H11 Flashcards

1
Q

Kwantitatief

A

Bij een groep mensen scores verzamelen, waarbij je vooraf hebt nagedacht over de verwachte scores. Daar rollen dan getallen uit die van te voren vast liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kwalitatief

A

Een zo’n rijk mogelijk beschrijving geven van je observaties. De gegevens liggen nog niet vast en de codering die je eraan geeft ook niet, die moet meestal nog gemaakt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Experimental realism

A

Betekenis en impact van de situatie/onderzoek voor de deelnemer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mundance realism

A

De gelijkenis van de situatie met sommige aspecten van het dagelijks leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Natuurlijk onderzoek:

A

Unobtrusive (= ongemerkt) en nonreactive observaties en archief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dimensies natuurlijkheid (3)

A

1) Natuurlijke gedragingen
* Scores van mensen die dat niet of nauwelijks doorhebben dat er metingen plaatsvinden
* Het zouden dezelfde scores zijn, als de onderzoeker er niet bij geweest zou zijn.

2) Natuurlijke setting
Niet ingericht voor onderzoeksdoeleinden, zoals een winkelcentrum

3) Natuurlijke gebeurtenis
Gebeurtenis die plaatsvindt zonder invloed onderzoekers, zoals natuurrampen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voordelen Natuurlijk onderzoek: (3)

A
  • Mundance realism is hoog
  • Hogere constructvaliditeit (minder last van bias)
  • Hogere externe validiteit (natuurlijk gedrag komt meer overeen met echte wereld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nadelen Natuurlijk onderzoek: (6)

A
  • Experimental realism (effect onderzoek) lastig te meten
  • Minder controle externe factoren
    • Meetfouten
    • Leidt tot een mindere betrouwbaarheid
  • In archiefonderzoek niet altijd alle gewilde variabelen aanwezig
    • Slechts proxie variabelen (= iets wat ongeveer in de buurt komt van de variabelen die je wilt meten)
    • Leidt tot lagere constructvaliditeit
  • Lage interne validiteit (geen alternatieve verklaringen kunnen uitsluiten)
  • Lagere externe validiteit als het om een specifieke locatie gaat
  • Geen hypothetische (wat-als-vragen) mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inter-rater betrouwbaarheid

A

Bij meerdere observanten kijken hoe de scores van observanten overeenkomen in dezelfde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschillende soorten Kwantitatieve, niet-experimentele methodes (4)

A

1) Survey (Enquêtes en interviews)
* Kan ook kwalitatief zijn (open vragen)
* Begrijpen relaties variabelen
* Interview
a) Structured
□ Vraagvolgorde en antwoordopties zijn vooraf bepaald
□ Lijkt op vragenlijst (survey)
- Responspercentage hoger bij interview
- Lastiger unbiased antwoorden te verkrijgen bij interview
b) Unstructured/open
- Kwalitatieve methode
- Starten met algemeen onderwerp met meerdere punten die besproken moeten worden
- Lastiger te vergelijken en te aggregeren

2) Questionnaire research
* Informatie verzamelen over bepaalde resultaten
* Kijken hoe iemand er voor staat, vaak individueel
* Andere vragenlijsten (bijv. IQ-test)

3) Observaties
* Physical trace evidence (Indirect vaststellen van gedrag door fysiek sporenbewijs)

4) Archiefonderzoek
Content analysis (Gestructureerd coderen van tekst (bijvoorbeeld uit krant))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Physical measurements (4)

A
  • Skin conductance
  • Eye tracking
  • Reaction times
  • Brain activity
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Erosion measures

A

De mate van selectieve slijtage van een bepaald materiaal. De visuele gevolgtrekking is dan hoe groter de mate van erosie, hoe groter de populariteit of voorkeur voor het object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Molecular behaviors

A

Gedrag verbonden aan motorische of spierverschijnselen en vermijden beschrijvingen waarbij gevolgtrekkingen betrokken zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Encoding

A

Het proces van het vereenvoudigen van de waarnemingen door middel van een procedure, zoals categorisering, en het kwantificeren van de categorieën voor statistische analyse als dat een doel is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Observaties zijn wetenschappelijk als deze systematisch zijn (4)

A
  • Doel is duidelijk geformuleerd
  • Planning is zorgvuldig
  • Systematische registratie
  • Onderworpen aan checks/controles (borging validiteit en betrouwbaarheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Observatie

A
  • Doel: Hypothese ontwikkeling
  • Nauwkeurige observatie van specifiek gedrag
  • Observaties zijn wetenschappelijk als deze systematisch zijn
  • Coderingsschema’s met categorieën van specifiek gedrag
    • Hoe het gedrag eruit ziet
    • Hoe lang het gedrag aanhoudt
    • Onder welke omstandigheden komt het voor
  • Bij lange of veel observaties, interval observaties
  • Experimenter expectancies (proefleidereffecten) spelen ook rol bij observatie
    • Trainen observeerders
    • Meer dan 1 observeerder
  • Inter-rater riability (scores observanten vergelijken). Moet hoog zijn
17
Q

Soorten observationeel onderzoek (2)

A

1) Physical traces (Fysieke sporen)
* Data niet specifiek met het oog op vergelijking en gevolgtrekking, maar beschikbaar om benut te worden door de alerte waarnemer
* Stukjes gegevens die niet specifiek zijn geproduceerd met het oog op vergelijking en gevolgtrekking, maar beschikbaar zijn om opportunistisch te worden benut door de alerte waarnemer
* Types (Erosion & Accretion measures)
* Laten zien hoe vaak een gedrag wel of niet voorkomt
* Nadelen
- Validiteits- en betrouwbaarheidsproblemen; alternatieve verklaringen
- Physical traces zijn lastig te vinden
* Niet als hoofdonderzoek, maar als onderdeel gebruiken: Multiple operationism

2) Systematische observaties
* Selectie, registratie en coderen van gedrag of verschijnsel
* Objectief, checklist, coderingssysteem, eenheden voor sampling
* Observeren terwijl gedrag plaatsvindt
* Soorten (ongestructureerde/gestructureerde methodes)

18
Q

Typen physical traces (2)

A
  • Erosion measures (Slijtage van materiaal)
    Sommige vloeren in musea moeten sneller vervangen worden dan andere.
  • Accretion measures (letterlijk toename)
    Hoeveelheid vingerafdrukken op het glas voor een schilderij
19
Q

Soorten systematische observaties (2)

A

a) Ongestructureerde methodes
- Doel: genereren hypothesen en prevalentie meten
- Volledige beschrijving is nooit mogelijk
- Ethologische approaches
® Min mogelijk voorafgaande categorisering
® Natuurlijke setting
® Molecular behavior: Kijken naar de minimale gedragingen/details, niet naar wat dat betekent
- Ecologische observation
® Gedrag sterk afhankelijk van setting
® Setting is belangrijk bij voorspellen iemands gedrag

b) Gestructureerde methodes
- Onderzoekers weten voor onderzoek wat belangrijke aspecten zijn en duidelijk plan
- Checklists of category systems
- Codeerschema’s
- Betrouwbare en valide checklist
a) Expliciete definities van gedrag beschreven
b) Geen overlap, uitsluitende categorieën
c) Moet volledige gebied van interesse dekken, uitputtende categorieën

20
Q

Stappen systematische observatie: (5)

A

1) Operationalisatie van de constructen

2) Setting en observatie modus
* Hoe encoderen?
* Ga je observeren in het lab of veld? (setting)
* Is het opgenomen of live? (observatie modus)

3) Sampling strategie
* Manier van observeren
* Keuze hangt af van doel en hoeveelheid gegevens
* Soorten
a) Continuous real-time measurement:
b) Time sampling (steekproef trekken uit al die momenten):
c) Combinatie
–> Groot verband tussen 2 soorten, maakt weinig uit welke je kiest

4) Trainen van de observanten
* Observer drift: Afname van de betrouwbaarheid of validiteit van de waarnemer in de loop van de tijd
* Anders bias
* Observeerder mag hypothese niet weten en niet eigen observatie coderen

5) Data-analyse
Sequential analysis: niet alleen verschil in hoe vaak gedrag voorkomt maar ook hoe gedrag verbonden is met ander gedrag

21
Q

Soorten Sampling strategie bij ovservatie (3)

A

a) Continuous real-time measurement:
- Meten elke frequentie/duur van elk gedrag
- Alles volledig beschrijven van een periode

b) Time sampling (steekproef trekken uit al die momenten):
- Time-point sampling: bevries de tijd en kijk of gedrag wel/niet voorkomt (bijv. om de minuut)
- Time-interval sampling: meerdere tijdsperiodes en kijken hoe vaak voorkomt, turven (bijv. steeds 5 min)

c) Combinatie
–> Groot verband tussen 2 soorten, maakt weinig uit welke je kiest

22
Q

Content analysis

A

Kijken naar geschreven tekst en dat samenvat in constructen. Systematisch coderen van transcripten

23
Q

Spurious association

A

2 variabelen zijn alleen geassocieerd, omdat ze beide beïnvloedt worden door een 3de variabele

24
Q

Voordelen Archief onderzoek: (7)

A
  • Scheelt in kosten en tijd
  • Vaak gegevens uit natuurlijke setting
  • Mogelijk hoge externe validiteit
    § Natuurlijke setting
    § Geen experimentor effects
  • Goed toegankelijk
  • Onderzoek doen naar langere tijd, ook verleden tijd
  • Praktische problemen op een ander analyse- of schaalniveau aanpakken
  • Grootte populatie
    § Bevat gegeven van ontoegankelijke mensen (zoals overleden mensen)
25
Q

Nadelen Archief onderzoek: (7)

A
  • Lage interne validiteit:
    § Controle derde variabelen lastig
    § Spurious association (valse associatie)
    § Niet kunnen toewijzen aan bepaalde condities
  • Veel informatie aanwezig; lastig relevante informatie vinden
  • Onderzoeker geen controle over dataverzaneling
  • Vertrouwen
    § Op de analyse van informatie die is verzameld voor andere doeleinden
    § Of informatie compleet is
  • Moeilijk controleren 3de variabelen (confounding)
  • Lage constructvaliditeit (en betrouwbaarheid)
    § Lastig te interpreteren
    § Data kan niet kloppend zijn (bias)
    § Data oorspronkelijk niet bedoeld voor de onderzoeksvraag
  • Lage externe validiteit
    § Representativiteit (oude data kan nu een ander beeld geven)
    § Informatie niet volledig, waardoor niet gehele populatie wordt vertegenwoordigd
    § Geen willekeurige steekproef (selecte steekproef)
26
Q

Onderdelen archiefonderzoek (3)

A

1) Statistical records (samenvattende statistieken)
* Regering en institutionele gegevens
* Bevat vaak etnische gegevens
* Sociale indicatoren om de status en verandering in kwaliteit van leven in kaart te brengen

2) Research survey archives (databases)
* Gebruik maken van gegevens van al bestaande onderzoeken
* Uitgebreide informatie verkregen uit steekproeven van hoge kwaliteit
* Weinig kosten/tijd
* Bedoeld voor onderzoeksdoeleinde
* Geluk hebben of gegevens jouw onderzoeksvraag dekken

3) Verbal records (verbale registraties
* Publieke documenten (toespraken)
* Privé documenten (autobiografie, dagboeken, school essays)
* Massacommunicatie/sociale media (nieuws, film, internet)
* Analyse a.d.h.v. content analyse (lijkt op stappen observatie)