Eva 11.28 hete 5 Flashcards
evidence, proof
bewijs (2)
to collide / összeütközik
opboetsen
drowsy / álmos
suf
eager
gretig
intent
opzet
surgery department
afdeling chirurgie
gunshot wound
schotwond
not long ago
niet lang geleden
dressing gown / pongyola
ochtendjas
rod / rúd
stang
liquid
vloeistof
reception employee
receptiemedewerkster
a few fruitless attempts
een paar vruchteloze pogingen
flight risk
vluchtgevaarlijk
nursing / gondozás
verpleging
to shrink / összezsugorodik
samenkrimpen
leaving defeated
verslagen achterlatend
curt / kurta
kortaf
to guess
raden
to march / menetel
marcheren
already
alvast
to occur / előfordul, megtörténik
voorvallen
to protest
protesteren
to confess
bekennen
to elevate, to raise / megemeli a hangját
verheffen
affable, kind / barátságos
minzaam
philosopher (2)
wijsgeer, filosoof
pleasing, agreeable, pleasant / kellemes (2)
welgevallig, aangenaam (3)
to hesitate
aarzelen
Surgery successful, patient deceased.
Operatie geslaagd, patiënt overleden.
ancient
aloud
sick leave
ziekteverlof
keyboard
toetsenbord
to experience (2)
ervaren, meemaken
to take place
plaatsvinden
cramp / görcs
kramp
calves / lábikra
kuiten
to lose
verliezen
fight
gevecht
depressed
neerslachtig
filthy
vuil
sense of justice
rechtvaardigheidsgevoel
to put aside / félretesz
opzijzetten
reverie, day-dream / álmodozás
mijmering
handle / fogantyú
hengsel
rod (2)
hengel, stang
thunderclap / mennydörgés
donderslag
thunder / dörgés
donder
lightning, flash / villám
bliksem (2)
devil
duivel
charming
charmant
brotherhood
broederschap
interested (2)
geïnteresseerd, belangstellend
proximity / közelség
nabijheid