Exam Voca hf 11 Flashcards
1
Q
La gestion
A
Het management
2
Q
Importer
A
Van belang zijn
3
Q
Un créneau
A
Een gat in de markt
4
Q
Les deux tiers
A
Tweederde
5
Q
Nuire à
A
Schade berokkenen
6
Q
Le commerçant
A
De middenstander
7
Q
Marchander
A
Afdingen
8
Q
Subir des pertes
A
Verliezen lijden
9
Q
Une exploitation
A
Een bedrijf
10
Q
Le bilan
A
De balans
11
Q
La croissance
A
De groei
12
Q
Mettre à jour
A
Bijhouden
13
Q
Faire face à
A
Het hoofd bieden aan
14
Q
Un impôt
A
Een belasting
15
Q
Déficitaire
A
Veliesgevend