College 2 Communicatie En Endrocriene Systeem Flashcards
van groot naar klein (van materie naar atomen)
Materie –> Moleculen (H2O) -> Elementen (H en O) –> Atomen (protronen+, neutronen0, elektronen-).
ionen (en twee verschillende soorten ervan)
geladen atomen
Anionen: overschot aan elektronen en dus negatief geladen.
Kationen: tekort aan elektronen en dus positief geladen.
celmembraan
is semi-petreerbaar.
Is een dubbele laag van fosfolipiden
Fosfolipiden
verbinden zich aan de ene kant met water (hydrofiele kop), en aan de andere kant niet (hydrofobe staart)
Postsynaptische receptoren: twee subtypes:
Ionotrope receptor
en Metabotrope receptor
Ionotrope receptor
Ionenkanaal: snel en direct effect –> snelle fluctuaties membraanpotentiaal (graduele potentialen), kunnen eventueel actiepotentiaal triggeren.
Metabotrope receptor
bindingsplaats voor neurotransmitter, dit is geen ionenkanaal en heeft over meerdere fases een indirect en langzaam effect –> veranderen de toestand van de cel via G-eiwit aan de binnenkant van het celmembraan.
ligand
Dat wat bindt met het membraan. Sommige kanalen gaan open wanneer een ligand zich er aan bind.
een ligand is een molecuul of een ion dat een vrij elektronenpaar heeft, dat kan worden gebruikt om een binding te vormen met een metaal of een metaalion
G-protein coupled receptor
grootste en meest diverse type receptor. Deze cellen oppervlaktereceptoren werken als een inbox voor berichten in de vorm van lichtenergie, peptiden, lipiden, suikers en eiwitten (G-eiwitten is een familie eiwitten betrokken bij signaaloverdracht:
intracellulaire messengers).
Cytoskeleton
een frame work (een soort skelet) in de binnenkant van een cel. Deze zorgt voor vorm en kan er ook voor zorgen dat een cel zich kan voortbewegen. Ook zorgen ze voor connectie met andere cellen en voor functie.
4 verschillende soorten cytoskeletons
- intermediate filaments
- microfilaments
- microtubules
- centrioles
Motor moleculen
Kunnen een eiwit/blaasje transporteren “over” en microtubule heen
3 Cell-cell connections
Iedere cel heeft vaak een eigen plek in het lichaam (een levercel, een neuron, etc). Er zijn verschillende manieren waarop deze cellen aan elkaar vast kunnnen zitten:
- desmosomes
- tight junctions
- gap junctions
Desmosomes
De cellen zitten niet direct vast aan elkaar: flexibel. Hierdoor kunnen er nog dingen ontsnappen zoals bijv zweet.
BIJV huidcellen
Tight junctions
De cellen zitten heel vast aan elkaar. Hierdoor kan er niks doorheen komen. Door deze cellen kunnen alleen stoffen komen wanneer dit actief wordt gedaan. Er is geen passief transport.
Gap junctions
Deze cellen zijn een soort leidingen tussen cellen. Deze connecties zijn handig voor de doorstroom van ionen (elektrisch). Dit zorgt voor snelle communicatie. Dit is vaak een netwerk in een bepaalde richting: zo kunnen de hartspieren zich samenknijpen op een goede manier en knijpt niet het hele hart samen.
endoplasmatisch reticulum (ER)
Een celstructuur met open ruimte in het midden. Hierin zitten veel ribosomen. Hier vindt eiwitproductie plaats.
Ruw ER: met ribosomen, hier is ook eiwitsynthese
Glad ER: zonder ribosomen, andere functies zoals calcium, vetten, steroïden opslag.
Het golgi apparaat
Eindstap van de eiwitsynthese.
verpakt eiwitten en voorziet ze van “postzegel” met adres enz.
hierna worden ze door die motormoleculen via microtubules naar hun bestemming getransporteerd
mitochondriën
Nemen glucose op en zetten dit om in energie (ATP)
ATP
(Adenosine TriPhosphate): alles wat er gebeurt in je lichaam draait op APT. Dit is de energie van het lichaam. Energie wordt los gelaten wanneer een fosfaten groep zich los maakt van ATP
ADP + fosfaat wordt gebruikt voor energie opslag
lysosomen
Blaasjes in de cytoplasma die afbreek-enzymen bevatten; gebruikt bij recycling
5 typen gliacellen
- ependymcellen
- astrocyten
- microgliacellen
- Oligodendrogliacellen en schwann cellen
Ependymcellen
zorgen voor de aanmaak van CSF . Deze cellen beschermen
dus de hersenen.
CSF
hersenvocht
Astrocyten (6)
- Betrokken bij de bloed hersenbarrière.
- Zorgen voor structurele ondersteuning van het CNS.
- Transporteren voedingsstoffen en andere chemische stoffen tussen bloedvaten en neuronen.
- ondersteunen hersenactiviteit door bloedtoevoer naar het brein te verhogen
- Stimuleren herstel van beschadigd hersenweefsel door vorming van littekenweefsel.
Ze binden zich op bloedvaten en neuronen, ze kunnen deze dus verwijden of verdunnen.
CNS
centrale zenuwstelsel
Microgliacellen (3)
- ruimen aangetast hersenweefsel op.
- Dringen beschadigd weefsel binnen en stimuleren groeifactoren om herstel te bespoedigen.
“verdedigingscellen”