H11 De sociaalpsychologische basis van groepen Flashcards

1
Q

Geef de definitie van een groep

A

Een groep wordt gewoonlijk omschreven als een verzameling personen die minstens 1 van de volgende kenmerken bezitten:
* Directe interacties met elkaar
* Gezamenlijk behoren tot eenzelfde sociale categorie zoals geslacht, ras of etnische groep
* Een gedeeld gemeenschappelijk doel of lot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt bedoeld met Colectief?

A

Mensen begaan met een gemeenschappelijke activiteit maar met een minimale directe interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wordt bedoeld met Entitativiteit en sociale interactie

A

Hoe meer een groep ‘een groep’ is, hoe hoger de sociale integratie → de groepsleden vertonen een denken en voelen dat volledig in overeenstemming is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de redenen om toe te treden tot een groep?

A
  • Affiliatiebehoefte
  • Sociale status en identiteit verwerven: ontlenen van zelfwaardering uit groepen, zelfs bij lage statusgroepen.
  • Evolutionair perspectief
  • Groepen zijn een medium voor samenwerking – zonder groepen kunnen we vele dingen niet realiseren → niet altijd positief (oorlog, …) => Sociale interdepentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de definitie van Affiliatiebehoefte

A
  • een algemene drijfveer om blijvende, positieve en significante interpersoonlijke relaties op te bouwen en in stand te houden
  • indien niet vervuld, spreken we van een ‘sociale dood’
  • behoefte is universeel, wel individuele verschillen in de mate van behoefte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is sociale interdepentie?

A
  • De situatie waarin groepsleden afhankelijk zijn van elkaars prestatie om gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken
  • positieve interdependentie: een individu streeft een resultaat na dat diegene waarmee hij samenwerkt eveneens ten goede zal komen.
  • Geen interdependentie: enkel het eigenbelang nastreven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is Sociale integratie

A

De mate waarin groepsleden denken, voelen en zich gedragen als een enkel individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de nadeel van groepen?

A

wanneer we zelf in een groep zitten zijn er ook ‘andere’ groepen, de bron van discriminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom ervaart men Vooral in stressrijke situaties men een sterke nood om bij anderen te zijn?

A
  • Externe bedreiging (bv., om elektroshocks te krijgen) wekt angst op en motiveert om contact te zoeken met anderen die dezelfde bedreiging ervaren
  • Bij een gênante taak gaan we geen contact zoeken met anderen
  • Personen die voor een bedreiging staan, anderen opzoeken om duidelijkheid te scheppen over het gevaar waarin ze verkeren
    o informatiebehoefte
    o bijvoorbeeld keuze voor een open hart operatie tussen op de kamer liggen bij iemand die hetzelfde nog moet ondergaan, of iemand die het reeds ondergaan heeft: tweede keuze
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom verkiest men in angstige situaties niet alleen te zijn?

A
  • stress verhoogt het verlangen naar contact indien men van oordeel is dat het samenzijn met anderen de stress zal verminderen
  • bij gêne zal de stress eerder nog verhogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke soorten groepsgrootte zijn er?
(Theorieën?)

A
  • Dunbar’s number
  • Functionele groepsgrootte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Dunbar’s number?

A

de maximale groepsgrootte hangt samen met de cognitieve bekwaamheden waarover men beschikt

  • Neocortexratio (gevolg van sociale organisatie) ontwikkeld door evolutionaire druk → mensen moeten samenwerken, bijvoorbeeld bij de jacht
  • Vergelijking soorten (mensen 150, chimpansee 50, andere dieren ver daar onder)
  • De mens kan 150 betekenisvolle relaties aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functionele groepsgrootte?

A

hoe groter de groep, hoe groter het aantal niet actieve groepsleden o macht komt in handen van enkele groepsleden

  • meer conflict, minder bereidheid tot coöperatie
  • moeilijk om individuele bijdragen samen te brengen bij een grote groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geef de betekenis van territoria

A

specifiek gebied dat door een individu of een groep opgeëist, gemarkeerd en verdedigd worden tegen indringing van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het effect van hoge densiteit?

A

Experimenten bij ratten toonden dat bij hoge densiteit er meer disfunctioneel gedrag en minder functioneel gedrag optrad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is ruimtelijke configuratie?

A
  • twee types studentenhuizen: blokstructuur en lange gang
  • meer tevreden bij blokstructuur:
    o betere vriendschappen met medebewoners
    o bij anderen: grotere drukte, onvermogen om sociale relaties aan te gaan, behoefte aan meer privacy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef de relevantie van terittoria op individueel niveau

A

groepsruimte omvat individuele privéruimtes
* contact met andere groepsleden kan, maar te hoge frequentie zorgt voor gevoel van verdringing
* geeft kans aan lid om zijn persoonlijke identiteit te uiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn groepsnormen?

A
  • Groepsnormen beperken, stimuleren en reguleren nhet gedrag van groepsleden
  • Groepsnormen hebben een prescriptieve en een descriptieve component
  • Zodra een groepsnorm binnen het groepssysteem geïnternaliseerd is, wordt deze meestal een stabiele factor
  • Vb: ‘Sticky Norms’
  • Zelfs individualisme kan een groepsnorm worden → groepsleden conformeren aan de norm om niet te conformeren!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Geef het verschil tussen een prescriptieve en een descriptieve component

A

Prescriptief:
* ‘wat zou moeten’
* meer evaluatief geladen: doen is positief, niet doen is negatief
* Normen schrijven voor wat we zouden moeten doen

Descriptief:
* ‘wat is’, zie MacNeil en Sherif (1976) normen zijn beschrijvend: schetsen wat men in een bepaalde situatie zou denken, voelen, doen, geven aan hoe dingen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn groepsrollen?

A
  • De verzameling verwachte gedragingen vanwege groepsleden
  • Formele rollen duidelijk aangegeven, informele rollen niet (bv. leerkracht, CEO)
  • Instrumenteel versus expressief (Bales, 1950)
  • Mannen versus vrouwen: verschillen met betrekking tot het soort rol dat ze in kleine taakgroepen vertonen
  • Effecten van status (zowel bij mannen als vrouwen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geef het verschil tussen instrumentele en expressieve groepsrollen.

A

Instrumentele: gericht op bereiken van doelstellingen: woordvoerder
Expressieve: emotionele ondersteuning, bevorderen van groepsgevoel, groepscohesie, moreel hoog houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de verschillen met betrekking tot het soort rol dat mannen en vrouwen in kleine taakgroepen vertonen

A
  • vrouwen meer begaan met anderen, nemen eerder sociaal emotionele rollen op zich (zowel in gemengde als enkel vrouwen groepen)
  • mannen stellen meer taakgerichte gedragingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de effecten van status op de groepsrollen?

A
  • bij experiment feedback geven die op hoge competentie duidt → deelnemers worden meer taakgericht
  • na negatieve feedback, meer sociaal-emotionele rol aannemen
  • status vaak taakgebonden: bijvoorbeeld sjaals breien achten vrouwen zich meer competent dan mannen → zullen de taakgerichte rol opnemen eerder dan de mannen die de sociaal emotionele rol op zich nemen.
  • Indien mannen en vrouwen zich voor een taakgerichte prestatie even competent achten, nemen ze vaak dezelfde rollen aan en gedragen zich op dezelfde manier.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn difuse statuskenmerken?

A
  • wanneer de rol tussen gender en taakprestatie niet duidelijk is.
  • Men gaat er ten onrechte van uit dat mannen/vrouwen minder goed zijn voor een bepaalde taak
  • nemen automatisch sociaal-emotionele rol op of worden hier ingeduwd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is rolambiguïteit?
* de mate waarin een groepslid gebrekkig zicht heeft op welke rollen hij juist moet vervullen, leidt tot verminderde productiviteit. * Leidt tot verminderde niveaus van extrarolgedragingen: gedragingen die niet opgenomen zijn in iemands taakomschrijving, maar spontaan gesteld worden ten gunste van de groep. * Zorgt voor stress → individu moet rol veranderen, wat tot productiviteitsverlies leidt.
26
Wat zij extrarolgedragingen?
Spontane gedragingen ten gunste van de groep of de organisatie
27
Wat is de cohesie binnen een groep?
De mate waarin leden zich aangetrokken voelen tot elkaar en de groep
28
Waarom verschillen sociale groepen aanzienelijk in cohesie?
* De neiging van groepsleden om elkaars gezelschap op te zoeken en als groep bijeen te zijn en te blijven * Vele manipulaties en metingen van het concept: niet makkelijk om verschillende studies te vergelijken * Tweeledige definitie van het begrip: aantrekking tot anderen, of tot de groep als geheel, of beide? o in de meeste studies: onderlinge aantrekking, cohesie = gemiddelde interpersoonlijke interactie tussen de groepsleden.
29
Woor wat wordt de samenhang tussen groepsleden bevordert?
* Aantrekkingskracht van de groepsleden en gelijkenis tussen de groepsleden * Engagement en betrokkenheid bij primaire taken * Aantal en intensiteit van de interacties * Effect van externe krachten: bedreiging, gevaar o bv. rally around the flag – de kortetermijnsteun van de groepsleden ten aanzien van de leider naar aanleiding van conflict en crisissituaties
30
Geef de negatieve en postitieve gevolgen van cohesie op de groep.
**Positieve gevolgen** * minder verloop, minder absentie * verhoogde mate van coöperatie * ondersteunen zelfwaardering van de groepsleden * groep heeft grotere impact op haar leden * groepsnormen beter opgevolgd. **Mogelijke negatieve gevolgen** * remt creativiteit * bevordert conformiteit * verwerping van dissidente opvattingen
31
Hoe is het verband tussen cohesie en procuctiviteit?
* De mate waarin leden zich aangetrokken voelen tot elkaar en de groep * Omgekeerd effect ook belangrijk (Mullen en Copper) * Voor taken die inter-afhankelijk zijn (complementariteit) * Afhankelijk van groepsnormen (defectieve groepsnormen versus roductiviteitsnormen o Goede normen => Betere groepsprestatie o Slechte normen => Slechtere groepsprestatie
32
Wat is conformiteitsdruk?
De druk die uitgaat van de groep om attitudes, overtuigingen en gedragingen aan te passen aan de groepsnormen
33
Wat zijn communicatiestructuurnetwerken?
* Patronen van informatietransmissie en uitwisseling tussen groepsleden * Maken duidelijk wie met wie verondersteld wordt te spreken en met welke frequentie
34
Geef het schema van de 4 types communicatienetwerken met een verschillende mate van centralisatie.
* Sterk gecentraliseerd: groepslid C is bepalend voor de informatiedoorstroom, indien C niet communiceert is er geen verdergang van de boodschap – * Gemiddeld: mindere mate aan centralisatie * Gedecentraliseerd: groepsleden kunnen ten allen tijde met elkaar communiceren: Iedereen heeft een gelijke rol in de informatietransmissie en –uitwisseling.
35
Welke kenmerken hebben communicatiestructuurnetwerken?
* Centralisatie * Taakcomplexiteit * Hiërarchische structuren
36
Leg het effect van het kenmerk centralisatie uit?
De mate van centralisatie is het belangrijkste kenmerk van communicatienetwerken.
37
Leg het effect van het kenmerk taakcomplexiteit uit
* gecentraliseerde netwerken bieden een voordeel bij eenvoudige taken * bij moeilijke taken voordeel bij decentralisatie: centrale positie moet anders te veel informatie verwerken
38
Wat is het effect van een hogere tevredenheid bij centrale leden?
* tonen meer engagement dan marginale positie * zijn trouwer aan de organisatie * Perifere leden maken meer kans de organisatie te verlaten, wat op zijn beurt de kans met zich meebrengt dat ook andere perifere leden meegaan.
39
Leg het effect van het kenmerk Hiërarchische structuren uit
* horizontale communicatie binnen zelfde niveau, verticale communicatie tussen niveaus * Opwaartse communicatie minder frequent en gecontroleerd * medewerkers met lagere status minder geneigd om informatie te melden die ongunstig kan afstralen op hun taakprestaties → goed nieuws bereikt snel de top, terwijl oversten vaak slecht nieuws als laatste te horen krijgen. * Cf Nasa
40
Wat is taakgerichte diversiteit?
De mate waarin een groep samengesteld is uit leden die verschillen op het vlak van talent en bekwaamheden
41
Wat is categoriale diversiteit?
De mate waarin een groep samengesteld is uit leden die verschillen op het vlak van talent en bekwaamheden **Watson, Kumar & Michaelson (1993)** * Als ze langere tijd samenwerken, presteren groepen die samengesteld zijn uit leden met verschillende etnische -culturele achtergrond net zo goed als andere groepen
42
Wat is macht?
De assymetrische controle over waardevolle middelen in sociale relaties Macht kan eveneens een impact hebben op het individu * psychische eigenschap * macht heeft dan ook effecten buiten de situaties waarbij macht ervaren werd. * macht zorgt voor verhoogde gevoeligheid voor beloningen, machteloosheid voor angst, ontwijking en inhibitie.
43
Wat wordt bedoeld met middelen?
materiële voordelen of niet-tastbare elementen zoals informatie, goedkeuring, respect
44
Welke soorten macht zijn er?
* Belonischmacht * Bestraffingsmacht * Legitieme macht * Referentiemacht * Deskundigheidsmacht * Informatiemacht => Afhankelijk van de machtsbronnen waarop iemands macht gebaseerd is, heeft macht een kleiner of groter bereik.
45
Wat is beloningsmacht?
de machthebber kan een ondergeschikte belonen
46
Wat is Bestraffingsmacht?
de machthebber kan een ondergeschikte straffen
47
Wat is legitieme macht?
de machthebber heeft de bevoegdheid om een ondergeschikte een bepaald gedrag voor te schrijven.
48
Wat is referentiemacht?
de machthebber heeft macht over een ondergeschikte omdat die zich met de machthebber identificeert. Deskundigheidsmacht
49
Wat is deskundigheidsmacht?
de machthebber heeft macht over een ondergeschikte omdat de ondergeschikte de machthebber kennis en deskundigheid toeschrijft.
50
Wat is informatiemacht
de machthebber heeft macht over een ondergeschikte wanneer de machtehebber over goede argumenten beschikt die de ondergeschikte overtuigen. De inhoud van de communicatie staat centraal
51
Corrupeert macht?
* Macht versterkt de uiting van individuele tendensen, waardoor slechte mensen nog meer slechte gedragingen stellen en goede mensen ‘beter’ worden. o Cf. DeCelles, onderzoek naar morele identiteit (let op, op p. 384 van het boek moet de groene lijn morele identiteit Laag zijn en de zwarte lijn hoog) * Macht versus leiderschap o Leiderschap is geen macht over mensen, het handelt over macht met mensen, over de wederkerige relatie tussen leider en volger. * Morele identiteit
52
Geef het verschil tussen macht en leiderschap.
Leiderschap is geen macht over mensen, het handelt over macht met mensen, over de wederkerige relatie tussen leider en volger
53
Wat is morele identiteit?
De mate waarin morele aspecten het belangrijke deel van het zelfconcept vormen
54
Wat is leiderschap?
De bekwaamheid om groepsleden ertoe te bewegen hun persoonlijke doelstelling ondergeschikt te maken aan het bereiken van groepsdoelstellingen
55
Welke klassikee leiderschapsbenaderingen zijn er?
* Trait modellen/trektheorie * State modellen * Contingentiemodellen van leiderschap * (Dynamische modellen van leiderschap)
56
Leg de trait modelen van leiderschap uit
* Grote figuren theorie de loop van de geschiedenis wordt door buitengewone individuen bepaald. * Leiders bezitten typische individuele eigenschappen waardoor ze als het ware in de wieg gelegd zijn om leider te worden. * Alleen deze kenmerken doen ertoe
57
Leg de state modellen van leiderschap uit.
* Situationele benadering van leiderschap * Afhankelijk van de behoeften van de groep * Naarmate de behoeften, verwachtingen en middelen van een groep varanderen, verandert ook het profiel van de persoon die het best geschikt is om de groep t eleiden
58
Leg de contingentiemodellen van leiderschap uit.
* In combinatie bekijken van twee voorgaande types leiderschap * Fiedler: twee types leiderschap o taakgericht o relatiegericht (bekommerd om werknemers) * De effectiviteit van taak of relatiegericht leiderschap hangt af van de mate aan situationele controle
59
Geef de eigenschappen van effectieve leiders
* Cognitieve capaciteiten * Gedrevenheid * Leiderschapsmotivatie * Deskundigheid * Creativiteit * Zelfvertrouwen * Integriteit * Flexibiliteit
60
Leg de dynamische modellen van leiderschap uit;
* Hollander: leiderschap gekenmerkt door sociale uitwisseling, door wederzijdse beïnvloeding * Twee belangrijke types van leider-volger stijlen * Pseudotransformationele leider
61
Wat zijn volgens de dynamische modellen van Hollander de 2 belankrijke types van leider-volger stijlen?
* Transactionele leider * Transformationele leider
62
Wat is een transactioneel leider?
* door ondergeschikten gevolgd en gesteund * leider formuleert duidelijke doelstellingen, biedt concrete beloningen en hulp in ruil voor de verwachte arbeidsprestaties * transactioneel leiderschap berust op de bereidheid en bekwaamheid van de leider om de ondergeschikten te elonen die hun ‘contract’ nakomen en diegenen terecht te wijzen die dit niet doen.
63
Wat is een transformationeel leider?
* Brengen ondergeschikten ertoe persoonlijke belangen ondergeschikt te maken aan het algemeen belang * vooral in tijden van groei, verandering en crisis * Projecteren duidelijke visie op de toekomst en mobiliseren anderen om hen hierin te volgen * 4 Belangrijke eigenschappen gevonden bij dit type
64
Geef de 4 belangrijkste eigenschappen van een tranformatieel leider
1. Charisme 2. Inspiratie 3. Intellectuele aanmoediging 4. Geïndividualiseerde aanpak
65
Wat is een Pseudotransformationele leider
* zij die eerder emotie dan rede aanspreken en naïeve volgelingen zodanig manipuleren dat ze de persoonlijke belangen van de leider dienen * voorbeeld: Hitler, Hussein
66
Wat is toxisch leiderschap?
* Corruptie, sabotage en manipulatie, alsook onethsiche, illegale en criminele gedragingen, behoren tot het repertorium van toxische leiders. * De groep wordt gehanteerd als middel tot persoonlijk succes De meerderheid van de groepsleden beschouwt hen als arrogant, egoïstisch, hardnekkig en enggeestig. * Kan worden verklaard vanuit de persoonlijkheid van de leiders: Bad personality theory
67
Geef de Bad personality theory
Stelt dat op hogere hiërarchische niveaus de kans stijgt om individuen te vinden die gekenmerkt worden door verhoogde niveaus van narcisme, machiavellisme en psychopathie Volgtypes: * **Samenzweerders**: doen mee met leider om eigen ambities waar te maken * **Conformisten**: Laten de leider betijen uit angst
68
Wat bij beslissingen van de leider?
* Een van de meest fundamentele taken die leiders vervullen hebben te maken met de verdeling van uitkomsten. Deze beslissingen variëren in **Distributieve rechtvaardigheid** en **Procedure rechtvaardigheid** * De ervaren procedurele rechtvaardigheid is heel belangrijk als de beslissing als distributief oneerlijk wordt ervaren * De 6 criteria van procedurele rechtvaardigheid volgens Leventhal
69
Wat is distibutieve rechtvaardigheid?
De mate waarin autoriteiten eerlijke beslissingen over de verdeling van materiële baten
70
Wat is procedurele rechtvaardigheid?
De mate waarin autoriteiten eerlijk de procedures volgen bij het nemen van beslissingen
71
Wat zijn De 6 criteria van procedurele rechtvaardigheid volgens Leventhal
1. Inspraak 2. Consistent 3. Vrij van vertekeningen 4. Accuraatbaarheid 5. Corrigeerbaar
72
Wat zijn de gevolgen van procedurele eerlijkheid?
**Hoge PE**: bevordert coöperatie, extra rolgedrag en interpersoonlijke relaties **Lage PE**: leidt tot boosheid en frustratie, bevordert negatieve, counter-productieve gedragingen
73
Geef de theoretische modellen van procedurele eerlijkheid
**Relationele modellen**: PE heeft signaalwaarde voor reputatie en inclusie **Onzekerheidsreductie**: PE zorgt ervoor dat we meer zeker zijn dat de leider ons positief evalueert, dat de taak goed afgehandeld werd, …
74
wat is het effect van de aanwezigheid van andere groepen?
* De aanwezigheid van andere groepen (zogenaamde uitgroepen) heeft gevolgen voor de groep (de zogenaamde ingroep) zelf * Belang van sociale identiteit (in tegenstelling tot persoonlijke identiteit)
75
Wat is sociale identiteit?
Iemands bewustzijn om tot een bepaalde socale groep te behoren, waardoor deze persoon zichzelf definieert aan de hand van de eigenschappen van die groep en ok door anderen als dusdanig behaldeld wilt worden * is flexibel, treedt op de voorgrond in een welbepaalde context (bv. voetbalsupporters)
76
Wat s het effect op het groepsgedrag bij de aanwezigheid van een andere groep?
* Er is een zekere relativiteit in hoe men naar zichzelf kijkt. Cf ‘Europeaan’ voor en tijdens de toetredingsbesprekingen met Turkije * Op basis van de sociale identiteit is men bereid om beter zijn best te doen. Cf. experiment van James & Greenberg * deelnemers lossen meer anagrammen correct op, en doen dus meer hun best, in het geval van competitie én wanneer de groepen duidelijk onderscheiden worden.
77
Wat s het effect op het leiderschap bij de aanwezigheid van een andere groep?
* De groepsprototypische positie: de positie die de verschillen tussen de groepen en de gelijkenissen binnen de groep maximaliseert * Dit is dus NIET de meest extreme positie! o Leiders die dicht staan bij deze positie ‘incarneren’ de groepsnormen en hebben het meeste invloed o Leiders worden gezien als ‘een van ons’ en men twijfelt minder over hun motieven * Leiders mogen niet passief binnen de beperkingen van de bestaande groepsidentiteit werken, maar actief het begrip van ‘wie we zijn’ vormgeven * Prototypische positie
78
Wat is de prototypische positie?
De positie die de verschillen tussen groepen en de gelijkenissen binnden de groep maxialiseert
79
Wat is de Conflictspiraal
Gedrag van de ene groep veroorzaakt vergelding door andere en het conflict escaleert
80
Geef het Intergroep publiek goed dilemma
* Keuze tussen intergroep coöperatie of competitie * Meer intergroep coöperatie bij intergroepcompetentie en omgekeerd
81
Wat is Integratieve complexiteit
* Differentiatie tussen relevante perspectieven <-> rekening houden met slechts een standpunt * Integratie in een coherente positie * Integratieve complexiteit ‘voorspelt’ vijandelijkheid
82
Hoe maken sociaal-emotionele processen van de uitgroep een baarlijke duivel?
* Wat we in de vijand zien, ziet deze in ons * ‘vijandige media fenomeen’ o DE vertekende perceptie van mediaberichtgeving waarbij we denken dat de media de kant kiezen van de tegenpartij * Groepsdenken * Infrahumansatie en dehumanisatie
83
Wat is dehumanisatie?
De perceptie dat de aderen niet menselijk of ‘submensenlijk’ zijn