College 7 Flashcards

1
Q

3 vormen van retoriek

A
  1. ethos (spreker) > geloofwaardigheid
  2. logos (boodschap) > logica & argumentatie
  3. pathos (ontvanger) > emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ethos

A

Ethos betreft de geloofwaardigheid van de spreker, altijd bezien vanuit perspectief van het publiek.

Drie dimensies:
- Perceived intelligence (credibility) > vertrouwen en expertise
- Moral character > tegen iemand op kijken, geloven dat iemand goed persoon is (wishful identification)
- Goodwill > dat diegene het beste met je voorheeft (intentie tegenover publiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

logos

A

Gebruik van logica en argumentatie (hoeft niet goed te zijn, maar te lijken)

twee soorten:
- artistic proof = stijl, hoe je het brengt
- inartistic proof = de inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

syllogismen

A

Syllogismen zijn een vorm van redenering die bestaat uit twee premissen (uitspraken) die tot een conclusie leiden. Ze worden beschouwd als de bouwstenen van argumentatie vanwege hun gestructureerde en logische opbouw. Een syllogisme bestaat typisch uit de volgende onderdelen:

  • Major premise (algemene premisse): Dit is de eerste uitspraak in het syllogisme, meestal een algemene regel of principe dat wordt toegepast op een breed scala van gevallen.
  • Minor premise (specifieke premisse): Dit is de tweede uitspraak in het syllogisme, meestal een specifieke feitelijke bewering of observatie die verband houdt met het onderwerp van de discussie.

Op basis van deze 2 wordt een conclusie gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pathos

A

Pathos richt zich op het emotionele appèl aan het publiek. Het gaat erom emoties op te roepen, zoals sympathie, mededogen, angst of hoop, om het publiek te beïnvloeden. Door het gebruik van verhalen, beeldspraak en krachtige emotieve taal kan een spreker pathos gebruiken om een diepere emotionele reactie bij het publiek op te roepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

5 pricipes van een rede

A
  1. invention
  2. arrangement
  3. style
  4. delivery
  5. memory
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

invention

A

Dit verwijst naar de informatie en kennis die de spreker heeft en hoe deze wordt verwerkt in de boodschap. Het omvat de constructie van relevante argumenten, zoals syllogismen (logos). Het draait niet alleen om goede argumenten, maar ook om de manier waarop ze worden gepresenteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

arrangement

A

Hierbij gaat het om het organiseren van de boodschap in een effectieve structuur. Dit omvat het begin (introductie, waar pathos en ethos vaak worden gebruikt om het publiek te boeien), het midden (waar logos, het rationele argument, wordt gepresenteerd) en het einde (waar pathos opnieuw kan worden gebruikt om de boodschap te versterken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

style

A

Dit heeft te maken met het gebruik van taal om ideeën op een bepaalde manier uit te drukken. Stijl omvat verschillende retorische figuren en technieken, zoals metaforen, analogieën en framing (het kiezen van een bepaald kader om een onderwerp te presenteren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

delivery

A

Dit verwijst naar de non-verbale presentatie van de ideeën van de spreker, inclusief zaken als stemgebruik, lichaamstaal, en oogcontact. Een overtuigende levering kan de effectiviteit van de boodschap vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

memory

A

Ten slotte is het belangrijk voor de spreker om de eerste vier aspecten goed te onthouden en toe te passen tijdens de toespraak of presentatie. Het vermogen om de boodschap effectief te onthouden en te communiceren kan de geloofwaardigheid van de spreker vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dramatisme (Burke)

A

menselijke activiteiten en interacties te analyseren als een vorm van dramatisch theater. Volgens Burke is het menselijke gedrag vergelijkbaar met een drama, waarbij mensen rollen spelen, motieven hebben en proberen om hun doelen te bereiken binnen het kader van een sociale context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

substance

A

verwijst naar de kern van wie ze zijn, hun identiteit, waarden, motieven en doelen. Het is het antwoord op de vraag “wie ben ik?” en vormt de basis voor hoe mensen zichzelf begrijpen en presenteren in interacties met anderen.

bij identificatie komt deze met anderen overeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Burke’s pentad

A

manier om verhalen te analyseren en op te bouwen

  • act = what?
  • scene = where & when?
  • agent = who?
  • agency = how?
  • purpose = why?
  • attitude = deeper why
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Narratieve paradigma (Fisher)

A

Wij als wetenschapper zijn heel erg van de logos en argumentatie, maar mensen worden veel meer overtuigd door een goed verhaal dan door de inhoud daarvan. Fisher stelt nieuw paradigma voor waarin wat wij voor waar aannemen niet alleen is gebaseerd op logos, maar ook op pathos en ethos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

narrative rationality

A

Narratieve rationaliteit is een concept dat is geïntroduceerd door Walter Fisher als onderdeel van zijn narratieve paradigma van communicatie. Het verwijst naar de manier waarop verhalen worden beoordeeld en geïnterpreteerd op basis van hun consistentie, geloofwaardigheid en relevantie binnen de context van de vertelling.

Waar een goed verhaal aan moet voldoen

  • fidelity
  • coherence
17
Q

coherence

A

Coherentie in een verhaal betekent dat het intern consistent is. Dit omvat:

  • Structurele consistentie: Het verhaal heeft een logische opbouw en flow.
  • Materiële consistentie: Er is overeenstemming tussen verschillende delen van het verhaal.
  • Consistentie van actoren: De personages zijn geloofwaardig en passen bij het verhaal.
18
Q

fidelity

A

de betrouwbaarheid van het verhaal, inclusief de nauwkeurigheid van feiten en argumenten (logos), en de mate waarin het verhaal overeenkomt met de overtuigingen en waarden van het publiek (ethos en pathos).