college … Depressie Flashcards

1
Q

major depressive disorder in Europa, hoeveel herstel

A

disorder in Europa.
o 54% herstelt binnen 6 maanden
o 81% herstelt binnen 2 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Depressieve stoornissen

A

alleen meetbaar met een klinische meting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Depressieve symptomen

A

meetbaar met vragenlijsten –> met vragenlijsten kun je dus niet de
prevalentie van depressie (de stoornis) meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschillende subtypen depressie

A

o Unipolair
o Bipolair
o Endogene depressie: geen direct aanwijsbare gebeurtenis (oorzaak)
o Reactieve depressie: als gevolg op heftige gebeurtenissen
–> Er worden nog meer subtypen gemaakt, sommige depressies worden gekenmerkt door de vermoeidheid, andere typen worden gekenmerkt door somberheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stress: verstoorde HPA-as regulatie

A

de terugkoppeling, de terugtraprem werkt niet meer goed. Je stresssysteem staat constant aan. Je hebt hierdoor een ander basisniveau van stress –> de loop is verstoord.
vrouwen met stress –> ook het stresssysteem van het baby’tje wordt verstoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De HPA-as

A

stresssysteem met een terugkoppeling –> te veel cortisol –> negatieve feedback.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Monoamines:

A

noradrenaline (=norepinephrine) en serotonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tyrosine (aminozuur)

A

–> dopamine, norepinephrine of epinephrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tryptofaan (aminozuur)

A

serotonine, melatonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

norepinephrine en depressie

A

Wanneer iemand niet depressief is –> voldoende norepinephrine in de spleet (basisuitgangspunt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verloop van de opname van norepinephrine in de presynaptische en post synapthische neuron.

A
  1. Tyrosine wordt door enzymen omgezet in norepinephrine (synthese),
  2. deze zit in de presynaptische neuron, deze worden verpakt in een granule (een blaasje). zolang het hierin zit is het beschermd tegen MAO (monanime amoxidase)
  3. MAO breekt norepinephrine af. Het blaasje wordt getransporteerd naar het einde van de presynaptische neuron
  4. –> het bolletje gaat open en de norepinephrine gaat eruit
  5. –> deze binden zich aan de receptoren in de postsynaptische neuron
  6. Een ander deel van de norepinephrine wordt heropgenomen (dit is een terugtrap mechanisme)
    Ook een deel kan worden opgegeten door MAO

Meer MAO —>
minder norepinephrine –> minder kans op actiepotentiaal –> somberder.

Bij de meeste mensen gaat dit proces goed –> niet depressief. Wanneer dit proces verstoord gaat raken kunnen we hier ingrijpen op verschillende punten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

als het proces van de synaptische spleet niet goed gaat –> depressief –> 5 plekken om in te grijpen. 1 AMPT

A

AMPT: medicament die de enzymen blokkeert die de omzetting van tyrosine naar norepineprhine blokkeren –> meer somberheid –> depressie stimulerend –> induceert depressie.
Geen praktisch medicament maar bevestigd wel de theorieën over depressie.
+Wanneer je dit medicament toedient bij mensen die niet depressief zijn gebeurt er niet veel.
Het werkt alleen wanneer je gevoelig bent voor het krijgen van depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

als het proces van de synaptische spleet niet goed gaat –> depressief –> 5 plekken om in te grijpen. Blaasjes (granules)

A

Norepinephrine zit beschermd in de blaasjes (granules). Hiervoor bestaat nog geen medicament maar je zou wel kunnen ingrijpen op de ontwikkeling van granules –> meer of grotere granules.

!Reserpine: medicament die ervoor zorgt dat de granules lek raken –> norepinephrine ontsnapt –> MAO kan het opeten –> minder norepinephrine (minder in de spleet en minder
dat zich bindt) –> brengt depressie op gang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

als het proces van de synaptische spleet niet goed gaat –> depressief –> 5 plekken om in te grijpen. MAO inhibitor

A

MAO-inhibitor: blokkeert de werking van MAO: minder afbraak van norepinephrine –>

antidepressiva: depressieve symptomen nemen af –> reduceert depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

als het proces van de synaptische spleet niet goed gaat –> depressief –> 5 plekken om in te grijpen. TCA

A

TCA: tricyclic antidepressiva: inhibitie van heropname: minder norepinephrine wordt terug de cel in getransporteert  meer norepinephrine in de synaptische spleet –> reduceert depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

als het proces van de synaptische spleet niet goed gaat –> depressief –> 5 plekken om in te grijpen. Blokkage van autoreceptoren

A

Blokkage van autoreceptoren: de A2 adrenerge autoreceptoren zijn verkeerd afgesteld bij mensen met depressie, ze geven te snel negatieve feedback. Deze moeten worden geblokkeerd: het terugtrap mechanisme wordt opgeheft. De receptoren worden bezet.
Norepinephrine wordt blijvend getransporteert naar de synaptische spleet –> reduceert depressie.
–> beginnen met een lage dosis: je wilt ook niet te veel norepinephrine.

16
Q

serotonine komt uit…

A

tryptofaan

17
Q

Depressieve patiënten laten een hogere waarde van …. zien

A

Depressieve patiënten laten een hogere waarde van ontstekingslevels zien. Ontstekingen of administratie van cytokines leidt tot depressieve symptomen. Een cytokine geïnduceerde depressie reageert op antidepressiva.
–> De ernst van de symptomen is gecorreleerd met cytokine levels in het bloed.

18
Q

Neuroplasitciteit (en depressie en monoamines)

A

: een toename in monoamines leidt tot een toename in de neuroplasticiteit.

o Depressie zorgt voor minder neuroplasticiteit: BDNF (=brain-derived neurotrophic factor).
o Risico factoren voor depressie (stress en somatische aandoeningen) zorgen ook voor een toename van BDNF.
o Tijdens het herstellen van een depressie neemt BDNF toe.
o Injectie van BDNF in het brein stimuleert het herstel van depressie.

19
Q

Behandelingen depressie: farmaceutisch:

A
  • TCA
  • SSRIs
  • Atypical
  • SNRIs
  • Dual action
  • Lithium
20
Q

behandelingen depressie, farmaceutisch: TCA

A

‘dirty drugs’ : naast inhibitie van de heropname van norepinephrine zorgt het ook voor andere processen. Ze binden namelijk ook aan andere receptoren. Dit zorgt voor veel ongewenste bijwerkingen. Een overdosis kan ook gevaarlijk zijn voor het hart, denk er ook aan dat depressie vaak
samen voorkomt met hart- en vaatziekten

21
Q

SSRI

A

SSRI’s: selectiever dan TCA en net zo effectief: zorgt voor minder bijwerkingen. Ook een lager risico op
overdosis. Kan ook beter samen met andere medicatie dan TCA

22
Q

Behandelingen depressie: niet-farmaceutisch:

A

o ECT: electro convergus therapie
o Nervus vagus stimulatie
o Lichttherapie
o Sint-janskruid

23
Q

Depressie en somatische aandoeningen:

A

: deze aandoeningen kome vaak samen voor: 40-60%. Depressie reduceert ook de effectiviteit van medische behandelingen –> toegenomen kans op
vroegtijdig overleden. Mensen met depressie zijn dan ook minder therapie- en medicatietrouw.
Een groot aantal van deze depressieve patiënten wordt niet erkend door de huisarts. Het wordt vaak toegeschreven aan de somatische aandoening. Maar ook andersom: als je al bekent bent met
depressie worden de somatische symptomen vaak toegeschreven aan de depressie.

Psychosociale factoren:
o Omgaan met verlies en trauma
o Minder respect voor zelfzorg, werk, sociale en familie leven.
o Onvoorspelbaarheid van het leven
o Het ondergaan van pijnlijke en intensieve behandelingen.