Exam Voca hf 16 Flashcards
1
Q
faire la grève
A
staken
2
Q
le chômage
A
de werkloosheid
3
Q
le licenciement
A
het ontslag
4
Q
le comité d’entreprise
A
de ondernemingsraad
5
Q
livrer
A
leveren
6
Q
la rémunération
A
de honorering
7
Q
le métier
A
het beroep
8
Q
le chantier naval
A
de scheepswerf
9
Q
un employeur
A
een werkgever
10
Q
l’échange
A
het verkeer, de uitwisseling
11
Q
empêcher
A
verhinderen, beletten
12
Q
la gamme (de produits)
A
het (product-) addortiment
13
Q
une implantation
A
een vestiging
14
Q
un cadre
A
een leidinggevende
15
Q
établir
A
vestigen
16
Q
temporaire
A
tijdelijk, voorlopig
17
Q
le traitement de textes
A
de tekstverwerking
17
Q
l’outil
A
het gereedschap
18
Q
les heures supplémentaires
A
de overuren
18
Q
embaucher
A
in dienst nemen
19
Q
infernal
A
hels
20
Q
pénible
A
zwaar, moeilijk