College 3 Flashcards

1
Q

symbolic interactionism (SIT)

A

Symbolic Interactionism (SI) is een sociologische theorie die onderzoekt hoe mensen betekenis geven aan hun wereld door middel van sociale interacties en symbolen (zoals taal en gebaren).

Zolang genoeg mensen denken dat iets bestaat, dan bestaat het.

  • Betekenis (Mind): Mensen handelen op basis van de betekenissen die ze toekennen aan mensen en dingen, die ontstaan uit sociale interacties.
  • Zelf-concept (Self): Identiteit wordt gevormd door interactie met anderen en zelfreflectie.
  • Individu en maatschappij (Society): Individuen creëren de maatschappij door interactie, en de maatschappij beïnvloedt hun gedrag en identiteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

social constructionism

A

Social Constructionism is een theoretische benadering die stelt dat veel van wat we beschouwen als objectieve realiteit, in feite het resultaat is van menselijke interpretatie, interactie en overeenstemming binnen een sociale context. Dit betekent dat onze kennis, normen, waarden, en zelfs onze identiteit, door sociale processen worden gevormd en veranderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

MIND

A

Het belang van betekenis voor menselijk gedrag

  • mensen handelen op basis van de betekenis die ze anderen toedichten
  • betekenis wordt gecreëerd in sociale interactie (shared field of experience helpt bij betekenis geven aan interacties)
  • betekenis wordt gewijzigd via een interpretatief proces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

self-fulfilling prophecy

A

een voorspelling of verwachting die, doordat mensen erin geloven en er acties naar ondernemen, zichzelf waar maakt of vervult, ongeacht of de voorspelling oorspronkelijk juist was. Dit fenomeen illustreert hoe de verwachtingen van mensen hun gedrag kunnen beïnvloeden en uiteindelijk realiteit kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

persoonlijke identiteit

A

Dit is je diepere, vaste identiteit. Bestaande uit waardes, persoonlijkheid. Ook wel het I (of id) genoemd volgens Freud. Hij ziet deze identiteit ook als iets dat meer spontaan, impulsief is, en koppelt deze (deels) aan het onderbewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sociale identiteit

A

Me of Ego volgens Freud. Dit is je sociale identiteit. Deze is gevormd door en afhankelijk van sociale interactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pygmalion effect

A

mensen behandelen je op een bepaalde manier (op basis van wie ze denken dat je bent) en dan ga je je er naar gedragen (self-fulfilling prophecy). Die behandeling beïnvloed je identiteit (je gaat dit geloven en past je daar aan).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

SELF

A

Het belang van zelfconcept

  • je identiteit (zelf-concept) is een belangrijke motivator voor gedrag
  • identiteit wordt gecreëerd door interactie met anderen
  • wij reflecteren op onszelf door andermans perspectief in te nemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

polarisatie

A

de groeiende verdeeldheid en tegenstellingen tussen verschillende groepen mensen, vaak gekenmerkt door een verlies van begrip en dialoog tussen deze groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

SOCIETY

A

de relatie tussen individu en maatschappij

  • mensen worden beïnvloed door de maatschappij
  • maatschappij wordt geconstructueerd door sociale interactie (polarisatie)
  • er is een wederkerige relatie tussen individu en maatschappij. De maatschappij maken wij met z’n allen door sociale interactie, maar de maatschappij bepaalt vervolgens weer deels wie wij zijn en hoe we ons gedragen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pesonal meanings

A

Personal meanings verwijzen naar de betekenissen die individuen meebrengen naar een interactie op basis van hun persoonlijke achtergrond, ervaringen, cultuur en persoonlijkheid. Het omvat alles wat een individu uniek maakt en hoe zij de wereld om zich heen begrijpen en interpreteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

interpersonal meanings

A

Interpersonal meanings zijn de betekenissen die ontstaan binnen de interactie tussen individuen. Het zijn de gedeelde betekenissen, begrippen en interpretaties die communicatiepartners samen construeren tijdens een interactie. Deze betekenissen worden gevormd door de wederzijdse percepties, verwachtingen en interpretaties van de communicatiepartners binnen de context van hun relatie. Interpersonal meanings zijn specifiek voor de relatie tussen de communicatiepartners en kunnen variëren tussen verschillende relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

coordinated management of meaning (CMM)

A
  • Mensen leven in communicatie
  • Conversatiepartners construeren hun eigen werkelijkheid door communicatie → zij geven betekenis aan de interactie
  • Communicatie wordt gevoerd op basis van: Personal meanings (dat wat je meebrengt) en Interpersonal meanings (geconstrueerde werkelijkheid waar beide partners het over eens zijn)
  • Communicatie vindt plaats op basis van regels (hiërarchisch georganiseerd)
  • Betekenis is hiërarchisch georganiseerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hiërarchie van coordinated management of meaning (CMM)

A
  1. content
  2. speech act
  3. episode
  4. relationship
  5. life scripts
  6. cultural pattern
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Content (inhoud)

A

Dit niveau omvat de symbolen of ruwe data die betekenis dragen. Het gaat over de feitelijke woorden, zinnen, gebaren, of andere signalen die tijdens een interactie worden gebruikt.
Betekenis op dit niveau kan verschillen tussen individuen of culturen, omdat mensen verschillende interpretaties kunnen geven aan dezelfde woorden of symbolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Speech act (uiting)

A

Op dit niveau worden de boodschappen geanalyseerd als deel van een interactie. Het gaat om de intentie en betekenis die wordt overgebracht door een specifieke communicatieve uiting.
Dit omvat niet alleen wat er letterlijk wordt gezegd, maar ook de bedoelingen achter de uitspraken.

Het is de kleinste betekenisvolle analyse-eenheid. Alles wat betekenis heeft kan gezien worden als een speech act, bijvoorbeeld een emoji of verkeersbord.

17
Q

episode

A

Dit niveau verwijst naar de communicatieroutine met een begin, midden en einde. Het omvat de bredere context van een specifieke interactie, inclusief de situatie, de omgeving, en de culturele normen die van invloed zijn op de communicatie.

18
Q

relationship

A

Op dit niveau vindt overeenstemming plaats over de aard van de relatie tussen communicatiepartners. Het omvat de verwachtingen, begrip en gedeelde betekenis over de kernconcepten van de relatie.

Dit niveau beïnvloedt hoe communicatiepartners met elkaar omgaan en hoe ze de interactie interpreteren binnen de context van hun relatie.

19
Q

life scripts (identiteit)

A

Huidige en eerdere episodes die communicatieroutines beïnvloeden.

Dit niveau omvat de attitudes, eerdere ervaringen, en waarden die de communicatieroutines beïnvloeden. Het heeft betrekking op het zelfconcept en de identiteit van individuen, evenals hun percepties van anderen.

Het gaat over wie mensen zijn en hoe ze zichzelf zien in relatie tot anderen, inclusief hun persoonlijke geschiedenis en ontwikkeling.

20
Q

Cultural pattern

A

Dit is het hoogste niveau van de hiërarchie en omvat de gedeelde betekenissen binnen een bredere culturele context. Het omvat de normen, waarden en sociale regels die van invloed zijn op de communicatie tussen individuen.

Het culturele patroon beïnvloedt alle andere niveaus van betekenis in de hiërarchie en bepaalt de bredere context waarbinnen communicatie plaatsvindt.

21
Q

coördinatie CMM

A

coördinatie bij CMM gaat over het samenwerken en afstemmen van betekenissen, interacties en regels om een gedeelde werkelijkheid te creëren en effectieve communicatie mogelijk te maken tussen individuen in verschillende contexten.

22
Q

constitutive rules

A

Regels op hogere lagen, die je van huis uit meeneemt of uit eerdere ervaringen

23
Q

regulative rules

A

specifieke regels voor gedrag gebonden aan een episode, specifiek voor de relatie in kwestie

24
Q

Loop

A

wederkerigheid tussen de verschillende niveaus. Deze wederkerigheid bepaalt of een interactie soepel of minder soepel verloopt

25
Q

Vicieuze cirkel

A

Een situatie waarin een probleem zichzelf versterkt door herhaalde acties of gebeurtenissen die leiden tot verdere problemen, waardoor een neerwaartse spiraal ontstaat.

26
Q

Repetitief

A

Gedrag of situaties die zich herhaaldelijk voordoen op een voorspelbare manier, zonder veel verandering of vooruitgang.

27
Q

Stuck

A

Vastzitten in een situatie zonder duidelijke uitweg of oplossing, vaak veroorzaakt door interne of externe obstakels.

28
Q

Charmed loop

A

Dit verwijst naar een situatie waarin individuen een probleem ervaren doordat ze niet inzien dat hun perceptie van een relatie niet overeenkomt met die van hun gesprekspartner. Beide individuen hebben een consistent verhaal over zichzelf en de ander, maar wanneer deze verhalen worden gecombineerd, ontstaan er problemen. Dit kan leiden tot miscommunicatie en wrijving binnen de relatie.

29
Q

Strange loop

A

In tegenstelling tot een charmed loop, ontstaat een strange loop wanneer de percepties van individuen over zichzelf en anderen voortdurend veranderen. Dit kan leiden tot inconsistente communicatie en gedrag binnen de relatie, omdat de betekenissen en regels voortdurend in beweging zijn. Dit kan het moeilijk maken om een stabiele basis voor communicatie en begrip te vinden.