mensen vertonen vaak attitudediscrepant gedrag, niet in het minst omdat dit in vele sociale situaties noodzakelijk lijkt. Wie enkel en alleen gedrag wil stellen dat conform is aan de eigen attitudes, loopt het risico om als sociaal onaangepast gezien te worden. - Cognitieve dissonantietheorie - Toepassingen van dissonantietheorie op inspanningen en keuzes - Randcondities en dissonantietheorie - Alternatieve wegen tot zelfovertuiging
47
Wat is de cognitieve dissonantietheorie?
= **de theorie die stelt dat dissonante cognities fysiologische opwinding opwekken die we vervolgens willen reduceren. ** - Gedrag dat inconsistent is met onze attitudes creëert cognitieve dissonantie: een onaangenaam psychologische toestand, die opgewerkt wordt wanneer een het eigen gedrag strijdig is met de eigen attitudes, waarden, normen - Personen zijn doorgaans geneigd om de ervaren dissonantie te reduceren en te streven naar cognitieve consistentie. Dissonantie kan ontstaan door onvoldoende justificatie: uit vrije wil uitvoeren van attitude-discrepant gedrag voor een inadequate beloning. Of onvoldoende afschrikking: nalaten om een gewaardeerd gedrag uit te voeren omwille van bedreiging met een milde straf
48
Wat wordt bedoeld met onvoldoende justificatie?
= wanneer individuen uit vrije wil attitude-inconsistent gedrag stellen, zonder er een grote beloning voor te ontvangen, veranderen ze hun attitude.
49
Wat wordt bedoeld met onvoldoende afschrikking?
= wanneer individuen een aangenaam gedrag niet uitvoeren, hoewel er slechts met een milde straf wordt gedreigd, devalueren ze achteraf de warde van dit gedrag.
50
Geef het schema voor dissonantiereductie.
Meer = minder
51
Geef het experiment van Festinger & Carlsmith.
**Fase 1**: - Uitvoeren van eerste taak gedurende 30 minuten: 12 draadspoelen uit een bord nemen en terugplaatsen, wegnemen en terugplaatsen etc. - uitvoeren tweede vervelende taak: 48 vierkante staafjes in een bord kwartslag draaien, opnieuw draaien etc. **Fase 2**: Proefleider vraagt om andere deelnemers te vertellen dat taak interessant is - Voor 1$: onvoldoende justificatie - hoge dissonantie - Voor 20$: meer dan voldoende justificatie - lage dissonantie - Controle conditie: geen leugen vertellen - geen dissonantie Afhankelijke vraiabele: beoordeling van vervelende taak
52
Geef de toepassing van dissonantietheorie op inspanningen en keuzes.
**Onvoldoende afschrikking**: Nalaten om een gewaardeerd gedrag uit te voeren omwille van bereiding met een milde straf. **Justificatie van inspanning** **Justificatie van moeilijke keuzes**
53
Geef de justificatie van inspanning.
Veel middelen investeren en inspanningen leveren om iets te bereiken dat toch niet zo denderend is, creëert dissonantie omwille van de discrepantie tussen de inspanning en het resultaat. De mate van inspanning die je moet doen om tot een bepaalde groep te behoren is ook de mate waarop je het lidmaatschap gaat appreciëren. Wanneer we moeten gaan kiezen tussen twee even (on)aantrekkelijke opties, gaan we naderhand de gekozen optie meer waarderen dan de optie die we verworpen hebben. Hoge dissonantie is wanneer we het zelfgekozen product als waardevoller beschouwen en niet perse het duurdere omdat we voor het zelfgekozen harder hebben moeten werken bv.
54
Geef de justificatie van moeilijkke keuzes.
Wanneer we moeten kiezen tussen twee even (on)aantrekkelijke opties, gaan we naderhand de gekozen optie meer waarderen dan de optie die we verworpen hebben - Brehm experiment
55
Geef het Brehm experiment
- Participanten worden gerecruteerd om consumentenartikelen (toaster, klokradio, koffiemachine, etc) te beoordelen o Kiezen tussen 2 procucten die ze als even waardevol beoordeeld hadden: hoge dissonantie o Kiezen tussen 2 proucten die ze verschillend beoordeeld hadden: lage dissonantie - Na de beoordeling mogen ze een van de producten kiezen als beloning - Opnieuw beoordelen van product na keuze o Hoge dissonatie: verschillen tussen beide producten nemen toe. gekozen optie wordt aantrekkelijker o Lage dissonantie: weinig attitudeverandering
56
Geef de Randcondities van de dissonantietheorie
57
Welke alternatieve wegen tot zelfovertuiging zijn er?
Onder bepaalde omstandigheden reageren individuen op attitudediscrepant gedrag door hun attitudes aan te passen. - Zelfperceptietheorie - impressiemanagement - Zelfbevestiging
58
Leg de zelfperceptietheorie uit en het effect op zelfovertuiging.
attitudes worden afgeleid uit observatie van eigen gedrag en de condities (justificatie) waaronder het gesteld wordt.
59
Leg impressiemanagement uit en het effect op zelfovertuiging
niet het motief om consistent te zijn drijft ons maar het motief om consistent te lijken voor anderen.
60
Leg zelfbevestiging uit en het effect op zelfovertuiging
attitude-discrepant gedrag vormt een bedreiging van het zelfconcept: schuld, hypocriet, oneerlijk. Indien het beschadigde zelf kan hersteld worden, treeft geen dissonantie op.
61
Geef de vergelijking van de alternatieven van zelfovertuiging.
62
Wat is het effect op reclame en voorlichting?
Wanneer een reclameboodschap de attitudes van mensen wenst te beïnvloeden, het ook belangrijk om het publiek te motiveren om aandacht te bestenden aan de boodschap. - Sublimale beïnvloeding - Stereotypen - Culturele verschillen
63
Wat is sublinale beïnvloeding?
= **een boodschap die slechts tijdens enkele milliseconden gepresenteerd wordt, waardoor het publiek zich niet bewust is van het feit dat die stimulus getoond wordt.** - Het zijn verborgen boodschappen die slechts enkele milliseconden duren. Ze worden vooral gebruikt in politieke campagne. Het effect van subliminale boodschappen is afhankelijk van de motivatie. - Korte vs lange termijn
64
Geef het verschil bij korte en lange termijn bij sublinale beïnvloeding.
Zelfhulpcassettes met subliminale boodschappen hebben geen significante invloed. Het geheugen en zelfwaardering ging omhoog niet door de subliminale boodschap op de casette maar eerder door het etiket dat erop hing. Effecten zijn enkel zichtbaar op korte termijn, maar subliminale berichten hebben geen effect op lange termijn.
65
Wat is het effect van stereotypes op reclame en voorlichting?
Media en cultuur kunnen (onbedoeld) geslachtstereotypering in de hand werken. Reclame’s, TVshows, kinderboeken en muziek-video’s primen ons met geslachtsstereotypen. Na het zien van beeldmateriaal met geslachtsstereotypen bevat, vertonen zowel mannen als vrouwen « stereotypecongruent gedrag » Mannelijke studenten zagen ofwel een seksistische, ofwel een neutrale televisiereclame voor een gelijkaardig product —> priming Daarna dienden de participanten een vrouwelijke sollicitante te interviewen. Deze interactie werd door onafhankelijke waarnemers beoordeeld. Mannen die een seksistische reclamespot zagen, scoorden hoger op alle indices van ‘geseksualiseerd gedrag’.
66
Geef het experiment naar stereotype-congruent gedrag.
Mannelijke studenten zagen ofwel een seksistische, ofwel een neutrale televisiereclame voor een gelijkaardig product —> priming Daarna dienden de participanten een vrouwelijke sollicitante te interviewen. Deze interactie werd door onafhankelijke waarnemers beoordeeld. Mannen die een seksistische reclamespot zagen, scoorden hoger op alle indices van ‘geseksualiseerd gedrag
67
Wat waren de conclusies uit het onderzoek naar stereotype-congruent gedrag?
- Na zien van seksistische video was men wel meer geneigd om de vrouwelijke sollicitante aan te nemen en een hoger loon te betalen. Vrouwelijke studenten zagen een reeks reclamespots: - Stereotype beeld: vrouw aan de haard of verleidelijk - Omgekeerd: man aan de haard of verleidelijk - In daaropvolgende taken toonden vrouwen die de stereotype spots hadden gezien verminderd zelfvertrouwen, zelfstandigheid en loopbaanaspriraties.
68
Wat is Face-ism bij stereotype bij reclame en voorlichting?
= het fenomeen dat media van mannen eerder het gelaat tonen, terwijl vrouwen meestal net het hele lichaam wordt afgebeeld. De mate waarin gefocust wordt op het gezicht in een afbeelding (afstand tussen hoof en kin)/ (afstand hoofd een laagst zichtbare deel van lichaam) => Het geeft een score tussen 0-1 hoe hoger hoe meer gefocused wordt op het gezicht - Mannen is de face-ism score vaak hoger dan bij de vrouwen. Hun gezichten worden in de media groter en prominenter getoont. Zelfs klassieke portretten en tekeningen gemaakt door studenten aan een academie vertonen dit effect. Reclamespots tonen vooral de geichten van mannen terwijl bij vrouwen vooral aandacht is voor het lichaam. Prominentie van gezicht kan indruk van dominantie geven
69
Hoe is de evolutie van stereotypen in de reclamen en de media?
Overduidelijke stereotypes zijn verminderd, zeker meer « stereotype culturen »: toename contrastereotype reclame. Opmars van ‘femvertizing’: reclame die appeleert aan « empowerment of women ».
70
Geef de culturele verschillen bij reclame en voorlichting.
Advertenties in individualistische culturen richting zich op - - - - Persoonlijke voordelen en zelfontplooiing - Unieke van de persoon – jij als persoon bent uniek - Zich onderscheiden van de rest en competentie Advertenties in collectivistische culturen richten zich op - - - Integriteit - Welzijn en prestatie van de ingroep of het collectief