Examenidiook 12 Wissenschaft Und technik Flashcards

1
Q

Die Forschung

A

Het onderzoek, het wetenschappelijk onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Der Gegenstand

A

Het thema, het onderwerp, het voorwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Die Retorte

A

De reageerbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Die Schachtel

A

De doos, het doosje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Der Zirkel

A

De passer, de cirkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Großangelegt

A

Groot opgezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voranschreiten

A

Opschieten, vooruitgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Die Fortführung

A

De voortzetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Herausfinden

A

Ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Überprüfen

A

Checken, controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vollenden

A

Voltooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Die Daten

A

De gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Der Beleg

A

Het bewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Der Befund

A

De uitslag, de bevinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Der Fund

A

De vondst, de ontdekking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Die Fundgrube

A

De rijke bron

17
Q

Voraussagen

A

Voorspellen

18
Q

Sich erweisen

A

Blijken, blijken te zijn

19
Q

Überholt

A

Achterhaald

20
Q

Erfordern

21
Q

Besagen

A

Bewijzen, betekenen

22
Q

Gewährleisten

A

Garanderen

23
Q

Herhalten

A

Dienen,opdraaien

24
Q

Abschalten

A

Uitschakelen

25
Q

Der Prüfstand

A

De proefbank, het controleapparaat

26
Q

Der Proband

A

De proefpersoon

27
Q

Die Langzeitwirkung

A

De langdurige werking

28
Q

Die Trefferquote

29
Q

Der Urheber

A

De auteur, de uitvinder

30
Q

Der Erfinder

A

De uitvinder

31
Q

Versenken

A

Dalen, laten zinken

32
Q

Der Bohrer

33
Q

Das Gefüge

A

De bouw, de structuur, de constructie

34
Q

Der Ersatz

A

De vervanging

35
Q

Die Gentechnik

A

De gentechniek

36
Q

Der Grundsatz

A

Het principe, de grondstelling

37
Q

Die anleitung

A

De aanwijzing, de handleiding

38
Q

Der Begleittext

A

De begeleidende tekst