H24: Inleidende macro-economische cocepten Flashcards

1
Q

economische activiteit

A

de Economische activiteit ondergaat schommelingen, hoog of laagconjuctuur, groei, recessie … door bijvoorbeeld: slechte oogst, rampe,, technologische vooruitgang …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

meting van economische activiteit

A

3 benaderingen

  • inkomen
  • bestedingen
  • productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

productieketen

A

= een beschrijving van alle schakels in het productieproces van een grondstof tot het afgewerkte product of dienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

productieketen voorbeeld: brood (lezen en begrijpen)

A
  1. boer: TW = 100 input = 0 (begin) output = 100
  2. Molen: TW = 200 input = 100 (van de boer) output = 300 (TW + input)
  3. bakker: TW = 400 input = 300 output = 700

merk op output bakker = 700 = som van alle TWs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

BBP + 3 benaderingen

A

= bruto binnenlands product = De totale toegevoegde waarde die geproduceerd wordt door economische activiteit binnen een bepaalde geografische entiteit (land, regio, groep landen), gedurende een bepaalde periode (typisch een jaar).

3 benaderingen:

  1. productie
  2. inkomen
  3. bestedingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

BBP via productie + uitleg

A

BBP(productie) = TW(bedrijven) + TW(overheden) + TW(gezinnen)

TW(bedrijven)

  • Makkelijk meetbaar
  • Bedrijven leggen jaarrekening neer bij NBB
  • We kijken echter helemaal niet naar het consumentensurplus

TW(overheden)
- TW = waarde van verkoop - waarde van intermediaire inputgoederen (zie vb brood)
- overheden produceren veel publieke goederen en diensten (bossen, wegen …), maar ook onderwijs, hiervoor bestaat
geen markt, dus hoe output bepalen?
- oplossing: TW gelijkstellen aan uitbetaalde lonen, we baseren ons op de kostprijs en niet op de marktprijs.
- consumenten en producentensurplus speelt geen rol

TW(gezinnen)

  • gezinnen produceren (huisvesting, maaltijden, kinderopvang, opvoeding …)
  • opnieuw probleem: wat is de waarde hiervan?
  • oplossing: niet opnemen
  • Consumentensurplus en producentensurplus en zelfs de kosten worden volledig genegeerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

BBP via inkomen + uitleg + onderscheiding

A

BBP(inkomen) = Y(arbeid) + Y(kapitaal) + T(indirect)

Y(arbeid) = lonen, wedden, inkomen
Y(kapitaal) = rente dividenden, winst, huurinkomsten ...
T(indirect) = indirecte belastingen, weerspiegeld indirecte belastingen MIN subsidies

Onderscheid:
BBP tegen marktprijzen = Y(arbeid) + Y(kapitaal) + T(indirect)
BBP tegen factorkosten = Y(arbeid) + Y(kapitaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

BBP via bestedingen + uitleg

A

BBP(bestedingen) = C + I + G + (X - M)

C = consumptie van gezinnen

I = bruto investeringen

  • bedrijven: gebouwen, machines, materiaal …
  • gezinnen: huizen …
  • overheden: bruggen, wegen, gebouwen …

G = overheidsuitgaven

  • lonen en diensten
  • aankoop goederen en diensten

X = export
- bestedingen van buitenland in ons land (vb: bier)

M = import
- bestedingen van ons land in het buitenland (vb: olie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 soorten investeringen

A
  1. Uitbreidingsinvesteringen: zorgen voor verhoging kapitaalvoorraad
  2. Vervangingsinvesteringen : houden bestaande kapitaalvoorraad in stand (gaat depreciatie tegen)
  3. Voorraadinvesteringen: doen zich voor wanneer bedrijven een deel van de productie niet verkopen of meer
    inputs aankopen dan nodig voor onmiddellijke productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

BNI

A

= bruto Nationaal Inkomen = BBP + NFI

NFI = netto-factorinkomens = IFI - UFI
IFI = inkomende factorinkomens (vb: inwoner van België werkt in Dubai)
UFI = uitgaande factorinkomens (vb: inwoner van Dubai werkt in België)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

NNI

A

= netto Nationaal inkomen : BNI - D

BNI = Bruto Nationaal Inkomen
D = depreciatie, een deel van het BNI kan je niet gebruiken voor consumptie maar is nodig voor vervangingsinvesteringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

NNBI

A

= Netto nationaal beschikbaar inkomen = NNI + NTR = BBP + NFI - D + NTR

NTR = netto-transfers = ITR - UTR
ITR = inkomende transfers (vb: gift uit het buitenland)
UTR = Uitgaande transfers (vb: Gift aan het buitenland)

Dus ook: NNBI = C + I + G + X – M + NFI – D + NTR
vereenvoudigen:
I(netto) = netto investeringen= I - D
LR = lopende rekening = X - M + NFI + NTR

=> NNBI = C + I(netto) + G + LR

indien LR > 0 => NNBI is groter dan de binnenlandse bestedingen => land spaart
indien LR < 0 => NNBI is kleiner dan de binnenlandse bestedingen => land bouwt schulden op
vb: China en VS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lekken en injecties benadering !!

A
NNBI = C + S(netto) + T 
T = belastingen geïnd door de overheid

Dus: C + S(netto) + T = C + I(netto) + G + X – M

  • stel LR = X - M
  • dus NTR = 0 en NFI = 0

Dan: S(netto) + T + M = I(netto) + G + X
lekken zijn gelijk aan de injecties
lekken = belastingen, sparen en import
injecties = overheidsbestedingen, investeringen en export

En ook: (X - M) = (T - G) + (S(netto) - I(netto))
handelssalso begrotingssaldo spaarsaldo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

enkele inzichten (lezen)

A

gesloten economie zonder overheid:

  • X = 0, M = 0, T = 0, G = 0
  • I(netto) = S(netto)

gesloten economie met overheid

  • X = 0, M = 0
  • I(netto) – S(netto) = T – G

open economie met overheid

  • (X - M) = (T - G) + (S(netto) - I(netto))
  • spaar overschot = overschot op handelsbalans + begrotingstekort
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gebruik van het BBP en kritieken

A
  • vergelijken tussen landen
  • meet niet alle activitieiten
  • kan verkeerd meten
  • onvoldoende link met welvaart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

BBP/capita

A

BBP/aantal bewoners

17
Q

nominaal BBP en Reëel BBP

A

Probleem: naast verandering in economische activiteit veranderen ook de prijzen, wat een vals beeld geeft

Nominaal BBP:

  • BBP aan lopende prijzen
  • We nemen de prijzen en hoeveelheden uit de huidige periode
  • geeft een slecht beeld

Reëel BBP:

  • BBP bij constante prijzen
  • zo worden enkel hoeveelheidsveranderingen gemeten
  • tijdig je basis jaar veranderen voor nieuwe producten
18
Q

hoe BBP vergelijken tussen landen met andere munteenheid en PPP

A

Dit kan aan de hand van de wisselkoers, maar grote schommelingen

stel: je vergelijkt 2 landen: Zarmerica en de V.S.
- We kijken naar consumptie per capita (zonder G, I, X en M)
- Zarmerica betaalt in zara, de V.S. in dollar
- Er is maar één goed: brood

Stel je neemt nominale Wisselkoers: WK(zara) = 2 dollar/zara

  • 200 zara geeft je 400 dollar
  • Het BPP in $ ligt 60% lager dan de V.S. (1000$), maar het aantal broden ligt maar 20% lager
  • dit klopt niet

Oplossing: koopkrachtpariteitswisselkoers (PPP)

WK(zara, PPP) = P(dollar)/P(zara) = prijs in dollar gedeeld door prijs in zara = 4dollar/zara
=> nu klopt het

19
Q

Inflatie

A
  • Verhoging van het algemeen prijspeil (in %)
  • Prijspeil van een korf goederen stijgt
  • Niet alle prijzen van de goederen binnen de korf stijgen (evenveel)
20
Q

deflatie

A
  • Verlaging van het algemeen prijspeil (in %)
  • Deflatie als inflatie < 0
  • Prijspeil van een korf goederen daalt
  • Niet alle prijzen van goederen binnen de korf dalen (evenveel)
21
Q

impliciete BBP deflator

A

verhouding tussen BBPN en BPPR
In het eerste jaar = 100, want dan is BBPN = BPPR
procentuele stijging => inflatie
procentuele daling => deflatie

22
Q

CPI

A

= Consumptieprijsindex
met jaar j, goederen i, G het aantal goederen en W het = gewicht van elk goed, bepaald door het aandeel dat dit goed inneemt in het budget van de gemiddelde consument

er bestaan veel soorten CPI’s:

  • De gezondheidsindex (zonder tabak, alcohol, benzine, diesel)
  • Harmonized index of consumer prices (HICP) door ECB
23
Q

deflator van het BBP voorbeeld

A
24
Q

CPI voorbeeld

A
25
Q

spilindex

A

wanneer er inflatie is => kijken of de spilindex wordt overschreden => Zoja? => lonen en wedden verhogen

26
Q

problemen met inflatie

A
  1. Verstoring van signaalfunctie van prijzen
    - Relatieve prijzen zijn belangrijk voor economische beslissingen
    - Moeilijk voor consument om nog een relatieve prijsstijging te onderscheiden van een algemene prijsstijging
    - Veroorzaakt myopie of geldillusie
    - Economische agenten baseren gedrag te veel op nominale grootheden i.p.v. relatieve
  2. Koopkracht van bestaande vermogens of inkomens daalt
    - Nadeel voor schuldeisers van een nominaal bedrag
    - Voordeel voor schuldenaars van een nominaal bedrag
    - Cash geld wordt minder waard => economische agenten zullen lagere hoeveelheden cash aanhouden
  3. Onvoorspelbaarheid/ onzekerheid => verstoort economische beslissingen
    - Prijsverwachtingen zijn belangrijk voor economische beslissingen
    - Prijsverwachting gaat met onzekerheid gepaard
  4. Hyperinflatie
    - Gevaar voor functie van geld als ruilmiddel => overstap naar andere munt
  5. Inflatie zorgt voor aanpassingskosten
    - Prijsaanduiding in winkels aanpassen, indexering van contracten,…
    - = ‘Menukosten’
27
Q

problemen met deflatie

A

consumenten wachten met consumeren, dus C valt stil

ook investeerders wachten omdat ze bang zijn voor lagere inkomsten in de toekomst

28
Q

BBP meet niet alles

A
  • Enkel officieel gemeten activiteiten, geen niet-marktactiviteiten
  • Huiselijke arbeid (stel iedereen kuist één huis naar links)
  • Zwart werk (maffia in Italië 3,5% van BBP)
  • Vrijwilligerswerk
  • Vrijwillig autodelen
  • Waardering voor natuurlijke rijkdommen? Bossen, natuur,…
29
Q

BBP meet verkeerd

A

Investeringen (I) en afschrijvingen (DEP): NNI = BNI - DEP

  • Enkel in fysiek kapitaal
  • Menselijk kapitaal maar gedeeltelijk
  • Natuurlijk kapitaal ook niet volledig
    (vb: Stel Canada kapt al haar bos dit jaar, desinvestering in natuurlijk kapitaal, maar niet in BBP te zien)

Kwaliteitsverbeteringen

  • Wel kwantiteit, geen kwaliteit van goederen wordt opgenomen (vb. computers)
  • Enkel bestedingen aan computers worden opgenomen
  • In het algemeen moeilijk… Vergelijk GSM vroeger met GSM vandaag (gps, internet, fototoestel, radio…)

Waardering van de overheid
- Dienstverlening overheid (justitie, defensie…) wordt aan kostprijs opgenomen, terwijl consumptie wordt
opgenomen aan marktprijs

30
Q

BBP en welvaart

A
  • Hoger BBP hoeft niet ‘beter’ te betekenen
  • Welvaart: verschilt van micro!
  • Ongelijkheid: BBP zegt niets over verdeling van inkomens
31
Q

andere metingen

A

Monetaire maatstaven: BBP corrigeren (telkens in geldeenheden uitgedrukt)

  • Elementen verwijderen (milieuschade, uitputting van grondstoffenvoorraden, ontbossing…)
  • Andere elementen opnemen (vrije tijd, kwaliteit van het milieu,…)
  • Corrigeren voor inkomensgelijkheid

Dashboard: Naast BBP andere dingen meten

  • Nationale rekeningen + informatie over leefmilieu, scholingsgraad, ongelijkheid…
  • Ecologische voetafdruk, kwaliteit van leefmilieu, levensverwachtingen…
  • Analogie naar dashboard met veel informatie

Synthetische indices: indices berekenen op basis van dashboard

  • Gewogen gemiddelde evolutie van de gekozen grootheden bepalen
  • Human Development index (HDI): Levensverwachting bij geboorte, aantal jaar scholing, inkomen per capita

Andere maatstaf nemen

  • Smijt BBP overboord, meet iets anders
  • Analyse van geluktoestand, wat mensen in het leven bereiken, levenskwaliteit,…