H27: Geld en monetair beleid Flashcards
de 4 functies van geld
- ruilmiddel
- rekeneenheid
- spaarmiddel
- kredietmiddel
Geld als ruilmiddel
Geld als middel om goederen & diensten te kopen zonder dat er een verkoop tegenover moet staan
Geld als rekeneenheid
Geld als een monetaire meeteenheid voor het meten van de waarde van goederen, diensten en activa
Geld als spaarmiddel
Geld als middel om huidige waarde te bewaren voor de toekomst
Geld als kredietmiddel
Geld als middel om waarde tijdelijk uit te lenen aan een ander, meestal tegen bepaalde vergoeding
4 belangrijke karakteristieken van goederen die je als geld kan gebruiken
- Oneindig deelbaar
- Schaars
- Waardevast / duurzaam
- Transporteerbaar
goederengeld
Een goed dat door iedereen wordt aanvaard als middel van betaling
oorspronkelijk: zout, schelpen, kralen, edelstenen, tabak, slaven, sigaretten
later: edele metalen met de nominale waarde = intrinieke waarde
nog later: munten met beeld van heerser met de Nominale waarde > intrinsieke waarde
Intrinsieke waarde van een munt
de waarde van de edele metalen die gebruikt zijn om de munt te slaan. De intrinsieke waarde kan lager liggen dan de nominale waarde
nominale waarde van een munt
de waarde die vermeld staat op een munt
De wet van Gresham
- Steeds lager gehalte aan edelmetalen in de munten met dezelfde nominale waarde
- De wet van Gresham: “slecht geld verdringt goed geld uit de geldomloop.”
- Goed geld: intrinsieke waarde = nominale waarde
- Slecht geld: intrinsieke waarde < nominale waarde
Van goederengeld naar papiergeld
probleem bij goederengeld: hoge transactiekosten door gewicht
oplossing: papierengeld, dit begon bij wisselbireven in verschillende landen
Wisselbrief
= getekend document met belofte tot betaling van vastgelegd bedrag op vastgelegde toekomstige datum, van een koper aan een verkoper, gegarandeerd door zakenbankier.
vb: tobacco notes: Tabak fungeerde als geld in de Nieuwe Wereld
eerste moderne banken: van goud naar fiat geld
De goudsmeden werden de eerste moderne banken en mensen deponeerden goud in kluis bij de goudsmid. De Goudsmid gaf hen papieren bewijs (promesse) voor dit deposito (=/= wisselbrief).
Gevolg 1: Goudsmid had grote hoeveelheid goud in kluis en Begon goud uit te lenen (krediet) tegen vergoeding (intrest) in de vorm van papieren bewijzen die ook als betaling werden aanvaard. Maar na een tijdje waren er dus meer papieren bewijzen (promesses) dan er goud was. = fractioneel reservebankieren ( het geld is niet langer volledig en 100% gedekt door goud)
Gevolg 2: papiergeld vervangt goud = fiat geld (geld waarvan de waarde volledig gebaseerd is op het vertrouwen van
de deponenten in de waarde van het geld). De bankier r houdt maar een deel van het goud in de kluis aan: reservecoëfficiënt.
2 kenmerken van een bankier
- lange termijn vorderingen: uitstaande promesse vervalt na afloop van krediet
- korte termijn verplichtingen: iedereen kan elk moment goud komen ophalen
promesse
getekend document met belofte tot betaling, van vastgelegd bedrag zonder vermelding van betalingsdatum, koper en verkoper