Congenitale afwijkingen Flashcards

1
Q

Hoe vaak komt schisis voor?

A

1) 50% gecombineerde lip-, kaak- en gehemeltespleet (cheilognathopalatoschisis)
2) 25% geïsoleerde lipspleet (cheiloschisis)
3) 25% geïsoleerde gehemeltespleet (palatoschisis)

Zuivere cheilo-, cheilognatho- of cheilognathopalatoschisis = 1/750 LGK
Geïsoleerde palatoschisis = 1/2.000 LGK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Patiënt met palatoschisis, aangeboren afwijkingen aan hart en/of grote vaten en karakteristieke gelaatskenmerken (retrognathie mandibula, lang, hypotoon gelaat, rechte neus met prominente neusbrug).
Wat is je diagnose?

A

Syndroom van Sprinthzen (velocardiofaciaal syndroom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het foramen incisivum?

A

Scheiding tussen primaire en secundaire gehemelte tijdens embryonale ontwikkeling palatum durum en molle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verloopt de morfogenese van schisis?

A

P1 spleet = voor foramen incisivum = onvoldoende versmelting tussen proc nasales mediales en proc maxillaris
=> cheilo- en cheilognathoschisis.
P2 spleet = achter foramen incisivum = onvoldoende versmelting tussen proc palatini
=> uvula bifida en submuceuze palatumspleet.
Spleten zowel voor als achter foramen incisivum
=> cheilognathopalatoschisis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de specifieke problemen bij schisispatiënten?

A

1) Voeding
2) Middenoor
3) Velopharyngeale insufficiëntie
4) Spraak- en taalontwikkeling
5) Groei en gebitsontwikkeling
6) Psychosociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is rhinolalia aperta?

A

Open neusspraak, gezien bij schisisproblematiek wegens open verbinding tussen mond-keelholte en neus door insufficiëntie velopharyngeaal afsluitingsmechanisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Patiënt met terugliggend middengezicht, lange atone bovenlip, prominente onderlip en afgevlakte neus, scheefheid neus. Deze kenmerken worden duidelijker tijdens de ontwikkeling.
Wat is je diagnose?

A

Schisisproblematiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer worden volgende chirurgische ingrepen uitgevoerd ikv schisisproblematiek?

1) Lip/neus adhesie
2) Primaire lip- en neuscorrectie
3) Sluiting zacht gehemelte
4) Sluiting hard gehemelte
5) Bottransplant voor opvullen gnathoschisis

A

1) Lip/neus adhesie = 3-4wk
2) Primaire lip- en neuscorrectie = 4m
3) Sluiting zacht gehemelte = 9-12m
4) Sluiting hard gehemelte = 4j
5) Bottransplant voor opvullen gnathoschisis = 7j (afhk van gebitsontwikkeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer wordt met logopedie gestart ikv schisisproblematiek?

A

4j

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is hemifaciale microsomie?

A

Dysostosis otomandibularis = 1e en 2e kieuwboog syndroom
= onderontwikkeling van 1 aangezichtshelft met aantasting van oor, onderkaak, orbita, zygoma, oog, huid, spieren, zenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kindje met asymmetrisch aangezicht, onderontwikkeling van de kaak (kinpuntdeviatie en compensatoire scheefheid maxilla en bovenste gebitsboog met oplopend occlusievlak naar aangedane zijde, scheve lipspleet), oor verplaatst naar beneden en voren, microtie / agenesie / pre-auricular tags, orbita dystopie, hypoplasie van jukbeen en -boog, onderontwikkeling van spieren en pre-auriculaire speekselklieren, parese van n. facialis. Geestelijke ontwikkeling is normaal.
Wat is je diagnose?

A

Hemifaciale microsomie = dysostosis otomandibularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kindje met asymmetrisch aangezicht, onderontwikkeling van de kaak (kinpuntdeviatie en compensatoire scheefheid maxilla en bovenste gebitsboog met oplopend occlusievlak naar aangedane zijde, scheve lipspleet), oor verplaatste naar beneden en voren, microtie / agenesie / pre-auricular tags, orbita dystopie, hypoplasie van jukbeen en -boog, onderontwikkeling van spieren en pre-auriculaire speekselklieren, parese van n. facialis. Geestelijke ontwikkeling is normaal.
Verder ook epibulbair dermoidcyste, wervel- en ribafwijkingen (bv scoliose) en orgaanafwijkingen.
Wat is je diagnose?

A

Goldenhar syndroom = oculo-auriculo-vertebrale dysplasie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is Treacher-Collins syndroom?

A

Dysostosis mandibulofacialis (bilateraal ! )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kindje met hypoplasie supra-orbitale randen, zygomata en infra-orbitale randen, aflopende oogspleten, coloboom thv onderooglid, forse neus, smal gezicht, hypoplasie mandibula met korte ramus en verticale groeirichting waardoor terugliggende kin en verticale anterieure beet, abnormale oren, laag ingeplant, gehoorstoornissen, vaak ook palatoschisis.
Wat is je diagnose?

A

Treacher Collins syndroom (dysostosis mandibulofacialis = symmetrische afwijkingen thv aangezicht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het syndroom van Nager?

A

Acrofaciale dysostosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kindje met afwijkingen thv extremiteiten, ernstige hypoplasie van de mandibula en ontbreken van palatum molle.
Wat is je diagnose?

A

Syndroom van Nager = acrofaciale dysostose.

17
Q

Wat is een geïsoleerde craniosynostose?

A

Te vroege sluiting van één of meerdere schedelnaden, vaak al in utero.

18
Q

Wat is het syndroom van Crouzon?

A

Dysostosis craniofacialis

19
Q

Kindje met craniosynostose, hoofdpijn (verhoogde hersendruk), ondiepe oogkassen en exorbitisme, moeilijk sluiten van de ogen (conjunctivitis, keratitis), onderontwikkeling middengezicht met terugliggende neuswortel, omgekeerde sagittale overbeet en normaal ontwikkelde mandibula, korte bovenste gebitsboog waardoor kruisbeet, vaak ook gewrichtsafwijkingen thv CWZ. Normale intelligentie.
Wat is je diagnose?

A

Syndroom van Crouzon = dysostosis craniofacialis

20
Q

Kindje met craniosynostose, hypoplasie middengezicht met relatieve mandibulaire prognathie, verzonken neusbrug, orbitadystopie en exorbitisme, aflopende oogspleten, syndactylie, gehoorverlies, onderontwikkeling maxilla waardoor omgekeerde sagittale overbeet en dubbelzijdige kruisbeet, palatinale zwellingen, acne vulgaris en mentale retardatie.

A

Syndroom van Apert

21
Q

Kindje met craniosynostose, gedeeltelijke syndactylie thv handen en voeten, verbening thv skelet.
Wat is je diagnose?

A

Syndroom van Saethre Chotzen

22
Q

Welke syndromen gaan gepaard met een craniosynostose?

A

1) Crouzon
2) Apert
3) Saethre Chotzen
4) Pfeiffer

23
Q

Wat is het syndroom van Pfeiffer?

A

Acrocefalosyndactylie met afwijkingen thv schedel (craniosynostose), gelaat (hypertelorisme, maxilla hypoplasie) en handen en voeten (syndactylie).

24
Q

Kindje met craniosynostose, hoofdpijn (verhoogde hersendruk), ondiepe oogkassen en exorbitisme, moeilijk sluiten van de ogen (conjunctivitis, keratitis), onderontwikkeling middengezicht met terugliggende neuswortel, omgekeerde sagittale overbeet en normaal ontwikkelde mandibula, korte bovenste gebitsboog waardoor kruisbeet, brede duimen en grote tenen, syndactylie, aandoeningen thv extremiteiten en WZ.
Wat is je diagnose?

A

Syndroom van Pfeiffer

25
Q

Wat zijn de kenmerken van secundaire aangezichtsspleten?

A

1) Coloboom
2) Microftalmie of anoftalmie
3) Tele-orbitisme
4) Aplasie, spleetvorming of dubbele aanleg thv neus
5) Secundaire spleet thv bovenlip (cheiloschisis)
Ontstaan na 7e wk na bevruchting

26
Q

Wat is tele-orbitisme?

A

Hypertelorisme = te grote afstand tussen mediale canthi (binnenste ooghoeken).

27
Q

Wat is telecanthus?

A

Te grote afstand tussen mediale canthi maar normale afstand tussen beide pupillen.

28
Q

Bij welke syndromen komt tele-orbitisme voor?

A

1) Apert
2) Saethre Chotzen
3) Pfeiffer

29
Q

Wat zijn de 5 defecten volgens de OMENS classificatie van hemifaciale microsomie?

A

1) Orbital Distortion
2) Mandibular Hypoplasia
3) Ear Anomaly
4) Nerve Involvement
5) Soft Tissue Deficiency

30
Q

Geef 2 spraakstoornissen die mensen met schisis frequent ontwikkelen.

A

1) Open neusspraak (rhinolalia aperta) tgv velopharyngeale insufficiëntie
2) Articulatieproblemen tgv ongunstige verhoudingen tussen lippen, kaken en gebitselementen