College 4 Immuunsysteem Flashcards

1
Q

Long-covid

A

langdurige klachten na corona: vermoeidheid, verminderde concentratie en geheugen, anxiety, depressie. Deze symptomen kunnen verergeren in een prikkelige omgeving. Dit kan te maken hebben met een actief blijvend ontstekingssysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pathogenen

A

mogelijke ziekteverwerkers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

leukocyten

A

witte bloedcellen, immuuncellen. deze hebben toegang tot het hele lichaam behalve het CNS. Waar ze nodig zijn kunnen ze door een haarvat gaan naar een plek van infectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet het immuunsysteem?

A

Een reactie opwekken tegen indringers. - Zorgen ervoor dat gemuteerde cellen worden opgeruimd.
Dit gebeurd vrij efficiënt, je lichaam is hier de hele dag mee bezig.
- Het wekt ontstekingsreacties op.
- Het herstelt beschadigd weefsel.
-Het zorgt voor de opruiming van dode of beschadigde cellen.

Inflamation = ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Er zijn twee soorten immuunsystemen:

A
  1. Het aangeboren (innate) immuunsysteem
  2. Het specifieke (adaptive) immuunsysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het aangeboren (innate) immuunsysteem

A

dit is de basisrespons, blijft relatief hetzelfde. Deze reageert op dezelfde manier op verschillende pathogenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het specifieke (adaptive) immuunsysteem

A

komt pas als tweede in actie. Op het moment dat deze is geactiveerd is het systeem heel efficiënt tegen een bepaald pathogeen. Dit systeem ontwikkelt zich steeds.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

erythrocyte

A

rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fagocyten

A

(aangeboren immuunsysteem)
etende cellen: granulocytes, monocytes/marcofagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Lymfocyten

A

(specifieke immuunsysteem)
herkennen slechte cellen en kunnen deze verwijderen.: T-cellen, B-cellen en NK cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat voor bacteriën kunnen we allemaal tegenkomen?

A

o Bacteriën: legionella, chlamydia, salmonella
o Virussen: corona, herpes
o Protozoa = kleine wormachtige dingen zoals malaria
o Fungal = schimmels zoals kalknagels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

allergische aandoening

A

ontstaat als er iets niet helemaal geod gaat met het immuunsysteem en te sterk reageer top dingen waar het eigenlijk niet op hoeft te reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

auto-immuun ziektes

A

het lichaam gaat iets lichaamseigens aanvallen terwijl dit eigenlijk niet had gehoeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Non-communicalbe diseases (niet overdraagbaar)

A

ook hierbij is het immuunsysteem betrokken.
Bijvoorbeeld: kanker, diabetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

psychoneuroimmunology

A

het eigen onderzoeksgebied voor bepaalde psychosomatische aandoening. Hierbij speelt altijd stemming en gedrag een rol. Het immuunsysteem is hier ook bij betrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een virusinfectie. hoe werkt dat

A

een virus heeft een ‘host’ cel nodig, dit is een cel van ons. Hierin kan het virus zich
vermeerderen. Een virus is geheel afhankelijk van zo’n host cel en kan zonder niet delen.
Het virus moet eerst door de celwand heen, de cel heeft hiervoor ook defensiemechanismen. Sommige virussen zijn zo aangepast dat ze precies op een receptor van een cel passen. Dit virus maakt d.m.v. DNA/RNA kopietjes. Ze zijn ook klaar om nieuwe cellen binnen te dringen. Soms kan een virus ‘in hiding’ gaan en kunnen ze in je DNA gaan zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Elementen van het aangeboren immuunsysteem (first-line barriers)

A

o De huid: de huid houd al heel veel dingen tegen. De huid is niet makkelijk te penetreren
o Mucous membraan = slijmvlies: beschermen je binnenste oppervlakten die in contact staan met de buitenwereld, zoals je neus, je longen, je geslachtsorganen. Dit membraan produceert mucos.
o Secreties: bepaalde zuren, lysosomen (afbreek enzymen)

18
Q

Aangeboren eiwit verdediging

A

kunnen een lichaamsvreemde cel voorzien van een kanaaltje waardoor de cel letterlijk leegloopt. Geactiveerd door infectie.

19
Q

Natural killer cells

A

deel van het aangeboren systeem. Deze cellen kunnen ‘besmette’ cellen
herkennen en kunnen deze cellen de opdracht geven tot zelfdestructie.

20
Q

Fagocyten kun je ondervedelen in?

A

granulocyten
macrofagen
dendritische cellen

21
Q

granulocyten

A

Een soort fagocyt. Een granulocyt is een type witte bloedcel, die deel uitmaakt van het aangeboren immuunsysteem, en die gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van specifieke granulen in het cytoplasma. Sturen de afweerreactie tegen indringers bij.

22
Q

macrofagen

A

Een soort fagocyt. Macrofagen zijn witte bloedcellen die een belangrijke rol spelen in het afweersysteem. De belangrijkste functie van macrofagen is fagocytose, waarbij ze ziekteverwekkers zoals bacteriën en virussen omsluiten en inwendig afbreken in een voedselvacuole. Macrofagen zijn overal in het lichaam aanwezig vanwege hun belangrijke functie.
Ze zijn langzamer en groter en leven langer.

23
Q

dendritische cellen

A

soort fagocyt. hebben heel veel uitstekels en zijn qua oppervlakte daarom heel groot, ze zitten op plekken dichtbij de externe omgeving zoals de longen. Ze eten ziektekiemen op.

24
Q

ontsteking verloop

A

–> De ontsteking is een reactie op schadelijke stimuli

–> Mastcellen geven histamine en cytokines af: de bloedvaten raken lek en geven vloeistoffen af die zorgen voor de zwelling en roodheid.

–> Neutrofielen en macrofagen worden aangetrokken, deze gaan eten en zorgen zo voor pus.

–> Signaal naar het brein: misselijkheid en ziekte om te zorgen dat je rustig aan gaat doen.

–> Cytokines kunnen koorts opwekken.

25
Q

mestcellen

A

zoekt naar lichaamsvreemde stofjes en zit vol met stofjes zoals histamine.
Mestcellen of mastocyten spelen een rol bij de afweer van het lichaam. Ze scheiden chemische stoffen af die het afweersysteem activeren. Bij een insectensteek zorgen ze er bijvoorbeeld voor dat het gif zich niet kan verspreiden door stoffen af te geven die zwelling veroorzaken. Ook bij een allergie spelen mestcellen een rol.

26
Q

histamine en antihistamine

A

histamine (=alertheidssignaal), histamine maakt je bloedvaten meer ‘lek’, meer bloed gaan naar de geïnfecteerde gedeelten.

Antihistamine: reacties tegen ontstekingsverschijnselen (dit neem je ook bij allergieën zoals hooikoorts, deze vertelt je immuunsysteem ‘to calm down’).

27
Q

Antigen presenterende cellen

A

gaan richting je lymfen. Deze hebben pathogenen ‘gegeten’ en kunnen laten zien wat ze hebben gegeten. Zo wordt een helpende T-cel geactiveerd.

28
Q

het specifieke immuunsysteem

A

–> aquired, specific, adaptive

Dit systeem gaat om het herkennen van lichaamseigen en lichaamsvreemde cellen. De eiwitten die dit doen noemen we een MHC (Major histocompatibility complex)

29
Q

MHC

A

deze zit aan de buitenkant van
iedere cel. Hierdoor kunnen dingen zich hieraan verbinden die laten zien wat er binnenin de cel gebeurt.

Antigenen (stukjes lichaamsvreemde eiwitten) worden gecombineerd met de MHC eiwitten, deze migreren naar de buitenkant van de cellen en kunnen zo laten zien wat er in de cel gebeurt.

30
Q

Antigen

A

alle substanties die herkent kunnen worden bij het specifieke immuunsysteem / moleculen
die immuun responsen kunnen stimuleren. Antigenen kunnen worden herkend door B-cellen en T-cellen. Tegen antigenen worden antilichamen gemaakt.

31
Q

B lymfocyten / B-cellen

A

de B-cel ontstaat en krijgt zijn training in het beenmerg. Een B-cel kan een
antigen herkennen wanneer het nog niet aan een MHC eiwit zit, wanneer het nog geheel is dus. Een specifieke B-cel kan ook maar een specifieke antigen herkennen. Je hebt dus heel veel B-cellen nodig voor alle verschillende antigenen. Een B-cel kan
geactiveerd antilichamen aanmaken

32
Q

Antilichamen

A

immunoglobuline (IG): zien eruit als de letter Y: deze kunnen vastzitten aan de B-cel en worden dan uitgestuurd naar het bloed wanneer geactiveerd. Antigenen worden zo onschadelijk gemaakt.

33
Q

hoe maken de antilichamen de antigenen onschadelijk ( 3 stappen)

A
  1. Neutralisatie van virussen. de “y”tjes binden aan het virus
  2. Opsonizatie = een virus/pathogeen die “getagged” is door de antilichamen wordt opgegeten door een macrofaag
  3. Complemente activatie = de antilichamen die aan t virus vastzitten activeren het complemente systeem
34
Q

T helper cel

A

ze kunnen zelf geen pathogenen vernietiging maar geven verschillende soorten cytokinen af die andere immuun cellen aanreguleren. T helper cellen herkennen antigen presenterende cellen en binden zich hier mee, dan laten ze een stofje los waarmee ze lymfocyten
‘oproepen’. Onder invloed van cytokinen ontwikkelen ook specifieke B-lymfocyten zich tot antilichaam producerende plasmacellen.

35
Q

T lymfocyten / T-cellen

A

ontstaan in je beenmerg maar migreren daarna naar de thymus waar ze training krijgen. Ze worden de hele dag blootgesteld aan het onderscheiden van lichaamseigen en lichaamsvreemde cellen. Alleen de cellen die alleen reageren op lichaamsvreemde cellen gaan door naar de volgende ronde. T cellen hebben (i.t.t. B-cellen) wel MHC eiwitten nodig. Ze herkennen antigenen alleen wanneer deze gebonden zijn aan MHC eiwitten. T-cellen zijn ook heel specifiek voor één antigen.

36
Q

Cytotoxische T-cellen:

A

herkent antigenen wanneer ze vast zitten aan geïnfecteerde cellen. Daarna
vernietigen ze deze cellen. De cellen waarbij het mis gaat worden dus vernietigd door deze cytotoxide
T-cellen. Dit is een menselijke cel die een andere menselijke cel vernietigd.

37
Q

T-helper activatie

A

een geactiveerde T-cel kan zowel B-cellen als cytotoxide T-cellen helpen.

38
Q

Humorale immuun reactie

A

gaat over wat in de lichaamssappen is.
T helpercel interacteert met B-cellen: geeft cytokines af en helpt B-cellen met delen, differentiëren en antilichamen te produceren.

39
Q

Cel-gemedieerde immuun reactie

A

gaat over wat in de cel is.
T helpercel wordt geholpen door fagocyten: geeft cytokines af en helpt cytotoxische T-cellen met het vernietigen van intracellulaire pathogenen.
–> een T-helpercel wordt geactiveerd door een antigen presenterende cel (zoals een macrofaag)

40
Q

Immunodeficiency

A

iets gaat niet goed in de reactie van het immuunsysteem, vertraging in het
immuunsysteem

41
Q

Hypersensitiviteit

A

allergie: B-cellen zijn geactiveerd geraakt door onschuldige antigenen. De
antilichamen binden zich aan mast cellen. De B-cellen worden dus reactief voor cellen waarvoor het niet nodig is, er worden antilichamen gemaakt voor lichaamseigen stoffen. Dit is op lokaal gebied niet ernstig maar bij heftige pinda-allergieën geven alle mast cellen in alle delen van het lichaam stoffen
af: bloeddruk kan weg vallen –> anafylactische schok.
Een injectie met adrenaline kan een life-saver zijn: een epipen.

42
Q

CD4+ cell count

A

een mate voor hoe actief een virus op dat moment is