Guyton H35 Flashcards

1
Q

2 delen van immuniteit?

A
  1. Innate (aangeboren) = non-specifiek
  2. Acquired (verworven) = specifiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 4 dingen die bij aangeboren immuniteit horen?

A
  1. Fagocytosis door WBCs.
  2. Vernietigen van ingenomen micro-organismen door zure omgeving van de maag.
  3. Resistentie van huid tegen invasie
  4. Aanwezigheid van bepaalde chemicals en cellen in het bloed die aan invaders vastplakken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 4 van deze chemicals/cellen die invaders vernietigen?

A
  1. Lysozymen (mucolytisch polysaccharide attacks bacteria - oplossen)
  2. Natural killer lymfocyten inactivate gram+ bacteria
  3. Complement comlex (bacteria)
  4. Natural killer lymfocyten (herkennen en vernietigen vreemde cellen, tumorcellen en sommige geïnfecteerde cellen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bestaat het complementsysteem uit?

A

Uit 20 eiwitten die geactiveerd kunnen worden om bacteriën te vernietigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doen NK lymfocyten?

A

Herkennen en vernietigen lichaamsvreemde cellen, kankercellen en geïnfecteerde cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet het verworven immuunsysteem?

A

Vormt antilichamen en/of activeert lymfocyten die specifieke organismen aanvalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is immunisatie belangrijk?

A

Omdat iemand van een 100.000x hogere dosis kan verdragen van een bepaalde invader dan iemand zonder immunisatie zou kunnen.

Kortom je bent veel beter beschermd en je lichaam kan veel meer hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 soorten acquired immunity?

A
  1. Humoraal (B-cell immuniteit)
  2. Cell-mediated (T-cell immuniteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe noem je substanties waaraan de verworven immuniteit specifiek mirco-organismen kan herkennen?

A

Antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer is een stof vaak antigenic (bevat antigenen)?

A

Als de Molecular Weight (MW) >8000 dalton is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Naast de MW, waar hangt antigenicity ook vanaf?

A

Van de epitopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn epitopen?

A

Regelmatig terugkerende molecuulgroepen op de oppervlakte van een organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe noem je de stamcellen van lymfocyten?

A

Multipotente hematopoetische stamcel (beenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar differentiëren hematopoietic stamcellen in?

A

In lymphoid progenitor cellen (beenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar gaan de lymphoid progenitor cellen heen om T-cellen te worden? (Chronologische volgorde)

A

Beenmerg (progenitor cellen) - Thymus (T-cellen) - lymphoid tissue (activated T-cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar worden B-cellen preprocessed?

A

In de lever (mid-fetal life)
Dan in beenmerg (later-fetal life en after birth)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er nadat B-cellen beenmerg verlaten?

A

Naar lymfeweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doet de thymus met de T-cellen?

A

Zorgt dat ze specifiek worden voor een bepaalde micro-organisme en dat ze niet op lichaamseigen cellen/weefsels reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe checkt de thymus dat een T-cell niet op lichaamseigen reageert?

A

Hij mixt de T-cellen met lichaamseigen antigenen, en als een T-cell hierop reageert, zal het vernietigd worden en gefagocytoseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoeveel T-cellen worden vernietigd en gefagocyteerd doordat ze op ‘self’ reageren?

A

90% van de cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer doet de thymus vooral zijn werk?

A

Vlak voor de geboorte van een baby en nog een paar maanden daarna.

Daarna blijft de thymus wel wat doen, maar niet meer heel veel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer worden B-cellen preprocessed in de lever?

A

In midfetal life

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer worden B-cellen preprocessed in beenmerg?

A

Later fetal life en na geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verschil T-cellen vs. B-cellen?

A

T-cellen vallen zelf micro-organismen aan, terwijl B-cellen antilichamen maken die dat doen.

B-cellen hebben een grotere diversiteit dan T-cellen, kunnen veel meer soorten antibodies maken dan de diversiteit van T-cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat wordt bedoeld met clone of lymfocyten?

A

Lymfocyten in elke clone zijn hetzelfde, kortom ze herkennen hetzelfde (zelfde specificiteit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoeveel genen coderen er voor alle miljoenen soorten antilichamen en T-lymfocyten?

A

100en tot 1000en genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe komt het dat zo weinig genen zoveel verschillende soorten antilichamen en lymfocyten kunnen maken?

A

Het gehele gen voor het vormen van een T of B-cell is niet aanwezig in de stamcellen. Er zijn alleen heel veel verschillende soorten gensegmenten aanwezig in deze stamcellen. Door deze gensegmenten te mixen in verschillende combinaties, ontstaan er gehele genen.

(Doordat er 100en segmenten zijn en die allemaal in een andere volgorde gezet kunnen wroden, kun je makkelijk een miljoen verschillende antilichamen/lymfocyten verkrijgen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoeveel antilichaam moleculen heeft elke B-cell op zijn oppervlak? Wat is daar handig aan?

A

Rond de 100.000 moleculen. Hierdoor bindt het betreffende antigen direct aan een van de moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat hebben T-cellen op hun membraan, waardoor ze antigenen kunnen herkennen?

A

T-cell receptoren/ surface receptor proteins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de rol van macrofagen in verband met lymfocyten?

A

Macrofagen presenteren antigenen d.m.v. cell-cell contact aan lymfocyten.

Ook secreteren ze IL-1 wat lymfocyten activeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de rol van T-cellen in de activatie van B-lymfocyten?

A

T-helper cellen secreteren lymfokinen die specifieke B-cellen activeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke type T-cellen secreet lymfokinen?

A

T-helper cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat gebeurt er als een B-cell een antigen gepresenteerd krijgt, waarvoor hij specifiek is?

A

Dan zal de B-cell vergroten en het uiterlijk van een lymfoblast krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar kunnen lymfoblasten nog verder in differentiëren?

A

Plasmablasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gebeurt er in de plasmablasten?

A

Cytoplasma breidt zich uit en de RER prolifereert snel.

Hierna zal de plasmablast zich snel beginnen te delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe snel kan een plasmablast zich delen?

A

1x in de 10 uur

(Ongeveer 9 delingen, dus 90 uur in totaal = 4 dagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoeveel plasmacellen heb je dan na 9 delingen?

A

2^9 = ongeveer 500 cellen in 4 dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat gebeurt er dan uiteindelijk met de volwassen plasmacel?

A

Die produceert gamma globuline antilichamen heel erg snel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe snel produceert een plasmacel antilichamen?

A

2000 moleculen /seconde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe lang duurt dit proces van antilichamen secretie van plasmacellen?

A

Dagen/weken totdat er uitputting en afsterven van plasmacellen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Elke keer bij activatie van lymfoblasten, zijn er een paar die niet plasmacellen worden. Wat worden die dan wel?

A

Memory cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe lang duurt het voordat de eerste antigen response opkomt?

A

1-week delay

Maakt antilichamen voor weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe lang duurt het voordat de tweede antigen response opkomt?

A

Binnen een paar uur

Maakt antilichamen voor maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe noem je B- en T-cellen die nog niet volwassen zijn?

A

Naieve T- en B-cells

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

2 soorten plasmacellen?

A
  1. Short-lived plasmacellen: snelle productie, maar gaan na paar dagen ook weer dood.
  2. Long.lived plasmacellen: kunnen jarenlang bescherming geven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn antilichamen?

A

Immunoglobulinen (Igs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is Mw van antilichamen?

A

160.000 - 970.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoeveel % bedragen de antilichamen van alle plasmaproteïnen?

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe zijn antilichamen opgebouwd?

A

De meeste: 2 light chains en 2 heavy chains

Sommige: 10 light chains en 10 heavy chains (dit zijn dus hele zware antilichamen)

!! Elke heavy chain is gekoppeld aan een light chain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is het variabele deel van een antilichaam?

A

1/4 deel heavy chain (uiteinde) + uiteinde light chain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is het constante deel van een antilichaam?

A

3/4 heavy chain + 1/2 light chain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welk deel van een antilichaam is verschillend per type antigen?

A

Variabele gedeelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat bepaalt het constante deel van een antilichaam?

A

Diffusiviteit
Adherence
Attachment
Permeabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe zijn de light chains en heavy chains met elkaar verbonden?

A

Combinatie van non-covalent en covalent (disulfide) bindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke soorten verbindingen maakt een antibody met een antigen?

A
  1. Hydrofobe
  2. Waterstofbruggen
  3. Ionic
  4. Vd Waals
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Noem de thermodynamic mass action law?

A

Ka = concentratie gebonden antilichaam - antigen / (concentratie gebonden antilichaam) * concentratie antigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is ka?

A

Affiniteits constante: hoe sterk bindt het antilichaam met het antigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Het variabele gedeelte verschilt dus per specifieke antilichaam, hoe?

A

Door verschillende structurele organisaties van aminozuren in variabele gedeelte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wanneer noem je een antilichaam bivalent?

A

Wanneer er 2 variabele delen zijn en dus 2 bindingsplekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is het meest aantal bindingsplaatsen wat een antilichaam kan hebben?

A

10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Noem 5 klassen van antilichamen:

A

IgM, IgG, IgA, igD, IgE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Hoeveel % van alle antilichamen is IgG?

A

75%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Welk antibody type is speciaal in allergy belangrijk?

A

IgE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is er speciaal aan IgM?

A

Is erg groot en belangrijk in de eerste primaire respons en heeft 10 bindingsplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Noem de 2 MOAs van antilichamen:

A
  1. Directe aanval op invader
  2. Door middel van complement systeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Op welke 4 manieren kan een antilichaam de invader inactiveren?

A
  1. Agglutination: meerdere micro-organismen worden samengeklonterd.
  2. Precipitation: complex antibody-antigen zo groot dat het precipiteert
  3. Neutralisatie: antilichamen coveren toxic sites
  4. Lysis: membranen micro-organismen aangevallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Zijn deze directe manieren van aanvallen sterk genoeg om de invader weg te krijgen?

A

Vaak niet, een groot deel wordt door complement systeem gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is de main functie van complement systeem?

A

Om de acties van antilichamen en fagocyten te versterken in het neutraliseren en vernietigen van pathogenen, beschadigde cellen te verwijderen en ontsteking te promoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat zijn de belangrijkste complement eiwitten?

A

C1 t/m C9, B en D (dus 11 eiwitten in totaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Waarvoor zorgt C4a, C3a en C5a complement?

A

Activeren mastcellen en basofielen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Waarvoor zorgt C3b complement?

A

Stimuleert opsonisatie + fagocytosis, door neutrofielen en macrofagen, van bacteriën. Hierdoor vaak 100-voudige toename.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Waarvoor zorgt C5a nog meer naast activeren mestcellen?

A

Chemotaxis van witte bloedcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat doet C5b6789?

A

Lysis of cellen (cytolytic complex)

‘Membrane attack complex inserts itself into the lipid bilayer of the cell membrane, creating pores that are permeable to ions and causing osmotic rupture of the cell membranes of bacteria or other invading organisms.’

74
Q

Belangrijk verschil tussen T- en B-cellen?

A

B-cellen kunnen intacte antigenen zelf herkennen terwijl T-cellen ze alleen herkennen wanneer ze gepresenteerd worden door middel van MHC moleculen.

75
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste antigen-presenting cells?

A
  1. Macrofagen
  2. B-lymfocyten
  3. Dendritische cellen
76
Q

Hoe noem je een dendritische cel ook wel?

A

Accesory cells

77
Q

Waar staat MHC voor?

A

Major histocompatibility complex

78
Q

Er zijn 2 typen MHCs:

A

MHC I: presenteren antigenen aan cytotoxic T-cellen (CD8+)

MHC II: presenteren antigenen aan T-helper cellen (CD4+)

79
Q

Waar bindt het antigen dat vast zit aan MHC op antigen presenting cell aan op de T-cell?

A

T-cell receptor bindt aan antigen

80
Q

Hoeveel receptor sites zijn er op 1 T-cell?

81
Q

3 soorten T-cellen + functie?

A
  1. Cytotoxic T-cell: kunnen zelf killen (CD8+)
  2. T-helper cellen: kunnen niet zelf killen, helpen indirect (CD4+)
  3. Regulatoire T-cellen (suppressor T-cellen)
82
Q

Hoeveel % van alle T-cellen is T-helper cell?

83
Q

Functie T-helper cellen?

A

Helpen met functies immuunsysteem, d.m.v. protein mediators (lymfokines)

(Helpen met proliferatie en differentiatie van B cellen)

84
Q

Noem 3 T-helper cellen?

A

TH1, TH2, TH17

85
Q

Welke lymfokines induceren TH1?

A

IFN-gamma + IL-12

86
Q

Welke lymfokines induceren TH2?

87
Q

Welke lymfokines induceren TH17?

A

TGF-ßeta + IL-1 + IL-6 + IL-23

88
Q

Welke lymfokines verspreidt TH1?

A

IFN-gamma, IL-2, TNF-alpha, GM-CSF

89
Q

Welke lymfokines verspreidt TH2?

A

IL-4, IL-5, IL-6, IL-10 en IL-13

90
Q

Welke lymfokines verspreidt TH17?

A

IL-17 en IL-22

91
Q

Wat veroorzaakt TH1 vooral?

A

Macrofaag activatie

IgG antibody productie stimulatie

92
Q

Wat veroorzaakt TH2 vooral?

A

IgE stimulatie productie

Activatie mastcells en eosinophils

93
Q

Wat veroorzaakt TH17 vooral?

A

Recruitment neutrofielen en monocyten

94
Q

Welke immuuncellen maakt HIV kapot?

A

T-helper cellen

95
Q

Welke lymfokine heeft een sterk stimuleren effect op proliferatie van cytotoxische en regulatoire T-cellen?

96
Q

Welke 3 interleukines hebben een specifiek sterk effect op induceren B-cellen + antibodies?

A

IL-4, 5, 6

97
Q

Hoe worden IL-4, 5, 6 ook wel genoemd?

A

B-cell stimulating factors/B-cell growth factors

98
Q

Wat zijn de 2 effecten van lymfokines op macrofagen?

A
  1. Zorgen voor accumulatie van macrofagen in inflamed area
  2. Activeren macrofagen voor meer fagocytosis
99
Q

Welke interleukine zorgt voor positieve feedback van T-helper cellen?

100
Q

Hoe noem je de eiwitten van cytotoxische T-cellen die gaten in membraan van micro-organisme maken?

A

Perforines

101
Q

Gaan cytotoxische T-cellen dood nadat ze een cel gedood hebben?

A

Nee, ze kunnen maanden doorgaan

102
Q

Waarom zijn T-regulatoire cellen belangrijk?

A

In het onderdukken/ negatieve feedback van de andere T-cellen.

Het is ook belangrijk in de immuuntolerantie, waarmee bedoeld wordt dat T-cellen niet het eigen lichaam aan gaan vallen.

103
Q

Wanneer wordt de meeste tolerantie ontwikkeld?

A

Tijdens preprocessing van T- en B-lymfocyten (hier kijken ze of ze reageren op lichaamseigen)

104
Q

Hoe ontstaat auto-immuunziekte vaak?

A

Doordat er lichaamseigen weefsel kapot gaat, waardoor er self-antigens vrijkomen en het immuunsysteem daarop reageert.

105
Q

Wat is rheumatische koorts (rheumatic fever)?

A

Het lichaam valt gewrichten en het hart aan (hartkleppen vooral) na exposure met een bepaalde streptococcal toxin die een epitope heeft die lijken op self-antigens

106
Q

Wat is glomerular nephritis?

A

Lichaam valt eigen membranen van glomeruli aan.

107
Q

Wat is myasthenia gravis?

A

Lichaam maakt antilichamen tegen ACh receptor (verlamming)

108
Q

Wat is Multiple Sclerosis (MS)?

A

Immuunsysteem valt myeline om zenuwen aan

109
Q

Wat is systemic lupus erythematosus (SLE)?

A

Lichaam valt verschillende lichaamsweefsels aan op hetzelfde moment.

110
Q

Er zijn 2 soorten immunisatie:

A

Actieve: lichaam krijgt antigen binnen en maakt zelf een immuunrespons hierop (maakt zelf antilichamen)

Passieve: lichaam krijgt antilichamen van buitenaf en hoeft ze niet zelf aan te maken.

111
Q

Hoelang blijft een passieve immunisatie effectief?

A

Paar weken (paar uren/dagen wanneer het van een dier komt)

112
Q

Wat is ‘Delayed-Reaction Allergy’?

A

De eerste keer in aanraking met toxin geen reactie, maar wel activeren van T-cellen. Wanneer je vaker in aanraking blijft komen met deze toxin zullen op den duur de T-cellen naar site of antigen komen en een immuunreactie veroorzaakt.

Voorbeeld: astma, huidreacties

113
Q

Wat zijn atopische allergieën?

A

Allergieën die veroorzaakt worden door een niet-normale reactie van het immuunsysteem. Vaak genetisch doorgegeven en is vaak i.c.m. IgE antilichamen in het bloed.

114
Q

Wat is een allergeen?

A

Een antigeen dat specifiek met een IgE reagin antilichaam reageert.

115
Q

Wanneer een mastcell of basofiel openbarst, wat komt er dan uit?

A
  • histamine
  • heparine
  • protease
  • slow reacting substance of anaphylaxis
  • eosinophil chemotactix substance
  • neutrophil chemotactic substance
  • platelet activating factors
116
Q

Wat is anaphylaxis?

A

Een widespread allergische reactie door vasculaire systeem

  • vasodilatatie
  • increased permeability capillaries (> loss of plasma from circulation)
  • bronchoconstriction
117
Q

Wat geef je iemand met anaphylaxis?
Wat gebeurt er als je die niet goed doet?

A

Adrenaline, anders gaat de persoon dood aan circulatory shock binnen een paar minuten.

118
Q

Wat is urticaria?

A

Huidreactie door vasodilatatie (roodheid) en verhoogde permeabiliteit wat zwelling veroorzaakt (kwaddeln)

119
Q

Hoe noem je die zwellingen (urticaria) ook wel?

A

Hive (kwaddeln)
Of Netelroos

120
Q

Wat geef je iemand met urticaria?

A

Antihistaminica

121
Q

Wat gebeurt er bij hooikoorts?

A

Vasodilatatie van neuscapillairen. Hierdoor een verhoogde druk en meer vloeistof druk

122
Q

Wat geef je mensen met hooikoorts?

A

Antihistamine

123
Q

Waarom geef je mensen met astma geen antihistamine?

A

Omdat histamine niet een grote rol speelt bij astma, maar de slow reacting substance of anaphylaxis voor bronchospasmes zorgt en je dus een bronchodilatator en glucocorticosteroid wil geven.

124
Q

Wanneer ontwikkel je pas de verworven immuniteit?

A

Totdat je lichaam in aanraking is geweest met een bacterie, virus of toxine

125
Q

Hoe lang is er meestal nodig om verworven immuniteit te ontwikkelen?

A

Weken of maanden

126
Q

Hoe zijn beide typen van verworven immuniteit (cell-mediated en humoral) geactiveerd?

A

Door antigenen

127
Q

Wat zijn antigenen vaak voor stoffen?

A

Eiwitten of grote polysacchariden

128
Q

Hoe worden antigenen ook wel genoemd?

A

Antilichaam generators

129
Q

Waarom zijn eiwitten en grote polysacchariden vaak antigenetic?

A

Omdat ze vaak een Mw hebben >8000 en dus ook genoeg epitopes hebben.

Ze hebben dus beide stereochemicale karakteristieken.

130
Q

Hoe snel gaat iemand dood na geboorte, wanneer iemand geen lymfocyten kan ontwikkelen?

A

Binnen een paar dagen na geboorte, tenzij behandeling.

131
Q

Waar vind je de allermeeste lymfocyten in een lichaam? Waar nog meer?

A

Lymfeklieren
Milt
Submucosale gebieden van maagdarmkanaal
Thymus
Beenmerg

132
Q

Noem de stamcel van beide T- en B-lymfocyten

A

Multipotent hematopoietic stamcel

133
Q

Waar differentieert de hematopoietic stamcel in voor beide T- en B-cellen?

A

Common lymfoid progenitor cellen

134
Q

Waar zijn B-cellen voor het eerst ontdekt?

135
Q

In welk orgaan van vogels werden de B-cellen ontdekt?

A

In ‘bursa of Fabricius’

136
Q

Waar hebben B-cellen hun naam aan te danken?

A

Doordat ze voor het eerst in vogels in de ‘Bursa of Fabricius’ ontdekt zijn.

137
Q

Noem stappenplan van T-cellen:

A
  1. Hematopoietic stamcel (beenmerg)
  2. Common lymphoid progenitor cel (beenmerg)
  3. Naive T-cell (thymus)
  4. Naive T-cell —> activated T-cell (lymfeweefsels)
138
Q

Noem stappenplan B-cellen:

A
  1. Hematopoietic stamcel (beenmerg)
  2. Common lymphoid progenitor cell (beenmerg)
  3. Naive B-cell —> lymfoblast —> plasmablast (lymfeweefsels)
139
Q

Welk orgaan preprocesses T-cellen?

140
Q

Welk orgaan preprocesses B-cellen?

A

Lever en beenmerg

141
Q

Wat wordt er bedoeld met preprocessing T-cellen?

A

Snelle deling (1) van T-cellen en ontwikkelen van extreme diversiteit (2) voor verschillende specifieke antigenen en niet reageren op self-antigens (3)

142
Q

Dus waar wordt de specificiteit van T-cellen voor specifieke antigenen al bepaald?

A

In de thymus

143
Q

Noem 2 eigenschappen eerste antigen reactie?
(Dus de eerste keer dat een B-cell antibodies maakt tegen een specifiek antigen)

A
  1. Langzame opkomst (1 week delay)
  2. zwakke potentie
    Antilichamen hebben korte levensduur
144
Q

Noem 2 eigenschappen van de tweede antigen reactie?

A
  1. Langzame opkomst (1 week delay)
  2. zwakke potentie
    Antilichamen hebben korte levensduur
145
Q

Waarom is het dus belangrijk bij immunisatie (vaccineren bijv.) dat je niet 1x een dosis injecteert, maar meerdere keren?

A

Doordat dus de eerste keer vaak een langzame en zwakke reactie geeft met antilichamen die een korte levensduur hebben. Wanneer je dan nog een 2e keer geïnjecteerd hebt, zal dit veranderen in langdurige en snelle antibody reacties.

146
Q

Waarom hoef je je niet te blijven vaccineren bij sommige ziektes als de mazelen, maar bijv wel bij de griep jaarlijks?

A

Doordat je bij de mazelen long-lived plasma cellen hebt en bij griep short-lived.

147
Q

Wat is de ‘hinge region’ in antibodies?

A

Dit is de regio in het midden van een zware keten (dus zijn 2 hinge regions, aangezien er ook 2 zware ketens per antibody zijn).

Het verbindt de boven- en onderkant van een zware keten.

148
Q

Naast de grootte van IgM, wat is er nog meer interessant aan?

A

Omdat ze een groot deel zijn van de primaire respons.

149
Q

Hoe kan het, dat IgM heel erg effectief is terwijl er maar weinig van deze soort antilichamen zijn?

A

Doordat ze 10 binding sites hebben

150
Q

Welke vorm hebben antibodies?

151
Q

Kan een antibody aan meerdere antigenen tegelijk binden?

A

Ja, dit zorgt onder andere ook voor precipitation en agglutination.

152
Q

Hoeveel van de 20 complement eiwitten zijn vooral belangrijk?

A

11 (C1 t/m C9 en B en D)

153
Q

Waarvoor zijn complement factoren B en D belangrijk in complement systeem?

A

Voor de conversie van C3 —> C3b + C3a

154
Q

Wat is er naast complement factoren B en D nodig voor de conversie van C3 naar C3a en C3b?

A

Een micro-organisme (zie plaatje boek)

155
Q

Waar begint de complement cascade mee?
Nadat het deel op constante portie van antilichaam onbedekt is geraakt door binding met antigen, en dit deel zich bindt aan C1

A

Met activeren van proenzyme C1 naar active C1

156
Q

Naast de ontstekingseffecten van mastcellen en basofielen, zijn er ook nog andere complement producten die bijdragen aan ontsteking, welke 3 ontstekingseffecten heeft complement nog meer?

A
  1. Verhoogde bloedflow
  2. Lekkage van eiwitten in capillairen
  3. Interstitiële eiwitten die stollen in weefselruimtes.
157
Q

Wat is de functie van het stollen van interstitiële weefseleiwitten?

A

Het voorkomen van bewegen van pathogeen door de weefsels.

158
Q

Welke cel bevat MHC protein op surface?

A

Antigen-presenting cell (dendriet, macrofaag of B-cell)

159
Q

Waar bindt MHC+antigen mee?

A

T-cell receptor

160
Q

Naast MHC en T-cell receptor, wat bindt nog meer met elkaar van de antigeenpresenterende cel?

A

Cell-cell adhesion moleculen
Dit is noodzakelijk om lang genoeg te kunnen binden aan antigeenpresenterende cel om geactiveerd te raken.

161
Q

Welke 4 functies hebben de lymfokinen van T-helper cellen?

A
  1. Stimuleren cytotoxische T-cellen
  2. Stimuleren suppressor T-cellen
  3. Proliferatie en differentiatie B-cellen
  4. Preprocessor areas stimuleren
162
Q

Waarvoor staat AIDS?

A

Acquired Immuno Deficiency Syndrome

163
Q

Spelen cytotoxische T-cellen ook een rol in verwijderen van kankercellen?

164
Q

Hoeveel auto-immuunziekten zijn er ongeveer?

165
Q

Op welke 3 manieren kan je iemand immuniseren?

A
  1. Dood organisme
  2. Toxines die behandeld zijn met chemicals
  3. Levend organisme die geattenueerd (verzwakt) is
166
Q

Hoe noem je IgE antilichamen ook wel?

A

Reagins / sensitieve antilichamen

167
Q

Hoeveel IgE antibodies kan 1 mastcell binden?

A

500.000 (half miljoen)

168
Q

Wat gebeurt er wanneer een antigeen aan het IgE antibody, die aan een mastcell/basofiel zit, bindt?

A

Dan zal de mestcel/basofiel al die stoffen vrijlaten, doordat de celmembraan verandert en scheurt.

169
Q

Welke stof veroorzaakt de vasodilatatie in het gehele lichaam, verhoogde permeabiliteit tijdens analphylaxis?

A

Histamine in de bloedbaan

170
Q

Hoe snel kan je doodgaan van deze anafylaxische circulatoire shock?

A

Binnen een paar minuten, tenzij je behandeld wordt met adrenaline

171
Q

Waarom is adrenaline dan belangrijk?

A

Die counteracts (tegengesteld) de effecten van histamine

172
Q

De aangeboren immuniteit maakt het menselijk lichaam resistent tegen ziekten zoals?

A

Sommige virale infecties bij dieren, cholera bij varkens, veepest en distemper, een virale ziekte die een groot percentage van de honden die ermee besmet raken doodt.

173
Q

Maar dieren zijn weer resistent tegen ziekten als?

A

Tegen veel menselijke ziekten (poliomyelitis, bof, menselijke cholera, mazelen en syfilis)

174
Q

Lymfeweefsel is gunstig verdeeld in het lichaam om vijandige organismen of toxines te onderscheppen, voordat zij zich te sterk kunnen verspreiden.

Wat is het eerste wat indringers tegenkomen?

A

Meestal eerst in weefselvloeistoffen terecht en dan door lymfevaten naar de lymfeklier of ander lymfoïde weefsel vervoerd.

175
Q

Noem een voorbeeld van lymfoïde weefsel waar indringers terecht komen:

A

Het lymfoïde weefsel van de maag-darmwanden wordt direct blootgesteld aan antigenen die vanuit de darm binnendringen.

176
Q

Voor hoeveel antigenen heeft een T-cel of B-cel specificiteit?

A

1 antigen, of een aantal zeer vergelijkbare antigenen, met dezelfde stereochemische kenmerken.

177
Q

Waaruit bestaan de receptoren op de T-cel die binden met antigen?

A

Een variabele eenheid die lijkt op het variabele gedeelte van het humorale antilichaam, en het stamgedeelte die is stevig gebonden aan het celmembraan van de T-lymfocyt

178
Q

Hoe heten cytologische T-cellen ook?

A

Killer cellen.

179
Q

Voor welke ziekten worden de immunisatie manieren gebruikt?

A
  1. Dode organismen tyfus, kinkhoest, difterie, bacteriële ziekten.
  2. Toxines chemische behandeld: tetanus, botulisme, toxische ziekten.
  3. Levend verzwakt organisme: pokken, gele koorts, polio, mazelen, virale ziekten.
180
Q

Waarin zitten de eiwitten van het complement systeem?

A

Rond plasma proteins en poteines in interstitium