Examenidioom 2 (Schule, Ausbildung, Und Erziehung) Flashcards

1
Q

Die Kindertagesstätte

A

Het kinderdagverblijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Der Hort

A

De crèche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Die Erzieherin

A

De kleuterleidster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Die Grundschule

A

De basisschool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Die Ganztagsschule

A

De school met zowel smrgens als s middags onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Die Sonderschule

A

De school voor speciaal onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Die Gesamtschule

A

De midddenschool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Unterrichten

A

Onderwijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Die Unterrichtsstunde

A

Het lesuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

die Muttersprache

A

De moedertaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Die zweitsprache

A

De tweede taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Das sprachverständnis

A

Het taalbegrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Die rechtschreibung

A

De spelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fördern

A

Stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Die anfrorderung

A

De eis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Die Fähigkeit

A

De capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

leisten

A

Presteren

18
Q

Der Austausch

A

De uitwisseling

19
Q

Schulschwänzen

A

Spijbelen

20
Q

Schummeln

A

Spieken, bedriegen

21
Q

Der Abiturient

A

De eindexamenkandidaat

22
Q

Der Azubi/auszubildende

A

De leerling, de stagiair

23
Q

Das Schulamt

A

De onderwijsinspectie

24
Q

Das semester

A

De studieperiode van een half jaar, het semester

25
Q

sedans seminar

A

Het werkcollege

26
Q

Lehren

A

Doceren, onderwijzen

27
Q

Die Germanistik

A

De germanistiek, de leer van de Duitse taal

28
Q

Die studien Beratung

A

De studieadvisering, de studiebegeleiding

29
Q

Die studiegebuhren

A

Het colegeld

30
Q

Die studie

A

Het onderzoek

31
Q

Aufgeklärt

A

Verlicht

32
Q

Die Binsenwahreit

A

De waarheid als een koe

33
Q

Die ausbildung

A

De opleiding

34
Q

Die Bildung

A

De ontwikkeling

35
Q

Der Nachwuchs

A

De opvolging

36
Q

Die Kinderstube

A

De opvoeding

37
Q

Betreuen

A

Zorgen voor

38
Q

Die Erziehung

A

De opvoeding

39
Q

Der alleinerzieher

A

De alleenstaande ouder

40
Q

Die Veranlagung

A

De aanleg, het talent