College 2 + Literatuur Flashcards

1
Q

risicofactoren voor ontwikkeling

A
  • chronische aandoeningen
  • hersenletsel
  • slaapproblemen
  • kindermishandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

iets is chronisch bij;

A

duur is langer dan 3-6 maanden & vaker dan 3x in één jaar terugkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Chronische aandoeningen gepaard met psychopathologie

A
  • verhoogd risico internaliserende en externaliserende problematiek
  • depressie en angststoornissen
  • sociale en schoolproblemen
  • negatief zelfbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ontwikkelingsfase chronische aandoening- basisschoolleeftijd

A

leren en ontwikkelen vriendschappen staat centraal

protectieve factor = heel therapie trouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ontwikkelingsfase chronische aandoening- adolescentie

A

verder ontplooien en verkrijgen van zelfstandigheid

protectieve factor = leren coping strategieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

begrip van ziekte, verschillende stadia Piaget

A
  • Preoperationeel (2-7) = zien is geloven en oorzaken kunnen verward worden met gevolgen
  • concreet operationeel denken (7-12 ) = begrijpen dat iets ergs ziekte veroorzaakt (externe oorzaken –> interne oorzaken begrip)
  • formeel operationeel denken (>12) = begrip 2 niveau’s interne oorzaken; fysiologisch en psychologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hersenletsel; etiologie

A
  • aangeboren

- verworven of niet- aangeboren hersenletsel (NAH)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

onderverdeling NAH

A
  • traumatisch hersenletsel = oorzaak buiten lichaam

- niet- traumatisch hersenletsel = oorzaak proces in lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

DSM-5 –> NAH

A

A) aan criteria voor milde of ernstige neurocognitieve stoornis is voldaan
B) bewijs voor traumatisch hersenletsel
C) neurocognitieve stoornis start direct na traumatisch hersenletsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diagnose - rol (ortho)pedagoog

A
  • autopsie
  • ontwikkelingsanamnese
  • neurologisch onderzoek
  • neuro imaging
  • neuropscyhologisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

neuropsychologisch denkmodel

A
  • gedrag
  • neurocognitieve functies/ informatie verwerkingsprocessen
  • brein

Staat allemaal met de omgeving in interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kennard principle

A

jonge kinderen hebben nog plastisch brein, reorganisatie mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

risicofactoren traumatisch hersenletsel

A
  • piek 0-4 en 15-19 jaar
  • man:vrouw = 2:1
  • actieve kinderen en risicozoekers (ADHD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gevolgen traumatische hersenletsel

A

problemen in dagelijks functioneren school, vriendschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Interventies NAH

A
  • psycho educatie = uitleggen wat er aan de hand is en effect daarvan
  • revalidatie
  • begeleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Two proces model - Slaapregulatie

A
  • Proces S = homeostatisch proces; opbouw slaapdruk
    • adenosine –> slaapopwekkende stof
  • Proces C = circadiane ritme; 24- uur/biologische klok
17
Q

Insomnie

A

slapenloosheid

beh = cognitieve gedragstherapie

18
Q

insomnie kinderen - behandeling en typen

A

beh= richtlijn slaap en slaapgedrag (TNO)

  • sleep onset association type = ouders nodig in slaap vallen
  • limit setting type = ouders niet genoeg grenzen
  • combined type
19
Q

ademhalings- gerelateerde slaapstoornissen

A

= luchtweg wordt geblokkeerd

1:8 kinderen met overgewicht of Down of spierziekte

20
Q

hypersomnie

A

= overmatige slaperigheid overdag, neurologische oorzaak

beh = medicatie, niet te genezen

21
Q

hyponogoge hallucinaties

A

dromen waarvan je niet weet of het echt was

22
Q

kataplexie

A

kwijtraken spierspanning

23
Q

circadiane ritme en slaap- waak stoornissen

A
  • vervroegde slaapfase syndroom
  • vertraagde slaapfase syndroom

vaker bij ADHD en ASS

24
Q

parasomnieën

A

= abnormale gedragingen of opvallende bewegingen tijdens NREM slaap

beh = geen, uitleg geven

25
Q

Pavor nocturnus

A

nachtelijke angstaanvallen

26
Q

slaapgerelateerde bewegingsstoornissen

A

= eenvoudige bewegingen tijdens slaap, die inslapen bemoeilijken of slaap verstoren

  • tandenknarsen
  • rusteloze benensyndroom
27
Q

slaapproblemen en ASS

A

melatonine productie verstoort

28
Q

slaapproblemen en ADHD

A

vertraagt ritme

29
Q

slaaphygiëne regels

A

= beinvloeden kwaliteit van slaap

  • biologische klok volgen
  • slaapdruk
  • rust in hoofd en lijf
30
Q

dyssomnias (L)

A

stoornissen van het initiëren of behouden van slaap

31
Q

parasommnias (L)

A

slaapstoornissen waarbij gedrags- of fysiologische gebeurtenissen voordurende slaap binnendringen, waardoor slaper wakker wordt

32
Q

Enuresis (L)

A

ongewilde afvoer van urine gedurende nacht of dag

33
Q

Encopresis (L)

A

passeren van ontlasting op ongeschikte plaatsen