Fysiologie verouderen Flashcards

1
Q

ateriosclerose

A
  1. algemeen
    - arteriosclerose = algemeen begrip verstijving & verdikking vaatwand
    - atherosclerose = specifiek fenomeen van aderverkalking
  2. risicofactoren
    - roken
    - hoge cholesterol
    - hypertensie
    - diabetes & overgewicht
    - familiale geschiedenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

athersclerose

A
  1. opname van cholesterol door macrofagen = schuimcellen
  2. opstapelen van cholesterol plaques in endotheel
  3. inflammatoire reacties = activatie ROS
  4. cellulaire veroudering
  5. afstervende macrofagen & endotheel cellen
  6. verweekte vaatwand
    - kan openbreken
    - debris komt vrij
    - trombose & embool
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verstijving van wand

A
  1. verstijving
    - cross-linking elastine & collageen
    - ontholling aortha = minder buigen = meer dorsaal gelegen
  2. gevolg
    - toename pulse wave velocity
    - weerkaatsing gebeurd sneller
    - gestegen SBD
    - gedaalde DBD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verloop van bloeddruk veranderingen

A
  1. jong-ouderen tot 80j
    - stijging beide
    - verhoogd risico cardiovasculaire complicaties
    - cognitieve achteruitgang
  2. ouderen na 80j
    - stijging SBD & daling DBD
    - schommelingen van SBD
    - verlies zelfstandigheid = OH & vallen
    - meer mortaliteit dan gewoon hoge bloeddruk
    - afbouw van medicatie nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hartspier

A
  1. concentrische hypertrofie
    - linker ventrikel
    - toename myocyten
    - door hypertensie = systolisch falen
    - door stijver worden = diastolisch falen HFpEF
    –> atriale kick extra van belang door verstoorde diastole
  2. verminderde beta-adrenerge gevoeligheid
    - minder slagvolume
    - trager hartrimte
    - minder variatie in ritme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fibrillaties

A
  1. algemeen
    - 60-80 = 4%
    - 80+ = 10% = 2,5x
    - vaak bij acute stress = infecties, post-op, …
  2. hartfalen
    - 27% HFrEF reduced ejection fraction
    - 29% HFmrEF mildly reduced
    - 39% HFpEF preserved = associatie met fibrillatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hart bij inspanning

A
  1. gevolgen
    - daling VO2max
    - verminderde reservecapaciteit
  2. training
    - daling bloeddruk
    - daling rust HF
    - betere DBD
    - lagere perifere vasculaire weerstand
    - reductie morbiditeit & mortaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bloedvaten

A
  1. veranderingen
    - verdikking = accumulatie & matrixdepositie
    - toename diameter
  2. gevolg
    - alreeds gedilateerde vaten
    - minder mogelijkheid om te dilateren
    - stijver worden
    - hogere bloeddruk
    - hoger risico ruptuur & trombose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

long anatomisch

A
  1. optimale functie
    - vrouwen = 20j
    - mannen = 25j
  2. alveoli
    - verminderde alveolaire septa = minder alveoli
    - verminderde alveolocapillair oppervlak
    - jongeren = 75m^2
    - ouderen = 60m^2
  3. stijfheid thoraxwand
    - calcificatie kraakbeen ribben
    - stijfheid costovertebrale gewrichten
  4. stijfheid longweefsel
    - meer collageen vezels
    - cross-links
    - toename opp. spanning door verandering surfacant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

long funcitoneel

A
  1. spieren
    - atrofie ademhalingsspieren
    - afvlakking diafragma = minder efficiënte werking
    - minder kracht = hoger risico op infiltratie-infectie
  2. fysiologie
    - totale longcapaciteit blijft gelijk
    - toename FRC = minder efficiente expiratie
    - gevolg = daling VC
  3. centraal
    - verminderde gevoeligheid herstenstam
    - ademhalingsprikkels = laag O2 & hoog CO2
    - respiratoire insufficiënties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verminderde vitale capaciteit

A
  1. oorzaak
    - stijvere thorax
    - atrofie ademhalingsspieren
  2. gevolg
    - airtrapping
    - tragere gasuitwisseling
    - hogere AF = 16-20xMin, maar tragere expiratie
    - hoger ademhalingsarbeid
  3. inspanning
    - moeilijk hoesten
    - dyspneu
    - hogere lactaat productie
    - volhouden maximale inspanning moeilijker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ventilatie perfusie mismatch

A
  1. algemeen
    - minder ventilatie tov. doorbloeding
    - vooral basale delen van long = perfusie langst bewaard
  2. oorzaak
    - minder opp
    - grotser FRC door hogere stijfheid
  3. gevolg
    - air trapping = stijvere kleine luchtwegen
    - verminderde gasuitwisseling
    - hypoxemie vooral bij inspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

CZS

A
  1. morfologie
    - smallere gyri
    - diepere & grotere sulci
    - daling van gewicht met 10-20% = afname grijze & witte stof
  2. oorzaken
    - afsterven = lipofuscine pigment
    - seniele amyloid plaques
    - neurofibrillaire tangeles = bij Alzheimer meer frequent
  3. minder efficiënte neurotransmissie
    - acetylcholine = dementie
    - serotonine = depressie
    - noradrenaline = depressie
    - dopamine = parkinson
    - gevolg = alle 3 de beelden zichtbaar bij ouderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

afsterven van neuronen

A
  1. amyloid
    - amyloid precursos proteïne in hersenen
    - afgebroken door knip op alfa & gamma gebied
    - verwijderen uit hersenen
  2. seniele plaques
    - knippen op beta gebied
    - ontstaan van A-beta proteïne
    - transport beuten neuron
    - neerslag amyloid tussen neuronen
    - activatie van inflammatoire reacties = oxidatieve stress
  3. neurofibrillaire tangels
    - Tau eiwit houd moleculen axon samen
    - loskomen van Tau = neerslag
    - degeneratie van axonen
    - afsterven van neuronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

frontale cortex

A
  1. algemeen
    - erg gevoelig aan veroudering
    - sneller executieve functies aangedaan
    - weiziging in gangpatroon
    - belangerijk voor dubbeltaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

geheugen

A
  1. expliciet geheugen
    - hippocampus
    - semantisch geheugen = minder aangetast
    –> herinneren wanneer wat heeft plaats gevonden
    - episodisch geheugen = meer aangetast
    –> herinneren van feiten
  2. impliciet geheugen
    - motorisch aangeleerde taken
    - intact
  3. werkgeheugen
    - process tussen horen & reproduceren
    - daling
    - vermindering vooral bij actieve manipulatie
17
Q

PZS & AZS

A
  1. perifeer zenuwstelsel
    - afname van geleidingssnelheid = tragere reactie snelheid
    - tragere overdracht aan synaps
    - verminderde receptor gevoeligheid = vooral in periferie
  2. autonoom zenuwstelsel
    - OH
    - seksuele disfunctie
    - postprandiale hypotensie
    - maaglediging vertraagd = volheids gevoel & vermageren
    - hypothermie
    - hypertheramie = heat shock
18
Q

OH

A
  1. definitie
    - bloeddruk daling na rechtkomen
    - 20+ SBD
    - 10+ BDB
    - onvoldoende oplopen van HF
  2. risicofactoren
    - deconditionering & bedlederigheid
    - dehydratatie
    - bloeddruk dalende medicatie
    - diabetes
    - parkinson
19
Q

veranderingen in slaap

A
  1. NREM non-REM slaap
    - diepe restoratieve slaap = stadia 3-4
    - minder frequent & minder lang
    - gevoel van onvoldoende slaap
  2. slaapfragmentatie
    - frequenter wakker worden
    - gevoel van minder slaap te hebben = subjectieve slaapstoornis
  3. instellingen
    - vaak al om 8-9u in bed & 8-9u uit bed
    - 12u in bed maar weinig slaap
    - nog meer gevoel van minder slaap
    - veel vraag achter medicatie = niet de oplossing
20
Q

morfologische veranderingen ooglid

A
  1. algemeen
    - weinig effect op zicht zelf
    - kan wel storend zijn
    - correcties zijn soms nodig
  2. ectropion
    - onderste ooglid draait naar buiten
    - oog minder goed sluiten
    - deel oogbol continu blood
    - irritatie = tranen & vervelend gevoel
  3. entropion
    - onderste ooglid draait naar binnen
    - wimpers schuren tegen cornea
    - beschadiging van oogbol
21
Q

morfologische veranderingen oog

A
  1. arcus senilis
    - atrofie van iris = grijze rand
    - geen problemen
  2. sclera = wit deel
    - vergeling door calcium & vettin
    - opletten met geelzucht
  3. miosis van pupil
    - kleiner bij zelfde licht intensiteit
    - langere aanpassingsduur in donkere ruimtes = rekening mee houden
22
Q

veranderingen fysiologie oog

A
  1. lens
    - stijver worden
    - eiwit neerslagen = minder doorzichtig
    - nachtblindheid = veranderde mogelijkheid van intensiteiten opvangen
    - cataract = pathologisch
  2. corpus ciliare
    - spierweefsel voor lens = verder/dichter kijken
    - stijver worden
    - bresbyopsie verziendheid = niet goed meer dichtbij kunnen kijken
    - eerste symptomen rond 50j
  3. retina
    - staafjes & kegels atrofie & afsterving
    - minder groot gezichtsveld
    - verminderd dieptezicht
23
Q

buiten & middenoor

A
  1. oorschelp
    - oorschelp langer & wijder
    - kraakbeen blijft groeien
    - evolutief adaptief fenomeen van minder goed horen
  2. buitenoor
    - oorsmeer afname = droger
    - oorprop
  3. middenoor
    - dunner trommelvlies
    - verkalken gehoorsbeentjes
    - verstramming gewrichtjes
24
Q

binnenoor

A
  1. neurologisch
    - afsterven trilhaar cellen = neuronen
    - inklemming zenuwvezels
  2. andere
    - verminderde vibratie basilaire membraan
    - atrofie haarvaten
  3. gevolg = prebyacusis
    - vermindering in het gehoor
    - 65-74j = 11-15%
    - 75-80j = 25-30%
    - 80j = 50%
    - 90j = 65%
    - therapie = hoortoestel
    –> sneller = beter
25
smaakzintuig
1. afname bais smaken = chronologisch - zout - zoet - zuut - bitter 2. oorzaken - veranderingen van smaakpapillen - kunstgebit - roken - speekselsecretie na radiotherapie
26
maag & darm
1. GOS gastro-oesofageale sfincter - minder efficiënt - hoger risico op reflux & aspiratie - vermijden stijging intra-abdominale druk - aan verpleging vragen voor stoppen sonde-voeding voor therapie 2. dikke darm = colon - minder tonus - minder efficiënte peristaltiek - minderde perceptie drukverhoging & uitzetting 2. gevolgen - constipatie - fecale impactie = verkalking van stoelgangsresten - divertikels
27
diverticels
1. aandoening - uitpuilen van mucosa - vormen van blaasjes - 1/3 bij 60+ 2. complicatie - bacteriele infectie - onsteking = diverculitis - ernstig ziek van worden - barsting met lucht in maag
28
pancreas
1. endocriene functie - insuline blijft stabiel - resistentie treed wel op - aan spier, lever & vetcel - langetermijn diabetes 2. exocriene functie = onveranderd
29
afweermechanisme
1. epitheliale barriere - kiem in lichaam voorkomen - minder efficiënt trilhaar epitheel - atrofe huid = skin tears & vocht letsels - urethra = meer opstijgende infecties 2. innate immuunsysteem - macrofagen, granulocyten & dendritische cellen - kiem afzonderen & aanbieden aan adaptief systeem 3. cellulair immuunsysteem - T-lymfocyten = herkennen & stimuleren van B-lymfocyten - B-lymfocyten = antistoffen
30
veranderingen innate stelsel
1. dentritische cellen - minder migratie naar plaats van infectie - minder fagocytose - hogere productie pro-inflammatoire CK, TNF-afla & IL6 - minder productie anti-inflammatoire IL10 2. neutrofielen - weinig verandering in aantal - fagocytose capaciteit verminderd - chemotaxis verminderd = bewegen naar stimulus 3. macrofagen - rol in inflammaging = productie pro-inflammatoire CK - fagocytose bewaard - minder effectief bij overload = groter risico infecties
31
veranderingen cellulair stelsel
1. algemeen - T & B cellen minder activatie - cytotoxische cellen = opkuisen = minder 2. gevolgen = hoger infectie risico - pneumococcen - H zoster - tuberculose - influenza - SARS-COV2 - RSV
32
humoraal stelsel
1. anti-stoffen - gevormd in jeugd = ongewijzigd - minder bij nieuw contact --> minder efficiente vaccins 2. auto-antilichamen - hogere incidentie auto-immuunaandoeningen - hogere monoclonale eiwitten = MGUS mono clonal gammapathie of unknown significance