Frans lit gs Flashcards
Literatuur =
een verzamelnaam voor werk dat origineel is, niet voorspelbaar is, diepgang heeft en de test van de tijd door staat.
Proza tekst =
een tekst die de hele bladzijde en regel gebruikt.
Anekdote =
grappig en beschrijft alleen de kern van het verhaal, de belangrijkste gebeurtenis.
Anachronisme =
Als er tussen verschillende tijdsperiodes gewisseld wordt in een verhaal
Round character =
als je veel karakter eigenschappen te weten krijgt van een karakter en deze groei door maakt.
Flat character =
bij persoon die geen groei door maakt en waarvan je weinig karakter eigenschappen te weten krijgt.
Epiek =
de literaire term voor verhalen
Volksverhalen =
verhalen waar geen bedenker meer van bekend is. Dus bijv. sage, de legende, de mythe en het sprookje
cultuurverhalen =
hierbij is wél een schrijver bekend. Bijv. reisverhalen, brievenboeken en sciencefictionverhalen.
Sage =
een oud verhaal waarin een volksgeloof wordt uitgelegd. Bijv. heldenverhaal, geesten, duivels, heksen etc. Niet gelovig, maar bijgeloof.
Parabel =
Een verzonnen verhaal dat bedoeld is om mensen een les te leren
La chanson de geste =
De ridderroman. Franse geschiedenis, keltische legendes zoals Arthur legendes.
Psychologische roman =
Als er beschreven wordt waarom het karakter bepaalde beslissingen maakt en dingen zegt/ denkt.
Zeden roman =
Hierin worden de gewoonten van een bepaalde tijd of periode beschreven. Het gaat daarbij niet om bijzondere gebeurtenissen of personen, maar juist om het normale dagelijkse leven (madame bovary bijv.)
Toekomstroman =
De schrijver wil een beeld geven van hoe hij de toekomst ziet.
Herhaling (stijlfiguur) =
Een woord, zinsdeel of regel wordt herhaald, veelal aan het begin van de zin.
Opsomming (stijlfiguur) =
Als zaken genoemd worden die steeds sterker of groter worden, spreken we van een climax of gradation positive. Andersom spreken we van een anticlimax of gradation negative.
Inversie (stijlfiguur) =
De normale zinsvolgorde wordt veranderd waardoor het stuk dat vooraan staat meer nadruk krijgt.
Antithese (stijlfiguur) =
Als er sprake is van een tegenstelling tussen de begrippen, die in één zin gebruikt worden of die zelfs de antithèse in zich sluiten.
Paradox (stijlfiguur) =
Een schijnbare tegenspraak die tóch kan.
Hyperbool (stijlfiguur) =
Een overdrijving
Understatement (stijlfiguur) =
Het tegenovergestelde van een hyperbool.
Retorische vraag (stijlfiguur) =
Een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht.
Eufemisme (stijlfiguur) =
Wordt gebruikt om een uitdrukking die we te hard vinden, te verzachten.
Litotes (stijlfiguur) =
Gebruik van een tegenstelling om iets te bevestigen.
Ironie (stijlfiguur) =
Milde vorm van spot
Sarcasme (stijlfiguur) =
Hatelijk
Cynisme (stijlfiguur) =
Spot drijven met een gevoel van hopeloosheid.
Tautologie (stijlfiguur) =
Een woord wordt herhaald door de toevoeging van een synoniem.
Pleonasme (stijlfiguur) =
Als niet het hele woord herhaald wordt, maar een deel van de betekenis die het woord als heeft.
Beeldspraak =
Er wordt iets vergeleken met een ander voorwerp of het wordt erdoor vervangen. We kunnen met weinig woorden snel duidelijk maken hoe iets eruitziet. Handig bij gedichten.