geheugen begrippen Flashcards

1
Q

Hebbian learning

A

als twee cellen veelvoudig samen vuren versterkt de band

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

DRM paradigma

A

als men een lijst worden aanbiedt waarbij alle woorden gerelateerd zijn aan een woord dat niet in de lijst voorkomt zegt 80% dat woord alsnog bij reproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

shallow processing

A

niet semantische verwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sensorieel register

A

duur; heel kort
capaciteit; groot
aard; veridicaal; komt overeen met de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

expliciet geheugen

A

declaratieve kennis, kennis die mensen in stellingen of beweringen kunnen waargeven
bevat het declaratieve geheugen, episodisch geheugen en semantisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

spacing effect

A

het beter onthouden van items geleerd over een langere tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

methode van loci

A

tijdens de leerfase moet men de te leren items associeren met welbepaalde plaatsen in een gekende omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

impliciet geheugen

A

Onbewuste zaken zoals skills; je veters kunnen strikken bepaalde taken kunnen voltooien.
Bevat het procedureel geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

deep processing

A

semantische verwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

novel foil

A

een compleet ander voorwerp tov het target

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kenmerkmodellen

A

concepten worden gestockeerd als een lijst kenmerken zonder verdere structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

2pt

A

eerst wordt er een item uit het geheugen gegenereerd en daarna wordt het geverifieerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

1pt

A

het juiste item wordt direct uit het geheugen gehaald en automatisch gematched

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

secundair geheugen

A

informatie in niet actieve toestand, sluimerend in het cognitief systeem maar tijdelijk niet geactiveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

werkgeheugen

A

vervanger van het ktg
dient voor het actief houden van info die nodig is bij cognitieve taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

maintainance rehearsal

A

door herhaling in het ktg kunnen verwerken naar het ltg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

reverberating cell assemblies

A

het doorgaan van vuren van neuronen in een cell assembly na het verdwijnen van een prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ktg

A

duur; kort
capaciteit; klein
aard; fonologisch;klanken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

elaborative coding

A

informatie verwerken door op zoveel mogelijk kenmerken te letten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

flashbulb memories

A

heel duidelijke heel gedetailleerde herinnering van een emotioneel beladen moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

propositioneel netwerkmodel

A

-netwerkmodel zonder strikte hierachie
gebaseerd op proposities
kennis wordt gebaseerd op de kleinst mogelijke uitspraak die op zichzelf staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

clustering in recall

A

het samenvoegen van woorden die bij elkaar horen tijdens een herinneringsfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

phonological loop

A

voor het werken met fonologische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

equipotentiality

A

het overnemen van bepaalde functies door andere hersengebieden bij schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

teachable language comprehender

A

Hierarchisch netwerkmodel
alles opgeslagen in hun concepten en interrelaties
meest algemene kennis bovenaan
problemen;
semantisch afstandeffect
frequentieeffecten
schending categorie grootte effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

distinctiveness

A

de mate waarin gecodeerde informatie het te onthouden items specificeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

central executive

A

controlesysteem die allerlei subsystemen kan oproepen om een bepaalde taak uit te voeren

28
Q

primacy effect

A

items eerder in een lijst worden beter onthouden omdat het ktg nog niet overbelast is

29
Q

semantisch geheugen

A

de opslag van algemene kennis. Hiervan is niet duidelijk wanneer je deze hebt opgedaan

30
Q

hoffding step

A

het proces waarbij een zintuigelijke ervaring een verbinding maakt met een herinnering

31
Q

imagination inflation

A

door inbeelding wordt de herinnering foutief beinvloedt

32
Q

congruiteitseffect

A

het beter verwerken van vragen waar je ja op zegt dan nee

33
Q

dual task paradigma

A

tijdens een test een andere test van secundair belang uitvoeren

34
Q

cell assembly

A

groep neuronen die vaak samen actief zijn

35
Q

schema

A

samenvattende geheugenpresentatie van alles wat bij een bepaalde scene of gebeurtenis hoort

36
Q

netwerkmodellen

A

alle kennis zit in het semantisch geheugen gestockeerd in de vorm van concepten en hun interrelaties

37
Q

insertion

A

het kunnen toevoegen van een object in een geheugenspoor dat eigenlijk niet aanwezig was

38
Q

retrograde amnesie

A

niks kunnen herinneren van voor het ongeluk
de ltg blijkt verstoord

39
Q

distributed practice

A

verspreiding van oefening van wat je studeerd

40
Q

encoding specifity

A

hoe specifiek een bepaalde cue is voor het oproepen van een gebeurtenis

41
Q

mass action

A

het samenwerken van de cortex als een geheel

42
Q

besparingsmethode

A

de winst bij de hoeveelheid herhalingen die nodig is om iets opnieuw te leren

43
Q

echoisch geheugen

A

geheugen voor auditieve modaliteit

44
Q

von restorff effect

A

een item die afwijkt van andere items in een reeks wordt beter onthouden

45
Q

visuo spatial scratch pad

A

voor het werken met visuo-spatiale informatie

46
Q

dual task cost

A

de daling van performantie op een taak dmv dual task

47
Q

orthografisch

A

obv spelling

48
Q

ltg

A

duur; heel lang
capaciteit; heel groot
aard; semantisch; betekenis

49
Q

distinctive coding

A

op een enkel kenmerk richten

50
Q

episodisch geheugen

A

de opslag voor info over hele specifieke gebeurtenissen.

51
Q

categorie-grootte effect

A

een vraag over een kleine categorie kan sneller bevestigd worden dan een vraag over een grotere categorie

52
Q

elaborative rehearsal

A

door informatie uit te werken kunnen ze worden overgedragen aan het ltg

53
Q

chunks

A

zinvolle betekenisvolle eenheden, verwerkt door de proefpersoon

54
Q

semantisch afstandeffect

A

als een object vaker genoemd word/ meer standaard is voor de categorie word dit sneller bevestigd

55
Q

modaal model

A

Alles wordt opgepikt in het sensorieel register, waar aandacht aan besteed wordt komt in het ktg terecht. veel info verdwijnt daaruit of wordt quasi permanent opgeslagen in het ltg

56
Q

generatie effect

A

informatie die je zelf genereert wordt beter onthouden

57
Q

massed practice

A

alles meteen studeren totdat je het grondig kan

58
Q

spreading activation model

A

netwerkmodel zonder strikte hierarchie
associaties hebben verschillende lengte en hoe verder ze van elkaar af zijn des te langer het duurt
probleem;
schending categorie grootte effect

59
Q

feature set theory

A

kennis zit opgeslagen in een verzameling kenmerken
definierende kenmerken; essentieel om tot die categorie te behoren
karakteristieke kenmerken; komen voor maar niet essentiel
problemen;
post-hoc verklaringen
geen duidelijk onderscheid tussen definierende en karakteristieke

60
Q

antrograde amnesie

A

niks kunnen herinneren van na het ongeluk
de overdracht van ktg naar ltg is stuk

61
Q

recency effect

A

laatste items worden beter onthouden omdat deze nog actief in het ktg zitten

62
Q

primair geheugen

A

inhoud van het bewustzijn, met de informatie in actieve bruikbare toestand

63
Q

exemplar foil

A

een ander exemplaar van hetzelfde voorwerp

64
Q

iconisch geheugen

A

geheugen voor visuele modaliteit

65
Q

frequentie-effecten

A

sommige vragen worden vaker gesteld waardoor deze sneller beantwoord worden

66
Q

engram

A

fysieke/biologisch spoor in het geheugen.