Dutch Level 1 Vocab Unit 2 Lesson 2 Vocab Flashcards
1
Q
appartement
A
appartement
2
Q
badkamer
A
badkamer
3
Q
computer
A
computer
4
Q
computers
A
computers
5
Q
deur
A
deur
6
Q
deze
A
deze
7
Q
eetkamer
A
eetkamer
8
Q
gootsteen
A
gootsteen
9
Q
hou
A
hou
10
Q
houden
A
houden
11
Q
houdt
A
houdt
12
Q
huis
A
huis
13
Q
in
A
in
14
Q
jouw
A
jouw
15
Q
keuken
A
keuken
16
Q
kijken
A
kijken
17
Q
kijkt
A
kijkt
18
Q
kust
A
kust