College 1 Introductie farmacodynamics Flashcards
Ligand
Een molecuul dat aan een ander molecuul bindt; vaak een hormoon/neurotransmitter die bindt aan een receptor. Bijv. GABA, serotonine, dopamine.
Messenger pathways / signaal overdracht pathways
Hierbij kan een cascade plaatsvinden met bv first, second en third messengers. Het uiteindelijke doel is meestal DNA tranctiptie, oftewel: de aanmaak van eiwitten.
G-protein receptor
Een type membraaneiwit dat betrokken is bij het ontvangen van signalen van buiten de cel en het doorgeven van deze signalen naar de binnenkant van de cel.
G-protein coupled receptor signal transduction
Het binden van een ligand (first messenger) aan de G-protein receptor, verandert de vorm van de receptor, wat een geassocieerd G-protein activeert. Dit activeert vervolgens effector proteins, enzym functies of ionkanalen. Er kan een signal transduction cascade / snowball effect tot stand komen.
Kinase
Is een verzamelnaam voor een groep enzymen die een fosfaatgoep (P) kan aanbrengen op een ander eiwit/molecuul. Kinase verbruikt hierbij energie (third messenger). Kinase bindt bijv. een fosfaatgroep (P) aan de transcriptiefactoren.
Fosfatase
Een fosfaatgroep verwijderen/afknippen, waardoor energie vrijkomt.
ATP
Is de universele energiebron van het lijf. Wanneer een fosfaatgroep (P) loskomt, komt er energie vrij.
Enhancer & promoter regio’s
(DNA codeert voor het maken van eiwitten). Aan de voorkant van DNA heb je regio’s waar genen aan kunnen binden.
Transcriptiefactor
Als een transcriptiefactor (TF) is geactiveerd, dan kan deze binden aan de enhance/promotor regio van een gen, wat een gen vervolgens ‘aan’ kan zetten.
Oftewel: hij wordt afgeschreven; er wordt een RNA-kopie gemaakt, dit wordt afgelezen in de celkern en dit zorgt voor de aanmaak van bepaalde eiwitten.
Signaaloverdracht kan zich ook uitsmeren over de tijd
Er vindt dan een kettingreactie plaats met allerlei verschillende messengers die elkaar opvolgen. Zo kun je ook lange termijn effecten van ‘late gene products’ hebben (bv. lange termijn opslag in je geheugen).
Signaaltransductie kan zowel korte- als lange termijn effecten hebben.
Enzymen
Zijn eiwitten die zorgen voor een specifieke chemische verandering van een substraat. Een enzym maakt er iets anders van: bindt iets of knipt er iets af.
Monoamine-oxidase (MOA)
Is een voorbeeld van een enzym. MOA zorgt voor de afbraak van serotonine: het knipt er iets vanaf, waardoor het geen serotonine meer is.
MOA inhibitors
(Farmaca met een antidepressieve werking)
Remmen de werking van MOA. Dit zorgt ervoor dat er netto meer serotonine overblijft in de synaps.
Heel direct effect.
Reversible inhibitor
Kan binden aan een enzym, waardoor het substraat zelf niet aan het enzym kan binden. Het effect is dat er minder substraat wordt omgezet.
Drugs affecting enzymers: reversibel.
Kunnen ook irreversible zijn = onomkeerbaar
Belangrijke neurotransmitters
- serotonine
- norepinephrine
- dopamine
- acetylcholine
- glutamaat
- GABA