Daan - 3.1 week 1-5 Flashcards
Bespreek de symptomen van CLL
CLL – Chronische Lymfocytische Leukemie: gevolg van klonale expansie van kleine (in 95% v. d. gevallen van oorsprong B-) lymfocyten. In de meeste gevallen is dit asymptomatisch, maar het kan de volgende symptomen geven:
- Beenmergfalen
- Steeds terugkerende infecties door functionele leukopenie (vermindering aantal functionele leukocyten), koorts, immuunsuppressie
- Anemie (=bloedarmoede)
- Trombocytopenie (= te weinig bloedplaatjes)
- Pijnloze lymfadenopathie(= vergrote lymfeklieren), lokaal en/ of algeheel
- Ongemak in de linkerbovenhoed/ kwadrant v. h. abdomen door splenomegalie(= miltvergroting)
- Hepatomegalie(= leververgroting), soms extreem
CLL kan Richter’s transformatie ondergaan, meestal tot diffuus groot B-cel lymfoom, soms tot Hodgkin-achtige lymfomen.
[K&C’s] Chapter 9 - p.456-457
Wat wordt verstaan onder een MGUS?
Monoclonal Gammopathy of Unknown Significance.
- Abnormaal eiwit in bloed: M-eiwit
- Uitgescheiden door plasmacellen
- Vaak asymptomatisch, maar soms zenuwklachten (gevoelloosheid, tintelingen)
- Vooral bij ouderen (85+), mensen met donkere huidskleur, mannen en als het in de famillie zit
- Meestal niet behandeld, maar regelmatige controle op progressie raadzaam
- Kan ontaarden in multipel myeloom. Deze kans wordt vergroot door:
- Hoeveelheid M-eiwit in het bloed
- Het type M-eiwit
- De hoeveelheid van een ander eiwit in het bloed: de free light chain
- De tijd dat iemand al MGUS heeft
Multipel myeloom wordt in een andere vraag behandeld
Wanneer wordt er behandeld bij CLL?
Of er wel of niet behandeld dient te worden is afhankelijk van de stadium van de ziekte.
Binet gradatie
risico
symptoomontwikkeling
Behandeling?
A
laag
minder dan 3 vergrote lymfeklieren
afwachten
B
middel
3 of meer vergrote lymfeklieren
meestal behandelen
C
hoog
Anemie en/ of trombocytopenie
meestal behandelen
Rai gradatie
risico
symptomen
Behandeling?
0
laag
Lymfocytose
Afwachten
I
middel
Lymfadenopathie
Alleen bij progressie
II
middel
Splenomegalie en/ of lymfadenopatie
Alleen bij progressie
III
hoog
Anemie en/ of organomegalie
Meestal behandelen
IV
hoog
Anemie, trombocytopenie en/ of organomegalie (meerdere)
Meestal behandelen
[K&C’s - Tbl.9.21(2012)]
Bij 30% interventie niet nodig.
Aard van behandeling afhankelijk van leeftijd, co-morbiditeit, prognose, verwachte effectiviteit van de behandeling en toxiciteit. In ieder geval behandelen bij:
- progressief beenmerg falen (anemie/ trombocytopenie)
- terugkerende infecties
- ernstige/ verergerende splenomegalie en/ of lymfadenopathie
- toename in lymfocytenaantal (verdubbeling binnen 6 maanden)
- systemische symptomen (type B): koorts, nachtelijke transpiratie, gewichtsverlies
- hemolyse en/ of andere immuun-gerelateerde cytopenie
Waarmee kan behandeld worden bij CLL?
Specifieke behandeling:
-
chloorambucil
- vermindert WBC
- vermindert lymfadenopathie en splenomegalie
- palliatief
- niet geïndiceerd bij afwezigheid van symptomen
- combinatietherapie FCR (fludarabine, cyclofosfamide, rituximab[αCD20]) is erg effectief gebleken als eerste keuze
- purine analogen, fludarabine (purine antagonist, remt DNA synthese) met of zonder cyclofosfamide(Remt lymfocyten, alkyleert DNA) of mitoxantron(topoisomerase-II remmer, crosslinkt en breekt DNA, verstoort RNA). Erg effectief voor het beenmerg -> CR(complete remissie) BEHALVE bij 17p deleties of andere mutaties in P53(ligt op chromosoom 17)
- Alemtuzumab (gehumaniseerd αCD52, CD52 zit veel op B-CLL) wordt gegeven als fludarabine niet genoeg (meer) werkt en bij 17p/ P53 mutaties
- Ofatumumab (nieuwe generatie αCD20 monoklonaal antilichaam met ander epitope dan rituximab) bij fludarabine of alemtuzumab refractaire CLL
- Allogene stamcel transplantatie met chemo die niet gericht is tegen myleoïde beenmergcellen (niet- myeloablatief), wordt steeds vaker uitgevoerd.
Als ondersteunende behandeling:
- steroïden (prednison) bij hemolyse (immuungemedieerde anemie)
- chemo bij cytopenie als gevolg van merginfiltraat, Epo of transfusie bij anemie, transfusie bij trombocytopenie
- Alertheid op infecties is geboden, profylactisch antibiotica, antimycoticum, antivirale therapie, anti-PCP, Immunoglobulines
- Allopurinol tegen hyperurikemie (tegen Urinezuur bij tumorilyse)
Welke factoren bepalen de keuze voor beeldvormend onderzoek in de oncologie?
- de mate waarin een vermoedelijke afwijking contrasteert met het gezonde omliggende weefsel
- de omvang van de vermoedelijke afwijking
een afwijking in de long moet >1 cm zijn om te zien op een X-thorax; een verkalking van hoge dichtheid in bijv. een oude ontsteking maar 2-3 mm.
Metastasen in het bot worden pas zichtbaar als >40% van het bot op deze plekken is verdwenen.
Bij complexe structuren als de wervels worden afwijkingen ook pas zichtbaar als ze groter zijn; bij simpelere structuren (bijv. pijpbeenderen) is dit minder van belang.
Standaard-Röntgenonderzoek is niet zo geschikt voor de afbeelding van weke delen (Bij CT-onderzoek wel; zoals bijvoorbeeld afbeelding van een para-aortaal lymfeklierpakket)
MRI is zeer geschikt voor weke delen en onschadelijk voor de patiënt; Bij CT krijgt de patiënt een relatief hoge dosis Röntgenstraling
[de Vries - 2.5; p.29]
Wat zijn de twee methodes van cytologisch onderzoek
Twee methodes zijn exfoliatieve cytologie en punctiecytologie:
-
exfoliatieve cytologie: tumorcellen laten makkelijker los van een oppervlak dan normale cellen. Zeker als ze ook nog van het oppervlak afgestreken worden (cervix-uitstrijkje bij vrouwen).
- Afstrijken kan van slijmvliezen van:
- mond/ keel
- trachea
- bronchus
- de huid
- tumorcellen komen via exfoliering ook terecht in:
- urine
- liquor
- sputum
- pleuravocht
- ascites
- galwegen
- Na fixatie en kleuring worden ze microscopisch bekeken.
- Afstrijken kan van slijmvliezen van:
-
punctiecytologie: met dunne naald (D 0,4-0,7 mm) celmateriaal opzuigen. Hiermee is bijna elke aangetoonde afwijking te bereiken.
- Voordelen:
- nauwelijks belastend voor patiënt
- eenvoudig en snel
- vrijwel zonder complicaties
- Beperkingen:
- ontbreken van histologische kenmerken (infiltratie, groei)
- niet mogelijk bij hard weefsel (bijv. bot)
- negatieve uitslag zegt nog niets, omdat er net naast de tumor kan zijn geprikt.
- Bij negatieve uitslag óf herhalen, óf biopsie voor histologisch onderzoek.
- Voordelen:
Cytologie geeft alleen informatie over het al dan niet aanwezig zijn van tumoren en het type tumor. Voor histologische kenmerken (infiltratie, groei, differentiatiegraad) is histologisch onderzoek de aangewezen vorm voor weefseldiagnose)
Wat zijn de voordelen / verschillen / beperkingen (van cytologisch onderzoek)
Voordelen zijn:
- nauwelijks belastend voor patiënt
- eenvoudig en snel
- vrijwel zonder complicaties
Beperkingen zijn:
- ontbreken van histologische kenmerken (infiltratie, groei)
- niet mogelijk bij hard weefsel (bijv. bot)
- een negatieve uitslag zegt nog niets, omdat er net naast de tumor kan zijn geprikt
Bij negatieve uitslag dus óf herhalen, of kiezen voor een biopsie voor histologisch onderzoek).
Wat zijn de consequenties van een negatieve cytologische uitslag
een negatieve uitslag zegt nog niets, omdat er net naast de tumor kan zijn geprikt. Bij negatieve uitslag dus óf herhalen, of kiezen voor een biopsie voor histologisch onderzoek).
Wat zijn de drie methodes van weefselonderzoek?
Drie vormen van biopteren zijn: excisie, incisie en dikke-naald biopsie.
- Excisiebiopsie: verwijdering van tumor in toto inclusief een marge klinisch gezond weefsel. Wordt veel gekozen voor kleine huidtumoren, vaak met een marge van 2mm gezond weefsel.
- Incisiebiopsie: stukje weefsel wordt uit de tumor gesneden. Vooral bij grotere tumoren als excisie niet mogelijk of ongewenst is (onnodig groot defect.) Bij een op melanoon verdachte laesie is het een kunstfout om incisie toe te passen omdat het interfereert met het bepalen van de tumordikte. Tang- en ponsbiopsieën zijn vormen van incisiebioptie.
- Dikke-naald biopsie: een pijpje weefsel wordt uit de tumor verwijderd. Vooral gedaan bij weke delen tumoren, mamma en prostaat.
Bij incisiebiopsie en dikke-naaldbiopsie treedt tumorspil vrijwel altijd op Bij een hierna volgende operatie zal het hele met tumor besmette gebied dan verwijderd moeten worden. Bij dunne-naald biopsie is dit zeldzaam.
Wat is een tumor lysis syndroom?
Dat is de meest voorkomende ziekte-gerelateerde noodsituatie bij kinderen en volwassenen met hematologische kankers. Wanneer tumorcellen kapot gaan en hun inhoud in het bloed terecht komt; spontaan of als gevolg van therapie. Kan leiden tot hyperuricemie, hyperkalemie, hyperfosfatemie en hypocalcemie. Dit kan resulteren in Nierfalen, hardritmestoornissen, insulten, multiorgaanfalen en de dood.
[N Engl J Med, volume 365 page 6]
Welke (tumor/patiënt)factoren zijn bepalend voor de keuze van een behandelplan
Met name het doel dat men denkt te kunnen bereiken bepaalt de behandeling. Bij een van opzet curatieve behandeling worden meer bijwerkingen geaccepteerd dan bij palliatieve behandeling, blijvende bijwerkingen zijn ongewenst bij een op genezing gerichte behandeling. Als er geen kans meer is op genezing wordt gekozen voor een palliatieve behandeling.
Voor de specifieke inhoud van een behandelplan zijn van belang:
- De diagnose en uitbereiding van de tumor (cTNM en/ of pTNM)
- Het biologische gedrag van de tumor
- De intentie van de behandeling
- De conditie van de patiënt (leeftijd, co-morbiditeit, toxiciteit van de behandeling)
- De wens van de patiënt om een eventueel slopende behandeling te ondergaan
- De kans van de aanwezigheid van (nog) niet-detecteerbare metastasen (keuze voor systemische therapie bij een groot risico). Het risico op metastase verderop in het lichaam is bijvoorbeeld groot genoeg om met adjuvante chemo-therapie te beginnen bij een geconstateerde lymfekliermetastase.
- De mogelijkheid tot het uitvoeren van een orgaansparende behandeling.
Na een operatie herevaluatie op grond van de bij de patholoog beschikbare informatie (biopt). Dit zijn gegevens over: radicaliteit van de resectie (chirurgische snijvlakken al dan niet vrij van tumor), mate van doorgroei van de tumor in omgevende weefsels, groote en differentiatiegraad van de tumor (biologische gedrag), aanwezigheid van metastasen in verwijderde lymfeklieren, al dan niet buiten het kapsel.
Wat wordt bedoeld met curatieve behandeling, ondersteunende behandeling, tumorgerichte palliatieve behandeling, en palliatieve zorg
Curatief: gericht op genezing.
Ondersteunend: iedere behandeling die een tumorgerichte behandeling mogelijk maakt, zoals: mondzorg bij bestraling van het hoofd-halsgebied, anti-emetica (anti-braak) bij cytostatische behandelingen, bloedtransfusies, sondevoeding.
Palliatieve behandeling: behandeling gericht op het verlichten van de klachten en het verlengen van de tijd van leven. Voorbeelden zijn: bestraling van pijnlijke skeletmetastase, bestraling van een bloedend blaascarcinoom, cytostatica bij metastasering van bijv. een coloncarcinoom.
Palliatieve zorg: behandeling die niet is gericht tegen de groei van de tumor. Dus iets anders dan een palliatieve tumorgerichte behandeling. Het gaat hier om de palliatieve fase van de behandeling, wanneer genezing uitgesloten is. Bijv. psychosociale en geestelijke zorg, pijnbestrijding, tegengaan van misselijkheid, braken, jeuk, kortademigheid, vermagering of andere klachten en/ of symptomen. Palliatieve zorg is ook belangrijk voor de familie. Dit kan o.a. door middel van een evaluerend gesprek na afloop van de behandeling, om bijv. de gemaakte keuzes te bespreken.
Wat is het onderscheid tussen oncologische en niet-oncologische chirurgie
Bij oncologische chirurgie moet de chirurg naast het snijvak kennis hebben van het biologisch gedrag van tumoren, de behandelmogelijkheden naast de eigen chirurgie (chemo, radio, hormonale en immunotherapie), lokaal onzichtbare doorwoekering bij kwaadaardigheid, mogelijk microscopisch kleine metastasen in het regionale lymfegebied (micro-metastasen, occulte metastasen), metastasen op afstand waardoor curatief opereren haast onmogelijk is en aanvullende behandeling geïndiceerd is)
Wat is het hoofddoel in de chirurgische oncologie
Dit is (bij curatieve oncologische chirurgie) het volledig verwijderen van alle tumoren waaronder lymfekliermetastasen, waarbij tumorspil wordt tegen gegaan.
Welke zijn de doelen van follow-up na behandeling voor kanker
Het doel van deze nazorg is:
- verdere ondersteuning en begeleiding bij lichamelijke, geestelijke en sociale gevolgen van ziekte en behandeling
- controleren op late gevolgen van de behandeling (zoals vervroegde menopause na chemo)
- vroege opsporing van recidieven, metastasen en nieuwe primaire tumoren
- toetsen van de kwaliteit van het medisch handelen