College CGT2 Flashcards

1
Q

Van macro- naar micro niveau

A

gespreksgegevens –> holistische theorie (HT) –> Functie analyse (FA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is klassieke conditionering?

A

Het leren van betekenissen (verband) tussen 2 stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de drie paden naar het leren van betekenissen?

A
  • directe ervaring
  • modeling/observationeel
  • informatie (reclame, social media)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de termen van klassieke conditionering?

A
  • UCS
  • UCR
  • CS
  • CR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de UCS?

A

De ongeconditioneerde of onvoorwaardelijke prikkel (stimulus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de UCR?

A

De ongeconditioneerde (normale) reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de CS?

A

de geconditioneerde stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de CR?

A

de geconditioneerde respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ziet de basisstructuur eruit van klassiek conditioneren eruit?

A

CS–> UCS –> UCR/CR

CS –> CR (tekenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de UCS, UCR, CS en CR bij de volgende krantenkop?
‘Terreurangst: dat treinstation waar je altijd loopt, ziet er toch ineens even anders uit’
En in ‘Aanslagpleger kerstmarkt riep Allahu akbar’

A

UCS: terroristische aanslag
UCR: angst
CS: het treinstation
CR: angst op het station

UCS: Aanslag
UCR: angst
CS: de kerstmarkt
CR: angst op de kerstmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is contingentie?

A

Logische samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is contiguïteit?

A

Gelijktijdig aangeboden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ziet de relatie tussen US en CS eruit?

A
  • Sequentieel: ‘als…dan’ –> werken met exposure

- Referentieel: ‘doet denken aan’ –> werken aan representatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is excitatoire conditionering?

A

De CS kondigt het optreden van de UCS aan
Bijv. OV –> angst
De associatie bevordert de activering van de US/UR representatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is inhibitoire conditionering?

A

De CS kondigt het optreden van UCS niet aan
Veiligheidsgedrag
Bijv –> oxazepam, paniek blijft uit
De assiocatie remt de activering af of vermindert deze.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is summatie en wat is one trial conditionering?

A

Summatie: serie subtraumatische ervaringen heeft uiteindelijk hetzelfde effect als één traumatische ervaring.
One trial: 1x is genoeg voor trauma

17
Q

Wat is generalisatie bij klassieke conditionering?

A

Het uitbreiden van prikkels die lijken op de oorspronkelijke geconditioneerde stimulus
Bijv. angst voor de trein wordt gegeneraliseerd naar alle voertuigen

18
Q

Wat is conditionering van hogere orde?

A

Het uitbreiden van prikkels, doordat ze (toevallig) tegelijkertijd worden aangeboden
Bijvoorbeeld: overvaller droeg een zwarte jas, helm en bril –> roepen alle drie angst op

19
Q

Op welke manieren kan je betekeniswijzigen?

A
  • extinctie
  • contraconditionering
  • US-revaluatie
20
Q

Wat is operante conditionering?

A

het aanleren van gedrag onder bepaalde condities

21
Q

Wat zijn de keywords van operante conditionering?

A
  • gedrag = wat doet iemand
  • antecedenten = wat gaat er vooraf?
  • consequenten = wat is het gevolg?
22
Q

Sd: R –> Sr

A
Sd = context waar bepaald gedrag functioneel is
R = gedrag, gedachten
Sr = Er zijn meestal meerdere gevolgen op een operant
23
Q

Positieve bekrachtiger of positieve straf

A

Je voegt iets toe

24
Q

Negatieve bekrachtiging of negatieve straf

A

Je haalt iets weg

25
Q

Wat is +S+

A

positieve bekrachtiging –> De plezierige situatie neemt toe –> toename gedrag

26
Q

Wat is -S-

A

Negatieve bekrachtiging –> De negatieve situatie neemt af –> toename gedrag

27
Q

Wat is +S-

A

Positieve straf –> De negatieve situatie neemt toe –> afname gedrag

28
Q

Wat is -S+

A

Negatieve straf –> De positieve situatie neemt af –> afname gedrag

29
Q

Wat is ~S-

A

Negatieve bekrachtiging –> De onplezierige situatie (die wel verwacht was) bleef weg –> toename gedrag

30
Q

Wat is ~S+

A

Negatieve straf –> De plezierige situatie (die verwacht werd) bleef weg –> afname gedrag

31
Q

Associatie tussen gedrag en tijd is?

A

Sequentieel. Er is eerst het gedrag en dat wordt gevolgd door bepaalde consequenties

32
Q

ABC model

A
  • antecedenten
  • gedrag
  • consequenten