Guyton H34 (extra) Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat het immuunsysteem? (2)

A

Leukocyten en weefselcellen afgeleid van leukocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Twee manieren waarop leukocyten en leukocyt-afgeleide weefselcellen ziektes voorkomen:

A
  1. Fagocytose
  2. Vorming van antilichamen of gesensibiliseerde lymfocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de mobiele eenheden van het lichaams beschermingssysteem?

A

Leukocyten (witte bloedcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke (3) types witte bloedcellen worden gevormd in het beenmerg?

A

Granulocyten, monocyten en een paar lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke (2) types witte bloedcellen worden gevormd in het lymfeweefsel?

A

Lymfocyten en plasmacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de echte waarde van witte bloedcellen?

A

Verzorgen snelle en potente bescherming tegen infectieuze agents (omdat ze specifiek getransporteerd worden naar gebieden met serieuze infectie en inflammatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke (2) types witte bloedcellen kunnen een onbekende indringer “lokaliseren en vernietigen”?

A

Granulocyten en monocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de (6) types witte bloedcellen aanwezig in het bloed?

A

Neutrofielen, eosinofielen, basofielen, monocyten, lymfocyten en (soms) plasmacellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Van welk type witte bloedcel zijn bloedplaatjes afgeleid?

A

Megakaryocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke (3) types witte bloedcellen zijn polymorfonucleaire cellen?

A

Neutrofielen, eosinofielen en basofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke type witte bloedcellen hebben een granulair uiterlijk?

A

Granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke (3) types witte bloedcellen zijn granulocyten?

A

Neutrofielen
Eosinofielen
Basofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke (2) types witte bloedcellen gebruiken fagocytose of laten antimicrobiale of inflammatoire stoffen los om het lichaam te beschermen tegen binnengetreden organismen?

A

Granulocyten
Monocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke (2) types witte bloedcellen werken vooral in samenwerking met het immuunsysteem?

A

Lymfocyten en plasmacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk type cel heeft de specifieke functie om het bloedstollings mechanisme te activeren?

A

Lymfocyten en plasmacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel witte bloedcellen heeft een volwassen mensen ongeveer in het bloed?

A

7000 per microliter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoeveel rode bloedcellen heeft een volwassen mens ongeveer in het bloed?

A

5 miljoen per microliter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Van de totale hoeveelheid witte bloedcellen, wat is het normale percentage neutrofielen?

A

62%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Van de totale hoeveelheid witte bloedcellen, wat is de normale hoeveelheid eosinofielen (%)?

A

2.3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Van de totale hoeveelheid witte bloedcellen, wat is de normale hoeveelheid basofielen (%)?

A

0.4%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Van de totale hoeveelheid witte bloedcellen, wat is de normale hoeveelheid (%) monocyten?

A

5.3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Van de totale hoeveel witte bloedcellen, wat is de normale hoeveelheid (%) lymfocyten?

A

30.0%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de hoeveelheid bloedplaatjes in het bloed?

A

300.000 per microliter (150.000-400.000)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de (2) grote cellijnen bij de ontwikkeling van de witte bloedcellen?

A

Myelocytische en lymfocytische cellijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar start de myelocytische cellijn mee?

A

Myeloblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar start de lymfocytische cellijn mee?

A

Lymfoblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar worden de granulocyten en monocyten gevormd?

A

In het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar zijn lymfocyten en plasmacellen geproduceerd?

A

In de lymfeweefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

In welke (5) weefsels worden lymfocyten en plasmacellen vooral geproduceerd?

A

Lymfeklieren
Milt
Thymus
Amandelen
Verschillende delen van lymfeweefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

In welke (2) lymfeweefsel zakken worden lymfocyten en plasmacellen geproduceerd?

A

In het beenmerg en in Peyer’s pleisters/patches onder het epithelium in de darmwand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar worden bloedcellen die in het beenmerg zijn gevormd, opgeslagen?

A

In het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoeveel meer of minder witte bloedcellen zijn normaal opgeslagen in het beenmerg, vergeleken wat rondcirculeert in het bloed?

A

Ongeveer 3x zoveel opgeslagen in het beenmerg dan rondcirculeren in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Voor hoeveel dagen voorraad is de normale hoeveelheid witte bloedcellen in het beenmerg?

A

6 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar worden de lymfocyten vooral opgeslagen?

A

In lymfoïde weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waar bevindt zich een klein gedeelte van de lymfocyten?

A

In het bloed wanneer het wordt getransporteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar worden megakaryocyten gevormd?

A

In het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar vallen megakaryocyten uiteen in kleine fragmenten?

A

In het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is een ander woord voor bloedplaatjes?

A

Thrombocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar worden trombocyten gevormd?

A

In het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is erg belangrijk in de initiatie van bloedstolling?

A

Bloedplaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe lang circuleren granulocyten in het bloed?

A

4 tot 8 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de levensduur van een granulocyt, wanneer het in weefsel zit waar het nodig is?

A

4 tot 5 dagen (bovenop de 4 tot 8 uur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wanneer is de levensduur van granulocyten verkort naar een paar uur, ondanks dat het in weefsel zit?

A

Bij een serieuze infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat gebeurt er met een granulocyte wanneer het zijn functies heeft uitgevoerd?

A

Hij wordt verwoest in het proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe lang circuleren monocyten in het bloed?

A

10 tot 20 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat gebeurt er wanneer monocyten in een weefsel treden?

A

Ze zwellen tot een veel grotere grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waar veranderen monocyten in wanneer ze in een weefsel zwellen?

A

Weefselmacrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe lang kunnen weefselmacrofagen in weefsel leven?

A

Meerdere maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat doen weefsel macrofagen tijdens hun levensduur?

A

Fagocytotische functies uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de basis van het weefsel macrofaag systeem?

A

Weefsel macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe lang is de levensduur van lymfocyten?

A

Meerdere weken of maanden (verschilt door lichaams nodigheid voor lymfocyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe komen lymfocyten in de bloedcirculatie?

A

Via de lymfedrainering uit de lymfeklieren en andere lymfoïde weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe gaan lymfocyten uit het bloed terug de weefsels in?

A

Diapedese / extravasatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Welk type witte bloedcellen zijn constant in circulatie in het lichaam?

A

Lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe vaak worden de bloedplaatjes in het bloed vervangen?

A

Elke 10 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Hoeveel bloedplaatjes worden per dag gevormd voor elke microliter bloed?

A

30.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is een ander woord voor extravasatie?

A

Diapedese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Vooral welke (2) types witte bloedcellen vallen aan en vernietigen binnengetreden bacteriën, virussen en schadelijke diseases?

A

Neutrofielen en weefselmacrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wanneer zijn neutrofielen volwassen genoeg om bacteria aan te vallen en te vernietigen?

A

Al circulerend in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de onvolwassen versie van weefsel macrofagen?

A

Bloed monocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wanneer kunnen bloed monocyten indringers vooral aanvallen en vernietigen?

A

Nadat het weefsel macrofagen zijn geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Hoeveel groter worden monocyten wanneer ze zwellen tot weefsel macrofagen?

A

Diameter kan tot 5x zo groot worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Hoe groot is de diameter van weefsel macrofagen?

A

60 tot 80 micrometers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Hoe treden de neutrofielen en monocyten uit de bloedcirculatie?

A

Diapedese (extravasatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Waar treden neutrofielen en monocyten uit de bloedcirculatie (2)?

A

Bloed capillairen en postcapillaire venen (aderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Hoe bewegen neutrofielen en macrofagen door weefsels?

A

Amoeboïde bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Hoe snel kunnen sommige neutrofielen of macrofagen bewegen?

A

40 um / min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Hoe worden witte bloedcellen aangetrokken tot geïnflammeerde weefsels?

A

Chemotaxis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat kan chemotaxis veroorzaken?

A

Verschillende chemicaliën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Minstens hoeveel verschillende producten veroorzaken chemotaxis wanneer een weefsel geïnflammeerd raakt?

A

12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Noem 4 voorbeelden die chemotaxis kunnen veroorzaken:

A
  1. Bacteriële of virale toxines
  2. Afbraakproducten van geïnflammeerde weefsels
  3. Reactie producten van het complement systeem
  4. Reactie producten van plasma-stolling in het geïnflammeerde gebied
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat stuurt de unidirectionale beweging van witte bloedcellen tijdens chemotaxis?

A

Concentratie gradiënt van de chemotactische stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Tot hoever van de bron/geïnflammeerd weefsel is chemotaxis effectief?

A

Tot 100 micrometers (um)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Binnen hoeveel afstand van de bloedcapillairen ligt bijna al het weefsel?

A

50 micrometers (um)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat is een grote functie van de neutrofielen en macrofagen?

A

Fagocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is de naam van cellulaire inslikken van aanvallende indringers?

A

Fagocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Uit hoeveel selectieve procedures bestaat fagocytose?

A

3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat is het oppervlak van meeste natuurlijke structuren?

A

Glad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat voor oppervlakte vergroot de kans op fagocytose?

A

Ruw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat voor stoffen/structuren hebben een beschermende proteïnelaag die fagocyten afstoten?

A

Meeste natuurlijke stoffen van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

De afwezigheid van een beschermende laag van proteïnen resulteert wel of niet in fagocytose?

A

Wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat ontwikkelt antilichamen om tegen infecties te vechten?

A

Het immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Waar binden antilichamen zich aan?

A

Membraan van de indringer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Door binding van antilichamen wordt welk “opruim” proces gestimuleerd?

A

Fagocytose (ruig oppervlak van indringer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Waar combineren antilichamen moleculen mee om te binden aan membranen?

A

C3 moleculen van de complementaire cascade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Na binding van antilichamen, welk onderdeel bindt aan de receptoren van het fagocyte membraan?

A

C3 moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wat is de naam van het proces waarbij een pathogeen is geselecteerd voor fagocytose en verwoesting?

A

Opsonisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Welke cellen zijn al volwassen wanneer ze het weefsel binnentreden, neutrofielen of macrofagen?

A

Neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat doen neutrofielen na binding aan indringers?

A

Pseudopodia vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat gebeurt er nadat pseudopodia de indringer hebben omgeven?

A

Kamer met gefagocyteerd deeltje keert binnenwaarts in de neutrofiele cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

De naam van een losgebroken fagocytotisch blaasjes:

A

Fagosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Waar bevinden fagosomen zich?

A

In het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Hoeveel bacteriën kan een enkele neutrofiel fagocyteren voordat de neutrofiel wordt geïnactiveerd en afsterft?

A

3 tot 20 bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Hoeveel bacteriën kan een enkele weefsel macrofaag fagocyteren?

A

100 bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Welke fagocyte is krachtiger, neutrofielen of weefselmacrofagen?

A

Weefsel macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Welke fagocyte kan grotere deeltjes fagocyteren, neutrofielen of weefsel macrofagen?

A

Weefsel macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Kunnen neutrofiele deeltjes veel groter dan bacteriën fagocyteren?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Kunnen weefsel macrofagen deeltjes veel groter dan bacteriën fagocyteren?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wie kunnen RBCs of soms malaria parasieten fagocyteren, neutrofielen of macrofagen?

A

Weefsel macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Na het verteren en extruderen van deeltjes, hoelang kunnen weefsel macrofagen overleven en functioneren?

A

Meerdere maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Na fagocytose, waardoor worden meeste deeltjes verteerd?

A

Intracellulaire enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wat is een intracellulair blaasje gevuld met proteolytische enzymen?

A

Lysosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Wat bevatten de lysosomen van macrofagen, wat die in neutrofielen niet bevatten?

A

Lipases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wanneer verandert een fagosoom in een verterend blaasje?

A

Wanneer het in contact komt met lysosomen en andere cytoplasmatische granulen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Wat bevatten de lysosomen van neutrofielen?

A

Proteolytische enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat verteren lipases?

A

Dikke lipide membranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Welke bacterie heeft dikke lipide membranen?

A

Tuberculosis bacillus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Hoe heten stoffen die bacteriënd doden?

A

Bactericidele (bacteriedodende) stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat is een speciaal organel dat oxiderende stoffen produceert?

A

Peroxisoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Wat kan lysosomale vertering van deeltjes voorkomen?

A

Beschermende laag van proteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Veel van de dodende effecten van bacteriedodende stoffen is een resultaat van:

A

Krachtige oxiderende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Naast peroxisomen, waar worden oxiderende stoffen voor het doden van bacteriën nog meer geproduceerd?

A

Enzymen in het membraan van het fagosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

De oxiderende stoffen van bacteriedodende stoffen bevat grote hoeveelheden van welke (3) moleculen/ionen?

A

Superoxide (O2-)
Waterstofperoxide (H2O2)
Hydroxyl ionen (OH-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Welk lysosomale enzym kataliseert de reactie tussen waterstofperoxide (H2O2) en chloride ionen?

A

Myeloperoxidase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat vormt de reactie tussen waterstof peroxide (H2O2) en chloride ionen?

A

Hypochlorite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Myeloperoxidase katalyseert een reactie die welk product vormt?

A

Hypochlorite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Hypochlorite is buitengewoon …?

A

Bacteriedodend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Wat beschermt bacteriën zoals tuberculosis bacillus van lysosomale vertering?

A

Beschermende laag van proteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Wat voor pathogenen zijn verantwoordelijk voor de chronische ziekte tuberculosis?

A

Bacteriën: tuberculosis bacillus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Naast een beschermende laag, wat kunnen bacteriën (zoals tuberculosis bacillus) doen om zich te weren tegen de dodende effecten van neutrofielen en macrofagen?

A

Stoffen uitscheiden die het doden gedeeltelijk weren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Zijn alle weefselmacrofagen, mobiele macrofagen?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Noem (3) voorbeelden van structuren die weefsel macrofagen kunnen fagocyteren:

A

Bacteriën
Virussen
Necrotiserend weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Kunnen vaste/niet mobiele weefsel macrofagen reageren op een chemotaxis?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Door welk systeem kunnen macrofagen en monocyten in praktisch elk weefselgebied in het lichaam reageren op inflammatie?

A

Het uitgebreide monocyt-macrofaag systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Hoe heet de totale combinatie van monocyten, mobiele macrofagen, gefixeerde macrofagen, milt, lymfeklieren, en een paar gespecialiseerde endothele cellen in het beenmerg?

A

Reticuloendothele systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Van welke stamcellen origineren (bijna) alle cellen in het reticuloendothele systeem?

A

Monocytische stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Wanneer is de huid niet meer ondoordringbaar voor infectieuze stoffen?

A

Wanneer zij gebroken (kapot) is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Waar in de huid kan een infectie starten wat door lokale macrofagen wordt aangepakt?

A

Subcutane weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Wanneer lokale inflammatie in de huid voorkomt, wat kunnen de lokale weefsel macrofagen in situ doen?

A

Delen en meer macrofagen vormen (daarna aanvallen en verwoesten van de aanwezige infectieuze stoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Hoe verplaasen indringers zich door het lichaam als ze niet lokaal zijn verwoest?

A

Via de lymfe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Waar gaan indringers naartoe, als ze eenmaal in de lymfe zitten?

A

Lymfeklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Waardoor worden indringers vastgezet in de lymfeklieren?

A

Netwerk van holtes (sinussen) vol met weefselmacrofagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Kunnen weefsel macrofagen (vast)zitten in lymfe klieren?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Via welke lymfevaten komt lymfe aan in de lymfeklieren?

A

Afferente lymfevaten (aankomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Via welke lymfevaten verlaat de lymfe de lymfeklieren?

A

Efferente lymfevaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Hoe heet de structuur in lymfeklieren, waar de lymfe bij de efferente lymfevaten doorheen komt?

A

Hilus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

In welk bloed legen de efferente lymfevaten?

A

Aderlijk bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Wat in de lymfeklieren voorkomt algemene verspreiding van indringers?

A

Fagocytose door weefsel macrofagen

139
Q

Zitten er weefsel macrofagen in het alveolaire membraan?

140
Q

In het alveolaire membraan, als indringers worden verteerd door weefsel macrofagen, waar eindigen de verteerde producten in?

141
Q

In het alveolaire membraan, als indringers niet kunnen worden verteerd door weefsel macrofagen, waar eindigen ze dan in?

A

In een reuze cell capsule

142
Q

Wat gebeurt er met, voor macrofagen, onverteerbare indringers in het alveolaire membraan?

A

Macrofaag encapsuleert het deeltje totdat het langzaam (of niet) oplost

143
Q

Noem (3) voorbeelden van indringers die, in het alveolaire membraan, in een reuze cel capsule terechtkomen:

A

Tuberculosis bacilli
Silica stofdeeltjes
Koolstofdeeltjes

144
Q

Waarom worden indringers in het alveolaire membraan in reuze cel capsules gestopt?

A

Omdat ze onverteerbaar zijn voor weefsel macrofagen

145
Q

Waar doorheen passeren grote getalen bacteriën om vanuit verteerd eten bij portaal bloed te komen?

A

Gastrointestinale mucosa

146
Q

In welk bloed komen bacteriën die door de gastrointestinale mucosa treden?

A

Portaal bloed

147
Q

Waar gaat portaal bloed doorheen, voordat het in de algemene circulatie terechtkomt?

A

Lever sinusoïden

148
Q

Hoe heten de weefsel macrofagen in lever sinusoïden?

A

Kupffer cellen

149
Q

Wat vormt zo’n effectief filtratie systeem dat bijna geen van de bacteriën uit de ingewanden en in het portaal bloed, in de algemene circulatie terecht kunnen komen?

A

Kupffer cellen in de lever sinusoïden

150
Q

Hoe snel kan een Kupffer cel een enkele bacterie fagocyteren?

A

In minder dan 0.01 seconde

151
Q

Vooral macrofagen van welke twee organen verdedigen het lichaam wanneer indringers in de algemene bloedcirculatie gekomen zijn?

A

De milt en het beenmerg

152
Q

Hoe zitten weefsel macrofagen vast in de weefsels van de milt en het beenmerg?

A

Reticulaire netwerken

153
Q

Welk orgaan is vergelijkbaar aan lymfeklieren, maar in plaats van lymfe stroomt er bloed door de weefselruimtes?

154
Q

Zijn de bloed capillairen in de milt poreus?

A

Ja, erg poreus

155
Q

In de milt, wat voor ader penetreert het miltpulp?

A

Kleine slagader

156
Q

In de milt, bloed passeert uit de capillairen naar:

A

De koorden van rode pulp

157
Q

Welke delen van het bloed treden uit de capillairen in de miltpulp?

A

Volledig bloed (capillairen zijn super poreus)

158
Q

Uit wat voor soort netwerk bestaan de koorden van rode pulp?

A

Trabeculaire (balkachtig)

159
Q

Hoe gaat bloed door het trabeculaire netwerk van de koorden van rode pulp?

A

Het perst zich er doorheen

160
Q

Bloed keert vanuit de milt terug in de circulatie door welke endothele wanden te passeren?

A

Aderlijke holtes (aderlijke sinussen)

161
Q

Bloed keert vanuit de milt terug in de circulatie door welk gedeelte van de aderlijke sinussen te passeren?

A

Endothele wanden

162
Q

Welke (2) gedeeltes van de milt zitten vol met weefsel macrofagen?

A
  1. Trabeculae van de rode pulp
  2. Aderlijke sinussen
163
Q

Wat voor soort rode bloedcellen kunnen uit het bloed worden gefilterd door de milt?

A

Oude en abnormale RBCs

164
Q

Hoe worden in de milt bepaalde rode bloedcellen uit het bloed gefilterd?

A

Fagocytose door weefsel macrofagen

165
Q

Wat is de bijzondere manier waarop bloed door de milt verplaatst terwijl het wordt gefilterd?

A

Perst zich door de koorden van de rode pulp

166
Q

Hoe heet het complex van weefsel veranderingen als reactie op weefselschade?

A

Inflammatie

167
Q

Hoeveel karakteristieken heeft inflammatie (inflammatie reacties)

168
Q

Wat zijn de karakteristieken van inflammatie

A
  1. Lokale vasodilatatie
  2. Verhoogde capillaire permeabiliteit
  3. Stolling van vloeistof in interstitiële ruimtes
  4. Migratie van granulocyten en monocyten naar beschadigd weefsel
  5. Zwelling van de weefselcellen
169
Q

Door verhoogde aanwezigheid van welke stoffen vindt stolling van vloeistof in interstitiële ruimtes plaats bij inflammatie?

A

Fibrinogenen en andere proteïnen

170
Q

Welke (4) weefsel producten kunnen inflammatie reacties veroorzaken?

A

Histamine
Bradykinine
Serotonine
Prostaglandines

171
Q

Reactieproducten van welke (2) systemen kunnen in weefsels een inflammatie reactie veroorzaken?

A

Het complement systeem en het bloedstollingssysteem

172
Q

Hoe heten de stoffen die door gesensibiliseerde T-cellen worden uitgescheiden, die een inflammatie reactie kunnen veroorzaken?

A

Lymfokines

173
Q

Hoe snel na het activeren van het macrofaag systeem, beginnen de macrofagen met het opeten en verwoesten van weefsels?

A

Binnen een paar uur

174
Q

Vallen macrofagen ook levende weefsel cellen aan?

A

Ja, dit kan soms gebeuren

175
Q

Welk systeem wordt (onder andere) geactiveerd door de stoffen die inflammatie reacties kunnen veroorzaken?

A

Macrofaag systeem

176
Q

Wat is een van de eerste effecten van inflammatie?

A

Het beschadigde gebied te ommuren van de rest van de weefsels

177
Q

Waardoor worden de weefsel ruimtes en lymfevaten in het geïnflammeerde gebied geblokkeerd?

A

Fibrinogene stolsels

178
Q

Wat vertraagt de verspreiding van bacteriën of andere toxische stoffen bij inflammatie van weefsel?

A

Het afscheid-process (beschadigd weefsel wordt ommuurd)

179
Q

Waaraan is de intensiteit van het inflammatie proces vaak proportioneel aan?

A

De mate van weefselschade

180
Q

Wat veroorzaakt de meest intense weefselschade? Streptokokken of stafylokokken?

A

Stafylokokken

181
Q

Wat doen stafylokokken, waardoor inflammatie super snel ontwikkelt?

A

Loslaten van extreem dodelijke cellulaire toxines

182
Q

Hoe veroorzaken stafylokokken sneller inflammatie, loslaten van dodelijke toxines of vermenigvuldigen en verspreiden?

A

Loslaten van extreem dodelijke cellulaire toxines

183
Q

Wat heeft een grotere neiging om zich door het lichaam te verspreiden, streptokokken of stafylokokken?

A

Streptokokken

184
Q

Wat heeft een grotere neiging om overlijden te veroorzaken? streptokokken of stafylokokken?

A

Streptokokken

185
Q

Wat is veel destructiever voor de weefsel? Streptokokken of stafylokokken?

A

Stafylokokken

186
Q

Hoe snel nadat inflammatie start, presenteren de macrofagen zich in het weefsel?

A

Binnen minuten

187
Q

Hoe heten de weefselmacrofagen in subcutane weefsels?

A

Histiocytes

188
Q

Hoe heten de weefselmacrofagen in de longen?

A

Alveolaire macrofagen

189
Q

Hoe heten de weefselmacrofagen in de hersenen?

190
Q

Wat is het eerste dat met weefsel macrofagen gebeurt, wanneer ze geactiveerd worden door producten van infectie of inflammatie?

A

Snelle vergroting

191
Q

Wat is het tweede dat gebeurt met weefsel macrofagen, wanneer de geactiveerd worden door producten van infectie of inflammatie?

A

Vastzittende macrofagen in het weefsel breken los en worden mobiel

192
Q

Hoe lang zijn de geactiveerde, vergrootte en gemobiliseerde weefsel macrofagen de eerste verdedigingslinie tegen infectie?

A

Het eerste uur

193
Q

Waaruit bestaat de eerste verdedigingslinie tegen infectie tijdens het eerste uur van inflammatie?

A

Vroeg gemobiliseerde macrofagen

194
Q

Hoe groot zijn de aantallen van vroeg gemobiliseerde macrofagen

A

Niet zo groot

195
Q

Hoe lang nadat inflammatie start, beginnen neutrofielen het geïnflammeerde gebied binnen te vallen?

A

In het eerste uur

196
Q

Hoe groot zijn de aantallen van neutrofielen die tijdens het eerste uur van inflammatie het geïnfecteerde gebied binnenvallen?

A

Grote aantallen

197
Q

Van waaruit komen de neutrofielen het geïnflammeerder gebied binnenvallen?

198
Q

Door wat voor soort producten wordt de invasie van neutrofielen uit het bloed veroorzaakt?

A

Biochemische produkten geproduceerd door geïnflammeerde weefsels

199
Q

Wat zijn inflammatoire cytokinen?

A

Biochemisch product geproduceerd door geïnflammeerde weefsels

200
Q

Noem (2) voorbeelden van inflammatoire cytokinen?

A
  1. Tumor necrosis factor
  2. Interleukine-1 (IL-1)
201
Q

Biochemische producten van geïnflammeerde weefsels veroorzaken een verhoging van expressie van welk soort moleculen?

A

Adhesie moleculen

202
Q

Wat zijn (2) voorbeelden van adhesie moleculen?

A

Selectines en intercellulair adhesie molecuul-1 (ICAM-1)

203
Q

Waar wordt de expressie van adhesie moleculen verhoogd bij geïnflammeerd weefsel?

A

Oppervlakte endothele cellen in capillairen en aderen

204
Q

Met welk gedeelte van neutrofielen reageren adhesie moleculen mee?

A

Complementaire integrin moleculen op neutrofielen

205
Q

Waardoor blijven neutrofielen plakken aan de wanden van capillairen en aderen in het geïnflammeerde gebied?

A

Interactie met adhesie moleculen op oppervlak endothele cellen van de wanden

206
Q

Hoe heet het effect waar neutrofielen plakken aan de wanden van capillairen en aderen in het geïnflammeerde weefsel?

A

Marginatie

207
Q

Hoe kruipen neutrofielen door de ruimtes tussen endothele cellen van de capillairen?

A

Extravasatie

208
Q

Tijdens inflammatie worden de ruimtes tussen endothele cellen van de capillairen en kleine venulen groter of kleiner?

209
Q

Hoe heet de specifieke doorgang van bloedcellen door de intacte wanden van capillairen?

210
Q

Hoe heet de translocatie door de capillairen naar de weefsels door neutrofielen of andere stoffen en cellen zoals monocyten?

A

Extravasatie

211
Q

Hoe lang na weefselschade start, wordt het gebied goed bevoorraad met neutrofielen?

A

Binnen een paar uur

212
Q

Waarom kunnen neutrofielen direct hun ‘straatveger’ functies uitvoeren, zoals bacteriën doden en onbekend materiaal verwijderen, wanneer ze aankomen in beschadigd weefsel?

A

Omdat ze al volwassen zijn?

213
Q

Wat is de normale hoeveelheid neutrofielen in het bloed?

A

4.000 tot 5.000 neutrofielen/ul

214
Q

Hoeveel verveelvoudigd de hoeveelheid neutrofielen in het bloed binnen een paar uur na de start van acute zware inflammatie?

A

4 tot 5x zoveel

215
Q

Wat is de verhoogde hoeveelheid neutrofielen in het bloed, na een paar uur van acute zware inflammatie?

A

15.000 tot 25.000 neutrofielen/ul

216
Q

Hoe heet de verhoging van de hoeveelheid neutrofielen in het bloed?

A

Neutrofilie

217
Q

Door welke stoffen wordt neutrofilie veroorzaakt?

A

Inflammatie producten

218
Q

Waar activeren inflammatie producten de neutrofielen (naast het beschadigde weefsel)?

219
Q

Hoe komen inflammatie producten bij het beenmerg om neutrofielen te activeren?

A

Via de bloedstroom

220
Q

Wat heeft een grotere hoeveelheid in het bloed en beenmerg, monocyten of neutrofielen?

A

Neutrofielen

221
Q

Hoe lang duurt de opbouw van de hoeveelheid macrofagen in beschadigd weefsel, voordat ze effectief zijn?

A

Meerdere dagen

222
Q

Hoe lang hebben monocyten nodig om te vergroten tot volledige weefsel macrofagen?

223
Q

Hoe lang duurt het voordat macrofagen de dominerende fagocyterende cellen worden in het geïnflammeerde gebied?

A

Meerdere dagen tot weken

224
Q

Hoeveel meer bacteriën kunnen macrofagen fagocyteren dan neutrofielen?

225
Q

Waardoor kunnen neutrofielen worden gefagocyteerd?

A

Macrofagen

226
Q

Bij initiatie van welke ontwikkeling spelen macrofagen een belangrijke rol?

A

Initiatie van ontwikkeling van antilichamen

227
Q

Wat is de 4e lijn van defensie bij inflammatie?

A

Sterk vergrote productie van granulocyten en monocyten door het beenmerg

228
Q

Door stimulatie van wat wordt de productie van granulocyten en monocyten in het beenmerg sterk vergroot?

A

Granulocytische en monocytische progenitor cellen in het merg

229
Q

Hoe lang duurt stimulatie voordat granulocyten en monocyten de stage bereiken om het beenmerg te verlaten?

A

3 tot 4 dagen

230
Q

Hoelang kan de stimulus van het geïnflammeerde weefsel het beenmerg stimuleren om granulocyten en monocyten te produceren?

A

Maanden tot jaren

231
Q

Hoeveel meer dan de normale productiesnelheid kan door geïnflammeerd weefsel gestimuleerd beenmerg, granulocyten en monocyten produceren?

A

20 tot 50x zoveel

232
Q

Hoeveel factoren zijn betrokken bij de controle van de macrofaag reactie op inflammatie?

A

Meer dan 24 (2 dozijn)

233
Q

Hoeveel factoren spelen een dominante rol in de controle van de macrofaag reactie op inflammatie?

234
Q

Wat zijn de factoren die een dominante rol spelen in de controle van de macrofaag reactie op inflammatie?

A
  1. TNF
  2. IL-1
  3. GM-CSF
  4. G-CSF
  5. M-CSF
235
Q

Waar staat TNF voor?

A

Tumor necrosis factor

236
Q

Waar staat IL-1 voor?

A

Interleukine 1

237
Q

Waar staat GM-CSF voor?

A

Granulocyt-monocyt colonie-stimulerende factor

238
Q

Waar staat G-CSF voor?

A

Granulocyt colonie stimulerende factor

239
Q

Waar staat M-CSF voor?

A

Monocyt colonie-stimulerende factor

240
Q

Door wat worden de 5 dominante factoren in de controle macrofaag reactie op inflammatie vooral geproduceerd?

A

Geactiveerde macrofaag cellen in het geïnflammeerde weefsel

241
Q

Wat zijn de colonie stimulerende factoren?

A

GM-CSF, G-CSF, M-CSF

242
Q

Naast geactiveerde macrofagen, welke (3) types cellen produceren (in kleinere hoeveelheden) CSFs?

A

Endothele cellen, fibroblasten, lymfocyten

243
Q

De combinatie van CSFs en welke factoren verzorgen een krachtig feedback mechanisme dat begint met weefsel inflammatie en doorgaat met de formatie van grote aantallen verdedigende WBCs?

A

TNF en IL-1

244
Q

Waaruit bestaat pus (4)?

A

Necrotisch weefsel
Dode neutrofielen
Dode macrofagen
Weefselvloeistof

245
Q

Waar vormt pus zich?

A

In een holte, uitgegraven in geïnflammeerde weefsels

246
Q

Hoe lang duurt het voordat een holte met pus wordt gevormd?

A

3 of meer dagen

247
Q

Wanneer worden de dode cellen en necrotisch weefsel in pus opgeruimd?

A

Nadat de infectie is onderdrukt

248
Q

Hoe worden de dode cellen en necrotisch weefsel in pus opgeruimd?

249
Q

Hoe lang duurt het opruimen van de dode cellen en necrotisch weefsel in pus?

A

Een periode van dagen

250
Q

Waarin worden de eindproducten van de autolyse van pus-onderdelen geabsorbeerd?

A

Omgevende weefsels en lymfe

251
Q

Hoeveel procent van de bloed leukocyten zijn eosinofielen?

252
Q

Zijn eosinofielen sterke of zwakke fagocyten?

253
Q

Zijn eosinofielen significant in de bescherming tegen meeste types van infecties?

254
Q

Bij welk type infectie worden grote aantallen eosinofielen geproduceerd?

A

Parasitiële infecties

255
Q

Hoe vechten eosinofielen tegen parasieten?

A

Hechten zich aan het oppervlak en laten stoffen los die vele parasieten vermoorden.

256
Q

Hoe hechten eosinofielen zich aan het oppervlak van parasieten?

A

Door speciale oppervlakte moleculen

257
Q

Wat is een van de meest wijd verspreide parasitiële infecties?

A

Schistosomiasis

258
Q

Waar komt 85% tot 90% van ‘s werelds gevallen van schistosomiasis voor?

259
Q

In 1/3 van de bevolking van ontwikkelingslanden in welke (3) continenten wordt schistosomiasis gevonden?

A

Afrika, Azië en Zuid-Amerika

260
Q

Welk deel van het lichaam kan de schistosoom worm infiltreren?

A

Elk deel van het lichaam

261
Q

Aan welke vorm van de schistosomiase parasiet binden eosinofielen en doden zo vele?

A

Jeugdige vorm van de parasiet

262
Q

Hoe heet de sterke larvicide polypeptide losgelaten door eosinofielen?

A

Belangrijkste basis proteïn (major basic protein)

263
Q

Wat laten eosinofielen los uit hun granulen, ofwel gemodificeerde lysosomen, om parasieten te doden?

A

Hydrolotische enzymen

264
Q

Naast hydrolitische enzymen en major basic protein, wat laten eosinofielen nog meer los om parasieten te doden?

A

Erg reactieve vormen van zuurstof

265
Q

Naast schistosomiase, wat is een andere parasitiële ziekte die eosinofilie veroorzaakt?

A

Trichinose

266
Q

Welke ziekte/vorm infiltreert de spieren van het lichaam nadat een persoon niet gaar geïnfecteerd varkensvlees eet?

A

Trichinose en trichinella parasiet (varkensworm)

267
Q

Waar verzamelen eosinofielen zich in mensen met astma?

A

Peribronchiale weefsels

268
Q

Waar verzamelen eosinofielen zich in mensen met een allergische huidreactie?

269
Q

Welke 2 types cellen kunnen een eosinofiele chemotaxische factor loslaten?

A

Mestcellen en basofielen

270
Q

Hoe voorkomen eosinofielen de excessieve verspreiding van het lokale inflammatoire proces?

A

Detoxificeren van inflammatie-inducerende stoffen en verwoesten van allergeen-antilichaam complexen

271
Q

Wat is een stof die bloedstolling kan voorkomen?

272
Q

Welke stof laten mestcellen en basofielen los die bloedstolling voorkomt?

273
Q

Waar zitten basofielen in het lichaam?

A

Circulerend bloed

274
Q

Waar zitten grote weesel mestcellen in het lichaam?

A

Direct buiten veel van de capillairen in het lichaam

275
Q

Welke stoffen laten mestcellen en basofielen los (naast heparine)?

A

Histamine
Bradykinine
Serotonine

276
Q

Welke laten voor histamine, bradykinine en serotonine los tijdens inflammatie: mestcellen of basofielen?

A

Mestcellen

277
Q

Waar staat IgE voor?

A

Immunoglobuline E

278
Q

Welke type antilichaam veroorzaakt allergische reactie?

279
Q

Naar welke type cellen heeft IgE de neiging om aan te binden?

A

Mestcellen en basofielen

280
Q

Wat veroorzaakt dat mestcellen of basofielen stoffen loslaten die allergische manifestaties veroorzaken?

A

Het binden van IgE specifieke antigenen aan IgE die aan mestcellen en basofielen zitten gebonden.

281
Q

Waar is de langzaam-reagerende stof van anafylaxis een mix van?

A

Een mix van 3 leukotrines

282
Q

Welke (6) stoffen laten mestcellen en eosinofielen los die allergische manifestaties veroorzaken?

A
  1. Histamine
  2. Bradykinine
  3. Serotonine
  4. Heparine
  5. Langzaam-reagerende stof van anafylaxis
  6. Meerdere lysosomale enzymen
283
Q

Hoe heet de klinische conditie waar beenmerg erg weinig WBC produceren?

A

Leukopenie

284
Q

Welke 3 bacteriën zijn bijna altijd in de mond aanwezig?

A

Spirocheten
Pneumokokken
Streptokokken

285
Q

Een afname van WBCs laat direct invasie van weefsels toe door welke bacteriën?

A

Bacteriën die al aanwezig zijn in aangrenzende weefsel.

286
Q

Hoe snel na het stoppen van de productie van WBCs ontstaan er zweren in de mond en dikke darm?

A

Binnen 2 dagen

287
Q

Zonder behandeling, hoe snel ga je dood nadat acute leukopenie optreedt?

A

In minder dan 1 week

288
Q

Welke (2) types straling veroorzaken aplasie van het beenmerg?

A

Röntgenstraling
Gammastraling

289
Q

Welke bestanddelen in sommige medicijnen en chemicaliën kunnen aplasie van het beenmerg veroorzaken?

A

Met benzeen of anthranceen kernen

290
Q

Wat is een antibiotica die leukopenie kan veroorzaken?

A

Chlooramfenicol

291
Q

Wat is de klinische manifestatie van excessieve schildklierhormoon actie op weefsellevel door te hoge concentraties?

A

Thyreotoxicose

292
Q

Wat is een medicijn tegen thyreotoxicose die leukopenie kan veroorzaken?

A

Thiouracil

293
Q

Wat voor soort hypnotica kunnen leukopenie veroorzaken?

A

Barbiturate hypnotica

294
Q

Welke (3) type cellen in het merg kunnen beenmerg hergenereren?

A

Stamcellen
Myeloblasten
Hemocytoblasten

295
Q

Na radiatie schade van het beenmerg, hoelang duurt het (onder de juiste omstandigheden) voordat genoeg nieuw beenmerg ontwikkelt voordat een patiënt normale bloedcel concentraties heeft?

A

Weken tot maanden

296
Q

Wat is de behandeling van patiënten met radiatieschade van het beenmerg?

A

Transfusies
Antibiotica
Medicijnen tegen infectie
Genoeg tijd

297
Q

Kankerachtige mutatie van welke (2) type cellen kunnen ongecontroleerde productie van WBCs veroorzaken?

A

Myelogene of lymfogene cellen

298
Q

Wat is meestal gekarakteriseerd door een grote toename van het aantal abnormale WBCs in circulerend bloed?

299
Q

Wat zijn de (2) types leukemie?

A

Lymfocytisch en myelogenische leukemie

300
Q

Welk type leukemie is veroorzaakt door de kankerachtige productie van lymfoïde cellen?

A

Lymfocytische leukemiën

301
Q

Waar begint lymfoïde leukemie voordat het verspreid naar andere gebieden in het lichaam?

A

In de lymfeklieren en lymfeweefsels

302
Q

Waar begint myelogene leukemie voordat het verspreid naar andere gebieden in het lichaam?

A

In het beenmerg

303
Q

Welk type leukemie is veroorzaakt door de kankerachtige productie van jonge myelogene cellen?

A

Myelogene leukemiën

304
Q

Door welk type leukemie worden WBCs geproduceerd in extramedullaire weefsels?

A

Myelogene leukemie

305
Q

Bij myelogene leukemie, vooral in welke (3) extramedullaire weefsels worden WBCs geproduceerd?

A

Lymfeklieren, milt en lever

306
Q

Welke (4) types leukemie kunnen worden veroorzaakt door myelogene leukemie?

A

Neutrofiele, eosinofiele, basofiele en monocytische leukemie

307
Q

Hoe staat de differentiatie van de cellen in verhouding tot de acuutheid van de leukemie?

A

Hoe meer ongedifferentieerd, hoe meer acuut de leukemie

308
Q

Als acute leukemie niet wordt behandeld, hoe lang duur het voordat de persoon overlijdt?

A

Binnen een paar maanden

309
Q

Hoe lang kan chronische leukemie ontwikkelen?

A

10 tot 20 jaar

310
Q

Hoe zijn leukemie cellen, vooral de ongedifferentieerde cellen, in het geven van bescherming tegen infectie?

A

Non-functioneel

311
Q

Wat is het eerste effect van leukemie?

A

Metastatische groei van leukemie cellen in abnormale gebieden in het lichaam

312
Q

Wat is een aandoening waar het bloed te weinig bloedplaatjes bevat?

A

Trombocytopenie

313
Q

Wat zijn 3 algemene effecten van leukemie?

A

Infectie
Bloedarmoede
Trombocytopenie

314
Q

Naar welke 4 regio’s verspreiden bijna alle leukemie soorten uiteindelijk?

A

Milt
Lymfeklieren
Lever
Andere vasculaire gebieden

315
Q

Waar resulteren de effecten van leukemie vooral door?

A

Verplaatsing van het normale beenmerg en lymfoïde cellen door nonfunctionele leukemie cellen

316
Q

Wat is een belangrijk effect van leukemie?

A

Excessief gebruik van metabolische substraten door groeiende kankercellen

317
Q

Omdat leukemie weefsels zo snel reproduceren: van welke 2 voedingselementen raken de lichaamsvoorraden uitgeput?

A

Aminozuren en vitaminen

318
Q

Bij leukemie, wat veroorzaakt de snelle verslechtering van het normale proteine weefsel van het lichaam?

A

Door het excessieve gebruik van aminozuren door leukemie cellen

319
Q

Bij leukemie: is metabolische verhongering alleen al voldoende om de dood te veroorzaken?

320
Q

Hoe stroomt lymfe?

A

Afferente lymfatics > nodale medullaire sinussen > efferente lymfatics > hilium

321
Q

Wat is het hilus/hilium?

A

De plaats met afvoerkanalen van de lymfeklier waar de lymfe de klier verlaat

322
Q

Welke bacterie is erg progressief en agressief in toxines vrijlaten?

A

Stafylokok

323
Q

Welke bacterie is minder progressief in toxines vrijlaten?

A

Streptokok

324
Q

Welke bacterie is eerder dodelijk voor de mens en waarom?

A

Streptokok, want het geïnfecteerde gebied wordt minder afgebakend omdat er minder toxines vrijgelaten worden, maar hierdoor kan het zich juist verder verspreiden.

325
Q

Wat zijn de 1e, 2e, 3e en 4e lijnen van defensie?

A
  1. Weefselmacrofagen
  2. Neutrofielen
  3. Circulerende monocyten
  4. Granulocyten en monocyten in beenmerg
326
Q

Waar in de milt vind je de macrofagen?

A

In rode pulp en veneuze sinussen

327
Q

Hoe noem je het als een fagosoom met een lysosoom gefuseerd is?

A

Fagolysosoom

328
Q

Hoe noem je de middenkernen van de lymfeklieren?

A

Germinale centers

329
Q

Noem 3 voorbeelden van hedendaagse externe besmettingen:

A

Pneumonia
Streptococcal infectie
Thyphoid koorts

330
Q

Welke lichaamsdelen (8) zijn continue blootgesteld aan bacteriën?

A

Huid
Mond
Luchtwegen
Darmen
Membranen
Ogen
Blaas
Urinewegen

331
Q

Wat voor feedback is er van macrofagen?

A

Positieve feedback, want geactiveerde macrofagen zorgen weer voor meer nieuwe gevormde macrofagen/monocyten/granulocyten etc.

332
Q

Hoe snel gebeurt het walling-off proces?

A

Dit hangt af van de graad van weefselbeschadiging: als dit hoog is, is er heel snel een afgebakend gebied (bij stafylococcus), dus kan de bacterie zich niet snel verspreiden.

Als het weefsel niet mega beschadigd is, gaat dit ook niet zo snel, dus bv streptococcus kan zich repliceren en verspreiden en heeft hiervoor dus veel tijd.

333
Q

Hebben macrofagen altijd een positief effect op de inflammatie?

A

Nee, soms maken ze het juist alleen maar erger.

334
Q

Wat hebben alle polymorphonucleaire cellen met elkaar gemeen?

A

Granulair uiterlijk

335
Q

Wat zijn Peyer’s patches?

A

Groepjes van lymfe follikels onder het epithelium van je darmwand

336
Q

Wanneer er een actieve infectie is, leven de granulocyten dan langer of korter?

A

Korter, want ze zullen sneller naar de plek van infectie gaan en dan al hun granules loslaten, waardoor ze ook sneller zichzelf kapot maken.

337
Q

Hoe lang zullen lymfocyten in het bloed blijven? En waar gaan ze daarna heen?

A

Enkele uren. Daarna gaan ze weer naar lymfe en dan weer naar bloed en zo verder: er is continue circulatie.

338
Q

Wat betekent marginatie?

A

Dit is de beweging van witte bloedcellen naar de vaatwand, om zich vervolgens daar vast te klampen. Dit is dus de stap voor diapedese.

339
Q

Wat betekent fagocytose letterlijk?

A

Cellulaire ingestie van indringers

340
Q

Hoe noem je een gefagocyteerd deeltje in de fagocyt?

341
Q

Wat wordt er aan de fagosoom toegevoegd in de fagocyt?

342
Q

Welke conclusie kun je trekken als chemotaxis tot en met 100 um effectief is en een capillair eigenlijk nooit verder dan 50 um van een weefsel vandaan ligt?

A

Hierdoor kan het chemotactische signaal makkelijk veel witte bloedcellen naar de plek van infectie toe trekken.

343
Q

Hoe werkt fagocytosis van een neutrofiel?

A

De neutrofiel bindt zich eerst aan het deeltje, daarna zal de pseudopodium van de neutrofiel in beide richtingen om het deeltje heen bewegen, totdat de pseudopodia elkaar tegenkomen en fuseren.

344
Q

Hoe noem je het fagosoom nadat er granuler en lysosomen mee gefuseerd zijn?

A

Digestieve vesicle