begrippen Flashcards

1
Q

dualisme

A

geest en lichaam zijn gescheiden entiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

monisme

A

Fechner
geest en lichaam zijn aspecten van 1 entiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wet van weber fechner

A

logaritmische relatie tussen fysieke stimuli en gewaarwording

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

retina

A

lichtgevoelige receptoren
kegeltjes en staafjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ventrale stroom

A

de wat stroom
loopt van visuele cortex naar onder richting het oor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dorsale stroom

A

de waar stroom
loopt van visuele cortex omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

absolute drempel

A

minimale stimulusintensiteit die waargenomen wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

differentiele drempel

A

kleinste verschil dat waargenomen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

primaire schets

A

randen detecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

affordances

A

wat je mogelijk kan doen met een object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onderdeterminantie

A

een 2d beeld kan meerdere 3d interpretaties hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

likelihood principle

A

meest waarschijnlijke interpretatie wordt gekozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

encoding

A

informatie opslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

storage

A

bewaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

retrieval

A

ophalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ktg

A

beperkte capaciteit, fonologisch, kort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

langetermijn

A

grootte capaciteit, semantisch, niet vergeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

consolidatie

A

vastleggen van geheugenspoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verval

A

verdwijnen van geheugenspoor met tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hebbian learning

A

cells that fire together wire together

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

besparingsmethode

A

minder tijd nodig om eerder geleerde informatie opnieuw te leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

empirisme

A

alles komt voor uit de zintuigelijke ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

voluntarisme

A

de geest maakt actief keuzes over welke stimuli te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

retinotopie

A

ruimtelijke organisatie die overeenkomt met de projectie van het netvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

perceptuele constantie

A

objecten blijven constant ondanks verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

slant

A

hoek van een oppervlak tov de kijker

27
Q

tilt

A

richting waarin het oppervlak gekanteld is

28
Q

naps

A

Eigenschappen die zo zijn en niet dor toeval

29
Q

primacy effect

A

betere herinnering van vroege items

30
Q

recency effect

A

betere herinnering van recente items

31
Q

proactieve inferentie

A

oudere informatie bemoeilijkt nieuwe informatie

32
Q

retroactieve inferentie

A

nieuwe info bemoeilijkt ophalen van oude informatie

33
Q

werkgeheugen

A

fonologische lus
visueel-ruimtelijk schetsblok
centrale executieve

34
Q

declaratief geheugen

A

bewuste herinneringen

35
Q

niet declaratief geheugen

A

vaardigheden en gewoontes

36
Q

consolidatie

A

proces waarbij herinneringen worden gestabiliseerd in het ltg

37
Q

chunking

A

manier om info te organiseren in betekenisvolle eenheden

38
Q

ontologie

A

studie van het zijn of de aard van het bestaan

39
Q

epistemologie

A

de studie van kennis en hoe deze verworven wordt

40
Q

pareidolia

A

zien van betekenisvolle vormen in willekeurige prikkels

41
Q

idografisch

A

individuele verschillen

42
Q

nomothetisch

A

algemene wetmatigheden

43
Q

binoculaire cues

A

diepte waarneming gebaseerd op samenwerking van beide ogen

44
Q

textuurgradienten

A

verkleining van texturen die diepte suggereren

45
Q

oculomotorische dieptecues

A

gebaseerd op de aanspanningen van de spieren in de ogen

46
Q

accomodatie

A

het bijstellen van de lens

47
Q

stereopsis

A

dieptezicht dmv info van 2 ogen

48
Q

retinale dispariteit

A

het verschil tussen twee netvliesbeelden

49
Q

convergentie

A

proces waarbij beide ogen gericht worden op een voorwerp

50
Q

optical looming

A

het snel groter worden van een flow field van een naderend voorwerp

51
Q

tau

A

de verhoudingen vd grootte in het netvlies en de verandering over tijd

52
Q

optic array

A

het gehele patroon van licht dat invalt in een oog

53
Q

dtp

A

David marr
strikt bottom up
data driven processing
perceptie begint bij de lichtpatronen op de retina

54
Q

itp

A

interpretation driven processing
top down processing

55
Q

ctp

A

concept driven processing

56
Q

actpsychologie

A

richt zich op mentale processen als activiteiten, niet als inhoud

57
Q

interposistie

A

objecten die overlappen lijken dichterbij

58
Q

lineaire perspectief

A

parallelle lijnen lijken samen te komen in de verte

59
Q

template matching

A

objectherkenning door vergelijking met opgeslagen sjablonen in het geheugen

60
Q

episodisch geheugen

A

herinneringen aan persoonlijke gebeurtenissen

61
Q

semantisch geheugen

A

feitenkennis

62
Q

procedureel geheugen

A

motorische vaardigheden

63
Q

sensorisch geheugen

A

korte opslag van zintuigelijke info

64
Q
A