H25: Conjunctuur Flashcards

1
Q

conjunctuur schommeling

A

periode van hoge en lage economische activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

reël BBP en potentieel BBP

A

reël BBP is het effectieve BBP, het potentieel BBP is het niveau van het BBP dat zich hypothetisch had gerealiseerd bij volledig gebruik van productiefactoren arbeid en (fysiek) kapitaal, maw: een natuurlijke werkloosheidsgraad (U*) en normaal gebruiksritme van machines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoogconjunctuur en laagconjunctuur

A

RBBP > PBBP => hoogconjunctuur

RBBP < PBBP => laagconjunctuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

interpretatie van cijfermateriaal

A

er zijn veel variabelen en grootheden:

  • In euro (bv. BBP)
  • Percentage (bv. inflatie)
  • Indexcijfer (bv. CPI)
  • in aantallen of eenheden (bv. aantal werklozen)

toename of afname:

  • In euro (bv. BBP per capita stijgt met 100 euro)
  • In procent (bv. De economische groei bedraagt 1,3%)
  • In procent-punt (bv. werkloosheid daalt met 1 procent-punt)
  • In aantallen of eenheden (bv. het aantal werklozen daalt met 11.000)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

problemen bij bepalen van economische activiteit

A

BBP wordt enkel per kwartaal berekend, niet continu

het BBP schommelt ook vaak door de seizoenen => oplossing: seizoenszuivering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

recessie

A

= een periode van minstens 2 opeenvogende kwartalen (6 maanden) waarin het reëel seizoensgezuiverde BBP daalt op
kwartaalbasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

output gap

A

Het verschil tussen het gerealiseerde reële BBP en het potentiële, uitgedrukt als percentage van het potentiële BBP

= (BBP - potentieel BBP)/Potentieel BBP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarom stijgt het potentieel BBP jaar op jaar

A

Het potentieel BBP stijgt ieder jaar, aangezien men elk jaar meer kan produceren d.m.v. technologische vooruitgang en populatiegroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wet Van Okun

A

voor elke één procentpunt stijging in werkoloosheid => Reëel BBP daalt 2% lager dan het potentieel BBP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

samanvattende tabel conjunctuur, wat kan je zeggen over de productiecapaciteit, tewerkstellingn outputgap en Q bij laag, neutrale en hoog conjunctuur?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 feiten over conjunctuur

A
  1. verschillende grootheden schommelen (vb: werkloosheid, consumptie)
  2. niet alle grootheden reageren even sterk (vb werkloosheid reageert minder sterk dan investeringen)
  3. geen deterministisch patroon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

leading indicatoren

A

Voorlopend op de conjunctuur (bruikbaar om toekomstige conjunctuur te voorspellen)
vb: Obligatierendementen, consumentenvertrouwen, ondernemersvertrouwen, nieuwe vacatures, nieuwe
bestellingen, beursindices, voorraadniveaus, het orderboekje van bedrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lagging indicatoren

A

Achternahinkend op de conjunctuur (achteraf bepaalde factoren van de conjunctuur)
vb: Werkloosheidsduur, consumentenkrediet,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Coincident indicatoren:

A

Gelijktijdig met de conjunctuur

vb: industriële productie, inkomens, werkgelegenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lange termijn aanbod (LAA)

A

verschuift naar rechts door: technologische vooruitgang, toename van de kapitaalvoorraad …
verschuift naar links door: ramp oorlog, pandemie …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aggregatieve aanbod (AV)

A

AV is de som van alle bestedingen: AV = C + I + G + X - M volgens de bestedingsbenadering

uileg: f staat voor factor

C = f(Y(b), consumentenvertrouwen, vermogen, verwachte inkomen …)
f staat voor factor

I = f(intrestvoet, kost van kapitaal, ondernemersvertrouwen …)

G = /

X - M = f(wisselkoersen ,conjunctuurverloop in buitenland, internationale concurrentiepositie …)

17
Q

waarom verloopt AV dalend? (3 redenen

A

Pigou effect (via vermogen)
- Als P↗ dan reëel vermogen ↘ (met spaargeld uit verleden kan minder geconsumeerd worden, mensen voelen
zich armer).
- Gevolg: S(sparen)↗ en C↘ (dus AV ↘)

Via export en import

  • Als P↗ dan wordt ons land relatief duurder (R€↗).
  • Gevolg: X↘, M ↗ (dus AV ↘)

Via investeringen

  • Fishervergelijking (MV=PQ)
  • Als P↗ dan Mv↗ (transactiegeldvraag stijgt) en dus i ↗ (intresten),
  • Gevolg: I ↘ (dus AV ↘)
18
Q

aggregatief aanbod (AA)

A

AA is de som van alle productie

19
Q

Waarom verloopt AA stijgend?

A

Nominale loonrigiditeit

  • W = nominaal loon
  • Als P ↗ => W/P ↘ (reël loon)
  • Productie wordt relatief goedkoper dus meer produceren => Q ↗

Extra produceren kost meer

  • Productiecapaciteit ligt vast
  • Meer produceren: weekendwerk, nachtwerk,
  • W ↗ voor werknemers
  • => kosten voor bedrijven ↗

Geldillusie door bedrijven

  • Prijs van één product ↗
  • Voor bedrijf: is dit relatieve of algemene prijsstijging?
  • Als alle bedrijven aan geldillusie lijden: meer produceren = Q ↗
  • meer omzet betekent niet meer winst
20
Q

macro economisch bestedingsevenwicht

A
21
Q

macro economisch bestedingsevenwicht bij technologische vooruitgang

A