Geleidingsonderzoek van arm- en beenzenuwen Flashcards
N. medianus, wortels, ligging, geïnnerveerde spieren
C6-Th1
In de bovenarm ligt hij oppervlakkig in het midden, in de onderarm vrij diep in het midden. Distaal in bovenarm en in onderarm motorische takken naar pols- en vingerflexoren en pronatoren. Distaal in onderarm sensibele tak gebied rond duimmuis. Iets proximaal van pols weer oppervlakkig tussen pezen van palmaris longus en flexor carpi radialis. In pols door ligamentum carpi transversum (CTS) en dan motorische takken naar intrinsieke handspieren en sensibele takken naar radiale zijde handpalm en buigzijde en toppen vinger 1-4.
N. medianus, motorische geleiding (houding, afleiding, stimulatie, aarde), bijzonderheden
Patiënt op rug met gestrekte arm.
Actieve elektrode op m. abductor pollicis brevis, referentie op metacarpophalangeale gewricht.
Stimulatie S1 op buigzijde pols, tussen pezen, kathode 7 cm proximaal van actieve elektrode, S2 elleboog mediaal van pees m. biceps brachii.
Aarde: rond pols tussen S1 en actieve elektrode.
Supramaximaal stimuleren, maar opletten met costimulatie n. ulnaris.
Opletten met m. adductor pollicis brevis (n. ulnaris) in duimmuis bij costimulatie kan vertekend beeld geven.
N. medianus, sensibele geleiding (houding, afleiding, stimulatie, aarde), bijzonderheden
Patiënt op rug met gestrekte arm.
Actieve elektrode rond proximale interphalangeale gewricht van 1e-4e vinger, referentie rond distale interphalangeale gewricht zelfde vinger.
Stimulatie S1 op buigzijde pols, tussen pezen, kathode 7 cm proximaal van actieve elektrode, S2 elleboog mediaal van pees m. biceps brachii.
Aarde: rond pols tussen S1 en actieve elektrode.
Opletten met costimulatie (bijv. bij 4e vinger).
N. ulnaris, wortels, ligging, geïnnerveerde spieren
C7-Th1
In bovenarm oppervlakkig mediale zijde, rond elleboog in de sulcus, even distaal van sulcus motorische takken naar flexor carpi ulnaris en flexor digitorum profundus. In onderarm aan ulnaire zijde naar de pols. Voor de pols sensibele takken naar ulnaire zijde handrug en strekzijde 4e-5e vinger, in pols door kanaal van Guyon (tussen handwortelbeentjes), in kanaal van Guyon splitsing sensibele ramus superficialis en motorische ramus profundus, deze splitst weer in tak naar abductor digiti quinti en de diepe tak naar interossei.
N. ulnaris, motorische geleiding (houding, afleiding, stimulatie, aarde)
Patiënt op zijde, arm gebogen.
Actieve elektrode m. abducor digiti quinti, referentie op metacarpophalangeale gewricht 5e vinger.
Stimulatie S1 buigzijde pols en kathode 5 cm proximaal, S2 5 cm distaal sulcus, S3 5 cm proximaal sulcus, S4 oksel.
Aarde: rond pols tussen S1 en actieve elektrode.
N. ulnaris, sensibele geleiding (houding, afleiding, stimulatie, aarde)
Patiënt op zijde, arm gebogen.
Actieve elektrode (ring) rond proximale interphalangeale gewricht van 5e vinger, referentie rond distale interphalangeale gewricht zelfde vinger.
Stimulatie S1 buigzijde pols en kathode 5 cm proximaal, S2 5 cm distaal sulcus, S3 5 cm proximaal sulcus, S4 oksel.
Aarde: rond pols tussen S1 en actieve elektrode.
N. ulnaris diepe palmaire tak, motorische geleiding (houding, afleiding, stimulatie, aarde), bijzonderheden
Patiënt op rug, arm gestrekt, handrug omhoog.
Actieve elektrode m. interosseus dorsalis I, referentie op metacarpophalangeale gewricht 2e vinger.
Stimulatie buigzijde hand onhoog gelegd, S1 buigzijde pols en kathode 5 cm proximaal.
Aarde: rond pols tussen S1 en actieve elektrode.
Verschil in DML met andere tak mag niet meer dan 2 ms zijn, normaal rond 1 ms.
Afstand S1 naar actieve elektrode kan niet nauwkeurig gemeten worden.
Martin-Gruber anastomose, wat is het, hoe vaak
Verbinding in onderzm tussen medianus en ulnaris. Axonen van de medianus gaan naar de ulnaris en verzorgen zo samen de innervatie van m. abductor digiti quinti (1), m. interosseus dorsalis I (2) of m. adductor pollicis (3).
Circa 20% van normale bevolking heeft dit.
Martin-Gruber type 1, geleidingsonderzoek
M. abductor digiti quinti.
Stimuleren ulnaris pols hogere CMAP dan bij stimuleren ulnaris elleboog.
Controleren door medianus in elleboog stimuleren, dan CMAP in ulnarisspier (a.d.q.), dan daar ook CMAP.
Opletten op verschil met geleidingsblokkade ulnaris in onderarm, dan kan ook CMAP bij pols hoger zijn bij elleboog, dan geen CMAP bij medianus stimulatie elleboog.
Martin-Gruber type 2, geleidingsonderzoek
M. interosseus dorsalis I.
Stimuleren ulnaris pols hogere CMAP dan bij stimuleren ulnaris elleboog.
Controleren door medianus in elleboog stimuleren, dan CMAP in ulnarisspier (int. dor. I), dan daar ook CMAP.
Martin-Gruber type 3, geleidingsonderzoek
M. adductor pollicis.
Stimuleren medianus elleboog hogere CMAP dan bij stimuleren medianus pols (meten bij m. abductor pollicis brevis, adductor pollicis ligt hier tegenaan, daardoor deze ook gemeten, eerst positieve deflectie).
Bijzondere verschijnselen bij geen Martin-Gruber
Stimuleren medianus, afleiden m. abductor digit quinti of m. interosseus dorsalis I, dan kleine CMAP meten met eerst een positieve deflectie, is de CMAP van de m. abdcutor pollicis brevis die door volumegeleiding als het ware op zijn kop wordt gemeten op afstand.
Stimuleren ulnaris, afleiden m. abductor pollicis brevis, ook kleine omgekeerde CMAP, eerst positieve fase afkomstig van door volumegeleiding omgekeerde CMAP van interosseus, dan negatieve fase door summatie van door volumegeleiding omgekeerde CMAP van interosseus en de negatieve fase van de CMAP van adductor pollicis.
N. radialis, wortels, ligging, geïnnerveerde spieren, wanneer aangedaan
C5-C8
Strekspieren elleboog, pols en vingers. Huid strekzijde arm. Loopt rond achterzijde humerus, bij elleboog splitsing motorische tak (ramus profundus) en senibele tak (ramus superficialis, innerveert de radiale zijde handrug en strekzijde dig I-IV).
Beschadiging door humerusfractuur. Ramus profundus kan door compressie door m. supinator aangedaan zijn.
N. radialis, motorische geleiding (houding, afleiding, stimulatie, aarde)
Patiënt op rug, arm gestrekt, handrug omhoog.
Actieve elektrode m. extensor digitorum communis (midden van onderarm) 10 cm proximaal van pols, referentie 3 cm distaal van actieve.
Stimulatie S1 halverwege onderarm dorsaal in midden, S2 lateraal bovenarm net boven epicondylus lateralis van de humerus, S3 bovenaan in midden van achterzijde bovenarm.
Aarde: tussen S1 en actieve elektrode.
N. radialis, sensibele geleiding (houding, afleiding, stimulatie, aarde)
Patiënt op rug, arm gestrekt, tussen pronatie en supinatie in
Actieve elektrode op handrug, halverwege metacarpale II, referentie op 2e metacarpophalangeale gewricht
Stimulatie op radius 10-15 cm proximaal van actieve elektrode
Aarde: rond pols tussen S1 en actieve elektrode.