Exam Voca hf 19 Flashcards
1
Q
l’art
A
de kunst
2
Q
l’imagination
A
de verbeeldingskracht
3
Q
un bouquin
A
een boek
3
Q
décerner
A
toekennen
3
Q
un compositeur
A
een componist
4
Q
une célébrité
A
een beroemdheid
5
Q
le mœurs
A
de zeden, de gewoontes
5
Q
le narrateur
A
de verteller
6
Q
un enfant prodige
A
een wonderkind
6
Q
contemporain
A
hedendaag
6
Q
une baguette
A
een dirigeerstokje
7
Q
un recueil
A
een bundel
8
Q
subventionner
A
subsidiëren
9
Q
passioner
A
boeien
10
Q
séduisant
A
aantrekkelijk
11
Q
l’esprit
A
de geest
11
Q
un héros/une héroïne
A
een held/ heldin
12
Q
un chef-d’œuvre
A
een meesterwerk
13
Q
instruire
A
onderwijzen
13
Q
un malentendu
A
een meesterwerk
14
Q
le précurseur
A
de voorloper
14
Q
assister à
A
bijwonen
15
Q
ériger
A
oprichten
16
Q
intituler
A
als titel hebben
16
faire un accueil
ontvangen
17
le sens
het gevoel
17
un peintre
een schilder
18
un amateur
een liefhebber
18
insolite
ongewoon, vreemd
19
la toile
het doek
20
un conte
een verhaal
21
le vice
de slechte eigenschap
22
la vertu
de deugd
23
exagérer
overdrijven
24
prendre goût à
de smaak te pakken krijgen
25
la folie
de waanzin
26
épuisé
uitverkocht
27
un sculpteur
een beeldhouwer
28
le patrimoine
het erfgoed
28
une abbaye
een abdij
29
een voorstelling
un spectacle
29
een pauze
un entracte
30
de schouwburg
le théâtre
31
het doek
le rideau
31
lacheen
rire
32
de lezer
le lecteur
33
de musicus
le musicien
34
de regisseur
le metteur en scène
35
de filmvoorstelling
la séance
35
een zanger
un chanteur
36
de ster
la vedette
37
de afdeling
le rayon
38
de openingstijden
les heures d'ouverture
39
een stripverhaal
une bande dessinée
40
de cultuur
la culture