David Hume's A treatise of Human Nature Flashcards
Hoe begint de tekst van Hume?
Vrij radicaal: het zelf bestaat niet. Hume heeft kritiek op ‘some philosophers’: Locke en Descartes. Ze denken dat denken altijd bewust is en dat ze een zelf hebben. Dat klopt niet want als we een idee hebben moeten we ons afvragen waar dat idee vandaan komt (impressions). Locke legt het op pijn en genot en Descartes op twijfel. Maar waarop is het idee van een zelf gebaseerd?
Wat is het zelf?
Het idee van een zelf is geen impression. Je kunt het zelf nooit waarnemen. Mijn idee van wit is gebaseerd op alle indrukken van witte objecten. Mijn idee van wit is te herleiden tot een impression. Hetzelfde geldt niet voor het zelf. Het zelf is geen impression. Wat is het idee van een zelf? De eigenaar van de impressions. Descartes schrijft een aantal functies toe aan de ziel. Dus de ziel is hetgeen wat impressions heeft. Het idee is dat er iets identiek is aan zichzelf.
Welke les van Locke past Hume toe?
We zien alleen percepties en we kunnen niets anders dan percepties waarnemen. Hume past Locke’s les toe: ik neem geen appel waar, maar een bundel van kwaliteiten en dan vorm ik het idee van een appel. Dat doet Hume ook bij het zelf. Als je het zelf wilt waarnemen, neem je slechts individuele percepties waar.
Wat gebeurt er als we geen percepties hebben?
Zonder percepties ben je niet meer. Het idee dat we doodgaan en er iets blijft bestaan zonder de percepties is kritiek op het idee van een onsterfelijke ziel. Er kan geen ziel zijn zonder percepties. Om een zelf te hebben, moet je iets hebben dat continue en stabiel blijft, maar dat hebben we niet volgens Hume.
Wat is opmerkelijk aan Hume’s formulering: “Ik kan mezelf nooit waarnemen zonder percepties”?
Je kunt zeggen dat Hume met deze formulering toegeeft dat er iemand is die dat observeert, dus het ik openbaart zich in dit discours, ondanks het feit dat Hume het ik wil verwerpen. Het is een ik dat ons wil bewijzen dat het ik niet bestaat. Dat klinkt paradoxaal.
Leg de geest van het theater uit.
Hume maakt een vergelijking met een theater: de geest van het theater. Een ik is individueel. Het is een simpele indruk, maar ook een multicipiteit. Hume vergelijkt wat er gebeurd met een theater. Vervolgens weerlegt Hume zijn eigen analogie: ‘may not mislead us’.
Waarom is de metafoor van het theater niet helemaal toepasselijk? Wat had wellicht beter gewerkt?
De theatermetafoor is niet goed, want je kan niet in je geest stappen zoals je in een theater stapt. Een film zou wellicht een betere metafoor zijn. In een theater zijn bovendien acteurs aanwezig, in een film zie je de mensen die er op dat moment niet fysiek zijn. Als je kijkt naar een filmrol dan bestaat het uit scenes die een idee van continuïteit geven, maar eigenlijk volgen ze elkaar niet op. Het is een illusie, want het is slechts een momentopname.
Wanneer zeggen we dat iets hetzelfde is? (Hume spreekt eerst over het zelf en daarna over persoonlijke identiteit)
Dingen veranderen. Er zijn dingen waarvan we zeggen dat ze hetzelfde blijven. De objecten waarvan we zeggen ‘ik ben dezelfde als toen ik een kind was’, ondanks dat ik strikt genomen veranderd ben. Dit is een psychologisch stuk. Wanneer hebben we de intuïtie dat iets hetzelfde is en wanneer niet?
Leg het voorbeeld van de telefoon uit.
Stel er gaat een klein stuk van je telefoon af. Dan zeg je niet dat dit kleine onderdeel de identiteit heeft aangepast. Want het grootste deel blijft nog hetzelfde. Veranderingen zijn gradueel.
Leg het schip van Theseus uit.
Het schip gaat door de jaren heen een beetje kapot en steeds wordt er iets verandert. Maar wanneer is het schip een ander schip?
Welke twee redenen geven we waarom het schip van Theseus nog hetzelfde is?
De verandering is gradueel. Het schip wordt stukje bij beetje aangepast, waardoor het schip niet opeens drastisch verandert. Als je op een begeven moment kijkt zijn echt alle stukken van het schip verandert. Waarom zouden we dan nog stellen dat het schip hetzelfde is? Omdat het schip dezelfde functie blijft uitoefenen.
Leg de functie van een GE uit aan de hand van het schip van Theseus.
De functie van een GE is kijken of je intuïtie verandert. Stel je hebt een variatie en er wordt van de oude onderdelen van een schip een nieuw schip gemaakt. Als je identiteit koppelt aan materie, dan is het hetzelfde schip. Maar als je identiteit aan iets anders koppelt, bijv continuïteit (Locke), dan zeg je dat de functie van schip van Theseus vervult is gebleven door het andere schip, waardoor dat het echte schip van Theseus is.
Leg het voorbeeld van de rivier uit.
Een rivier stroomt, dus er is nooit sprake van hetzelfde materiaal. Maar we vinden het niet erg om er een identiteit aan toe te schrijven. Je staat niet twee keer in dezelfde rivier. Het is onmogelijk om hetzelfde criteria op een rivier toe te passen. Hume gebruikt extra het voorbeeld van een rivier, omdat de opeenvolging van gedachte meer lijkt op een rivier.
Welke kritiek heeft Hume op de ziel volgens Descartes?
Descartes heeft een samenvatting van zijn Meditaties gemaakt. Daarin geeft hij een Platoons bewijs voor het bestaan van de ziel. De ziel is eeuwig en onsterfelijk. Hume wil ons vertellen dat het een verkeerde aanname is, dat de ziel als iets immaterieels een andere identiteit heeft dan de dingen die we zien veranderen. De ziel bepaald onze persoonlijke identiteit. Als we strikt genomen zeggen dat een ding gelijk blijft in de verandering, dan geldt dat ook voor onze ziel.
Is er iets dat de percepties samen bindt?
Je hebt percepties en die volgen elkaar op: er is discontinuïteit. Toch spreken we van identiteit. Om te zeggen dat de percepties bij elkaar horen, kunnen we zeggen dat een perceptie de oorzaak is van de volgende. Als we die kunnen binden in een relatie van oorzaak en gevolg dan hebben we misschien meer reden om te spreken van persoonlijke identiteit. Het is een resemblance of causation.