CNA centraal neurologische aandoeningen Flashcards

1
Q

algemeen CNA

A
  1. motor neuronen
    - upper motor neuron = axon eindigt in hersenen of ruggenmerg
    –> CNA upper motor syndrome
    - lower motor neuron = naar skeletspieren
  2. cerebrale parese = meest frequente CNA
    - houding & beweginstoornis
    - niet-progressieve verstoring
    - ook sensoriek, perceptie, cognitie & epilepsie
    - pre-nataal tot 3j post-nataal
    –> later = niet-aangeboren hersenaandoening
  3. lower motor neuron
    - spina bifida
    - Guillian-Barre
    - musculaire dystrofie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kinesitherapeutische diagnose

A
  1. algemeen
    - niet medische dignose
    - bevindingen in ICF
    - aangrijpingspunten voor therapie vinden
    - altijd starten vanuit hulpvraag
    - onderzoek afstellen op onderliggende pathologie
  2. functie
    - sensoriek
    - activatie stoornissen = spasticiteit
    - mobiliteit
    - kracht
    - uithouding
  3. activiteit
    - GMFM gross motor function measure
    - ganganalyse
  4. participatie
    - anamnese
    - PEDI pediatric disability inventory
    - CAPE child assessment of participation and enjoyment
    - PAC preferences for activities of children
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sensorische stoornissen

A
  1. informatie soorten
    - over lichaam = prioprioceptie
    –> houdings & bewegingszin
    - over voorwerpen/omgeving = ecteroceptie
    - tactiele perceptie = betekenis geven aan voorwerpen
  2. nood
    - somatosensoriek voor alle bewegingen nodig
    - moeilijke testing = afh van coöperatie & cognitie
    - compensatie met visus = testen met ogen toe
  3. gevolg van stoornis
    - geen juiste motorische planning
    - geen juiste parametrisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

activatie stoornissen

A
  1. onderzoek
    - onderscheid type activatiestoornis
    - evaluatie effect van therapie
  2. oorzaak
    - discussie
    - vorm van pathologische bewegingspatroon
    - oplossing van hersenen binnen keuze mogelijkheden
  3. onderzoeken
    - MAS-schaal
    - tardieu schaal
    - spontaan bewegen = vuist hand, stappen op tenen, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mate van hypertonie

A
  1. algemeen
    - weinig relatie tussen met ernst van beperking
    - door MAS schaal = trage uitvoering
    –> zoeken naar ernst
    - tardieu schaal = snelle uitvoering
    - zoeken naar punt met hoogste spasticiteit
    –> zelden of nooit in eindstanden
  2. modified Ashworth Scale
    - 0 = geen tonus toename
    - 1 =lichte toename = plotse weerstand gevolg door ontspanning of minimale weerstand
    - 1+ = over maximaal 50% van de baan
    - 2 = duidelijke weerstand over grooste deel van beweging
    - 3 = sterke weerstand = passief bewegen is moeilijk
    - 4 = rigide flexie of extensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

types van activatie stoornissen

A
  1. spasticiteit
    - snelheidsafhankelijke weerstand
    - catch = plotselinge toename weerstand
    –> bijna of gehele stilstand van beweging
    - release = abrupte verlaging van weerstand
    - ontremende myostatische reflex
    - vooral anti-gravitatie spieren
    –> extensoren benen & flexoren armen
  2. rigiditeit = lodenpijp fenomeen
    - snelheids onafhankelijke weerstand
    - hele bewegingstraject
    - coactivatie van a- & antagonist
  3. andere
    - clonus = herhalende myostatische reflex tegen gelijke weerstand
    - hypertonie = uniforme verhoogde weerstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mobiliteit

A
  1. primaire stoornis
    - spieronevenwicht
    - tonus of kracht
  2. secundaire stoornis
    - gebrek aan houdingsveranderingen
    - gebrek aan beweging in volledige baan
  3. types van beperktheid
    - in volgrode van snelste aanpassing
    - myogeen
    - collageen
    - ossaal
  4. belemmering van testen
    - activatie stoornissen
    - emotionele invloed
    - pathologische reacties
    - betrouwbaar testen is moeilijk = procedurele afspraken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

types contactuur

A
  1. myogene contactuur
    - al na 24u
    - verend eindgevoel
    - weerstand tijdens hele beweging = snelheidsafhankelijk
    - vaak verward met knipmesfenomeen
    –> verschil = onvolledige release
  2. oorzaak myogene contractuur
    - seriele sarcomeren nemen af
    - stijfheid door crossbridge stiffness = actine & myosine laat elkaar niet goed los
    - toename van hoeveelheid collageen tov. spierweefsel
  3. collagene
    - trager aanpassingsvermogen
    - stug & nauwelijks verend eingevoel
    - collagene structuur in kapsel = capsulaire patroon
    - vb: athetose ≈ hypermobiliteit
  4. ossale = blokkerend eindgevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pathologie spierkracht

A
  1. algemeen
    - temporele & spatiale summatie verstoord
    - aantal motor units afgenomen
    - atrofie van zpiervezels
  2. problemen met spierrekrutering
    - 40% hogere EMG activiteit
    - grotere overflow naar andere spieren
    - geassocieerde reacties
    - daling reciproke inhibitie
    - daling selectiviteit
  3. problemen met bewegen
    - snelle bewegingen zijn moeilijk
    - relaxatie is niet goed
    - snel aan & ontspannen is moeilijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

pathologie spiertype

A
  1. type I vezel
    - vaak niet of minder aangedaan
    - minst atrofie
    - houding is meestal redelijk goed
  2. type II vezel
    - meest atrofie
    - zorgen voor grote functionele belemmeringen
    - nood aan specifieke training
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

meting van spierkracht

A
  1. isometrische metingen
    - hand-held-dynamometer
    - manuele muscle testing
    - grijp & knijp-dynamometers
    - vooral testen type I vezel = minder aangedaan
    - goede kracht kunnen bekomen maar kan afwezig zijn in rest van ROM
  2. dynamische metingen = best maar duur
  3. oplossing
    - 3x volledige ROM tegen weerstand
    - isometrisch in meerdere hoeken
    - functionele testen = beste meting!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

oorzaak van krachtverlies

A
  1. reduced output-parese
    - verminderde activatie van spieren
    - daadwerkelijk afgenomen kracht
  2. substraction-parese
    - verhoogde activatie van antagonist
    - remmen van beweging
  3. beweging in pathologisch bewegingspatroon
    - meer reciproke inhibitie antagonist
    - zwakte blijft aanwezig = reduced output parese
  4. beweging na inhibitie antagonist
    - indien verschil = substraction
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

unimanuele capaciteit BL

A
  1. melbourne assesment - 2
    - unimanuele capaciteit
    - 2,5-15j
    - nuerologische aandoeningen
    - video-opname -> scoring
  2. bewegingen
    - grijpen
    - reiken
    - manipuleren
  3. kwaliteit op 4 domeinen
    - mobiliteit
    - nauwkeurigheid
    - vloeiendheid
    - vaardigheid
  4. 2e test = box and blocks test
    - vanaf 6j
    - neurologische aandoeningen
    - groeve handmotoriek
    - meer sensibel voor veranderingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bimalnuele capaciteit BL

A
  1. assisting hand assessment
    - gouden standaard
    - 18m-12j
    - unilaterale aandoeningen
    - spontaan inschakelen van aangedane hand
    - video-opname -> scoring
  2. gebruik aangedane hand
    - capaciteit = kunnen
    - performance = effectief gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

evenwicht

A
  1. types reacties
    - oprichtreacties
    - evenwichtsreacties
    - beschermingsreacties = steun & opvang reacties
  2. beoordeling = alle types reacties appart
    - mogelijk in lage houdingen = liggen & zitten
    - mogelijk in hoge houdingen = staan
    - voorachterwaartse, zijwaartse & rotatore reacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

uithouding & ganganalyze

A
  1. uithouding = functie
    - 6MWT
    - 10m-shuttle-run-test
    - 7,5m-shuttle-run-test
  2. ganganalyze = activiteit
    - kwalitatief & kwanitatief
    - bij CNA = moeizaam & veel energie
    - FMS functional mobility scale
    - EMG-regristratie
    - 3D video-analyse
    - krachten platform
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

GMFM

A
  1. Gross motor function measure
    - grofmotorische vaardigheden meten
    - bij kinderen met CP tot 5j
  2. scores
    - demensie & totaal score
    - 0-4
    - 0 = geen poging
    - 3 = conform beschrijving
  3. 5-demensies
    - liggen & rollen
    - kruipen & knielen
    - zitten
    - staan
    - stappen, rennen & springen
  4. types
    - ouder GMFM-88 met 88 items
    - vernieuwde GMFM-66
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

PEDI

A
  1. pediatric evaluation of disability
    - 6m-7j
    - vragenlijst ingevuld door ouders of andere mensen die kind goed kennen
    - functionele vaardigheden bevragen
    - wel/niet kunnen
    - hoeveelheid hulp nodig of hulpmiddelen gebruiken
    - goede betrouwbaarheid & validiteit
  2. onderwerpen = participatie & activiteiten
    - zelfverzorging
    - mobiliteit
    - sociaal funcitoneren
  3. uitkomst
    - activiteiten = functionele vaardigheidsschaal
    - participatie = verzoringsassistentieschaal
    - externe factoren = hulpmiddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

CAPE/PAC

A
  1. algemeen
    - 6-21j
    - met of zonder fysieke beperking
  2. schalen
    - CAPE childrens assessment of participation and enjoyment = dagelijkse & buitenschoolse activiteiten
    - PAC = preferences for activities of children = voorkeur aan zelfde set activiteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

randvoorwaarden van therapie

A
  1. aanpassen van therapie
    - aan leeftijd
    - aan intresses
    - verhogen van moitvatie
  2. spelen met therapie doel
    - interventie al spelendere wijs
    - kaderen bij ouders = ander daling van belang
    –> geen verderzetting van therapie in thuissituatie
  3. mulitdisciplinair
    - integreren creche/onthaalmoederen
    - neurologische aandoeningen = andere disciplines actief
  4. communicatie met ouders
    - gebruik maken van hun kennis over het kind
    - therapie zorg voor ondersteuning van ouders = verhogen motivatie voor therapie
    - uitleg over concrete doel van therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

algemeen therapie concepten

A
  1. bottom-up approach
    - stoornisniveau
    - geen transfer naar ADL
    - oudere behandelingsconcepten
  2. top-down approach
    - activiteiten & participatie niveau
    - vooral activiteiten
    –> participatie is in zelfde omgeving = moeilijk
    - principes motorisch leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

principes motorisch leren

A
  1. specifiek
    - taak specifiek
    - probleem-oplossend handelen
    - motivationele setting
    - betekenisvolle doelen = motivatie van kind stimuleren
    –> samen formuleren
  2. bekrachtiging
    - te moeilijk = afweer tegen therapie
    - te makkelijk = motivatie verlies & weinig vooruitgang
  3. FITT
    - veel herhalingen
    - hoge intensiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

CIMT

A
  1. constraint-induced movement therapy
    - voorkeurszijde inhiberen
    - tijdens gestructureerd oefenen aangedane zijde
    - gestructureerd = repetitief + shaping
  2. shaping
    - activiteit opsplisen in subcomponenten
    - componenten inoefenen volgens stijgende moeilijkheidsgraad
    - opbouwen naar volledige activiteit
  3. types spalken
    - jonge kinderen hebben niet door dat ze kunnen compenseren
    - pas vanaf 8-10m
    - volledige spalk = arm tegen lichaam
    - handpalk = knijpen belemmeren
    –> nog steeds compensatie mogelijk met arm
24
Q

modaliteiten van CIMT

A
  1. originele vorm
    - 90% wakkere uren
    - 6u/dag therapie
    - 2-3w
  2. modified = voor kinderen
    - in type restraint & intensiteit
    - 3u/dag
    - 6-10w
    –> totale aantal tijd zal gelijk zijn met originele
  3. vormen
    - therapie
    - thuisprogramma
    - kampen = positieve socio-emotionele effecten
  4. hybrid CIMT = combinatie bimanuele therapie
25
Q

uitvoeren van CIMT

A
  1. startvoorwaarde
    - functie aangedane hand duidelijk minder
    - unilaterale of bilaterale CP met assymetrie
    - aanwezigheid grijpfunctie = ander heel weinig mogelijkheden
    –> weinig variatie met slechte motivatie/frustratie
    - goede motivatie & coöperatie
    - goede cognitie
  2. nadelen
    - rekeninghouden frustratie & emotionele belasting
    - aangedane hand niet als hulphand oefenen = compensaties zoals bij ADL voortreden
26
Q

bimanuele training

A

= 2 concepten

  1. HABIT hand-arm bimanual intensive training
    - kampmodel
    - impliciet leren & hands-off
    - enkel bimanuele taken
    - aangedane hand als hulphand
    - omgekeerde CIMT
  2. HABIT- including lower extremeties
    - 2-3w
    - 90u kampmodel
    - controle & coördinatie BL & OL
    - activiteiten progressief moeilijker maken
    - meer complexe bimanuele coördinatie
    - hogere vereisten OL
  3. bimanuele therapie
    - verdeeld model = thuis & therapie
    - expliciet leren & hands-on
    - meer bewust stilstaan wat & hoe doen
    - eveneffectief als CIMT = combinatie door hybrid
27
Q

goal-directed training

A
  1. algemeen
    - alle types CP & andere neurologische aandoeningen
    - niet enkel BL
    - nood aan specifieke meetinstrumenten
    - combinatie met andere therapie concepten
  2. doel vastleggen
    - samenwerking met kind en/of houder
    - beteknisvol ≈ motivatie
    - realistisch
  3. taak analyse
    - evaluatie in eigenlijke omgeving
    - hoe kind taak uitvoert + aanpassing omgeving nodig?
    - onderzoek sterktes & zwaktes
  4. interventie
    - in geheel oefenen of opdelen
    - oefenen in real-life situates
    - retentie = strategiën leren hoe zelf beste beslissing maken
  5. evaluatie
    - GAS goal attainment scaling
    - COPM canadian occupational performance measure
28
Q

cognitve orientation to daily occupational performance

A
  1. 3 doelen
    - verhogen functionaliteit
    - zelf-gegenereerde cognitieve strategieën aanleren
    - generalisatie & transfer naar nieuwe situaties & activiteiten promoten
  2. reflectieve vragen stellen
    - leren probleem oplossend denken
    - nadenken elke stap uitvoering
    - wat gebeurt er tijdens uitvoering van taak
    - eigen strategien identificeren voor uitvoering verbeteren
29
Q

CODOP shema’s

A
  1. globale oplossingstrategie
    - doel
    - plan
    - actie
    - check
  2. kindspecifieke oplossingsstrategie
    - zelfbedachte trucjes
    - begeleiden van ontdekken trucjes
    - vanuit kennis mogelijkheid persoon, activiteit & omgeving
  3. loop van verbetering
    - zelf oplossingen bedenken
    - stijging motorische vaardigheid
    - stijging planning
    - betere toepassing in verschillende situaties
    - meer paricipatie mogelijkheden
30
Q

neurodevelopmental treatment

A
  1. bobath therapie
    - 1948
    - een van de meest voorkomende concepten in Belgie
    - verstoorde coördinatie patronen bij neurologische laesie
  2. multidisciplinaire benadering
    - observeren
    - analyze mogelijkheden & moeilijkheden
    - probleem-oplossend denken & handelen
  3. doel = verbeteren van
    - onafhankelijkheid
    - participatie
    - QoL
31
Q

orginele vorm van bobath

A
  1. tonus inhibitie of stimulatie
    - losgeraken van abnormale tonus
    - tijdens houding & beweging
    - RIF reflex inibiting postures & patterns
    - facilitatie van normale houding & beweging
    - door keypoints
  2. originele vorm
    - passief
    - bottum-up
    - slechte evidentie
  3. aanleren van basis motorische patronen
    - foetale/neonatale reacties
    - oprichtings/evenwichts reacties
    - steunbewegingen
32
Q

NDT

A
  1. nieuwe vorm
    - bewegingskwaliteit
    - het kind proberen activeren = mogelijk zelf laten doen ≈ ADL
    - secundaire problemen lange termijn
  2. NDT = neurodevelpmental
    - evolutie met huidige evidentie = TIP tone influencing pattern
    - implementatie principes motorische leren & training specificiteit
    - even effectief andere therapie
  3. toepassing
    - gestandaardiseerde assessment
    - in natuurlijke omgeving
    - formuleren SMART doelen vanuit kind & ouders
  4. effecten
    - verbeteren QoL
    - verhogen participatie
    - afhankelijkheid verminderen
33
Q

NDT doelgroep

A
  1. bilaterale CP
    - quadriplegie = posutrale controle rolstoel & BL
    - diplegie = OL
  2. unilaterale CP = meest aangedane zijde
  3. hogere GMFCS levels
    - meers hands-on
    - hulpmiddelen
    - proximale keypoints & facilitaties
  4. lagere GMFCS levels
    - eigen mogelijkheden van kind
    - distale keypoints
34
Q

algemene opmerkingen van therapie

A
  1. bottom-up kan wel zinvol zijn
    - stretchen/gipsen voor ROM
    - krachttraining
    - gewichtrdragen voor botdensiteit
    - evenwicht & posutrale contolre
    - conditie training
  2. gebrek aan participation-based interventies
35
Q

pijlers van therapie aspecten

A
  1. stimulatie van motorische ontwikkeling & functionaliteit
    - internationale richtlijnen
    - facilitaties
    - handeling
    - vroeginterventie
  2. preventie secundaire stoornissen
  3. advies medische interventies & hulpmiddelen
  4. advies thuis, school & vrijetijd
36
Q

goodpractice richtlijnen 1

A

4 good practice aanbevelingen

  1. doelen zijn van kind en/of ouders
    - functioneel = particpatie niveau
    - SMART
    - aanpassen volgens mogelijkheid & progressie
    - voor & na interventie meten
  2. factoren identificeren die het bereiken compromitteert
    - welke vaardigheden heeft kind al
    - kind & context factoren
    - facilitatoren
    - barrieres
    - hulpmiddelen aanbevolen/essentieël
  3. interventie moet richten op gekozen doen
    - zoveel mogelijk hands-off
    - progressie van part-task naar whole-task practice
  4. interventie is leuk en motiverend voor kind
37
Q

goodpractice richtlijnen 2

A
  1. locatie oefenen van doelen
    - thuissetting of gemeenschap
    - vaak niet mogelijk of toegelaten = nabootsen
    - bevordering van transfer naar dagelijks leven
  2. hogere effectiviteit interventie door ouder
    - belang educatie & coaching
    - betrekken in therapie
    - goed gestructureerd thuisprogramma
    - regelmatige opvolging
  3. kind & ouder behouden beslissingsrecht
    - up-to-date evidence geven
    - rekening houden met contextuele factoren
    - eindbeslissing ligt niet bij therapeut
38
Q

goodpractice richtlijnen 3

A
  1. dosis is voldoende
    - optimale dosis bepaald door therapeut
    - 40u voor motorische vaardigheid
    - 15-25u voor specifieke vaardigheid
    - afhankelijk van kind
    - complexiteit doel
    - type interventie
  2. doelen in teamverband
    - kind & ouders
    - familie
    - multi-disciplinair
    - vermijd overbelasting van kind & gezin
39
Q

evidence based voor mobiliteit

A
  1. goal-directed benadering
    - binnen real life context
    - niet zelfde als goal-directed training
  2. wandelsnelheid & uithouding = suggestief
    - overground training
    - treadmill training
    - HABIT-ILE
  3. grof motorische functie = suggestief
    - goal-directed training
    - HABIT-ILE
    - context-focused
40
Q

evidence based voor handfunctie

A
  1. handfunctie
    - goal-directed benadering
    - taak-specifieke benadering
  2. unilaterale CP
    - hybride = CIMT & bimanuele training
    - HABIT
  3. bi & unilaterale = suggestief
    - CO-OP
    - HABIT-ILE
41
Q

andere evidence based

A
  1. zelfzorg
    - goal-directed benadering
    - taak specifiek benadering
    - inclusief hulpmiddelen
    - CO-OP
    - HABIT
    - HABIT-ILE suggestief
  2. vrije tijd
    - goal-directed benaderingen suggesteif
    - ondersteunen van kind
    - contextuele & persoonlijke factoren overwinnen
42
Q

sleutel-ingrediënten van stimulatie motoriek

A
  1. inhoud
    - keuze van verschillende richtlijnen maakt niet veel uit
    - keuze afh van kind & context factoren
    - zolang toepassing met volgende kenmerken is
  2. oefenen
    - whole task practice
    - indien niet mogelijk beginnen met part-task maar progressie naar
    - context van echte levenssitaties
    - moeilijkheidsgraad verhogen
  3. andere
    - collaberatief doelen
    - feedback = indirecte & open vragen
    - motivatie
    - voldoende dosis
43
Q

facilitaties

A
  1. algemeen
    - technieken om automatische bewegingsvormen te verkrijgen
    - als reachte op het begeleiden van de hand
    - hands-on werken = beperken maar soms echt nodig
    - weinig transfer naar ADL
  2. doelen
    - posturale controle mogelijk maken = oprichting & evenwicht
    - tonus optimaliseren = versterken, verminderen of stabiliseren
    - pathologische bewegingspatronen onderdrukken
    –> verhoging bewegingskwaliteit
44
Q

mechanisme waar handeling op gebaseerd is

A
  1. normaal kind
    - aanpassen bij bewogen worden door verzorger
    - geleidelijk beheersing verwerven over houding
    - verzorger = progressief hulp afbouwen
  2. kind met CP
    - weerstand aan bewogen worden = stijf
    - voorturende ondersteuning nodig = slap
    - ouder = te veel steun geven of te weinig bewegingsmogelijkheden bieden
  3. handeling = wisselwerking kind/ouder optimaliseren
45
Q

handeling

A
  1. algemeen
    - hands-on = facilitatie
    - hands-off = verhinderen van bepaalde bewegingen door instructies
    - positionering & hulpmiddelen
  2. toepassing
    - in therapie & dagelijksleven
    - continu wisselwerking therapie & kind
    - zo kind motiveren of stimuleren voor bepaalde handelingen
  3. principes
    - traag bewegen indien verhoogde spanning = verkeerde reacties uitlokken
    - keypoints gebruiken = afh van motorische mogelijkheden
    - symmetrie & alignement bevorderen
    - kinderen activeren
46
Q

CP-specifieke vroeginterventie

A
  1. doelen
    - van jonge leeftijd ingrijpen
    - ook bij vermoeden of risico
    - neuroplasticiteit maximaliseren
    - secundaire problemen minimaliseren
  2. neuroplasticiteit maximaliseren
    - gebruik maken van vele verbindingen
    - verlies van andere verbindingen vermijden
47
Q

therapie vormen vroeginterventie

A
  1. baby-CIMT
    - 6-8w 30min per dag
    - minder volume
    - hierdoor geen invloed op niet-aangedane zijde
    - op 6m = minder bezwaar hebben dan peuters
  2. baby-BIM
    - moeilijker voor ouder
    - toezicht op aangedane zijde voldoende actief
  3. omgevingsverrijking
    - minstends 1 van ontwikkelingsaspecten verrijken
    - motorisch, cognitief, sensorisch & sociaal
    - stimulatie van neuroplasticiteit
    - spontane activiteiten tijdens voldoende uitdagende activiteiten
48
Q

sleutel-ingrediënten vroeg interventie

A
  1. interventie
    - family-centered
    - goal-oriented = aangepast, intensief & progressief
    - hands-on minimaliseren
    - environmental enrichment
  2. andere
    - hulpmiddelen gebruiken
    - trail-and-error om kind uit te dagen zelf tot actie komen
  3. GAME goals activity motor enrichtment
    - specifiek voor motorische & cognitieve ontwikkeling
    - betere effecten bij thuissetting
49
Q

evidentie van vroeginterventie

A
  1. unilaterale CP = betere handfunctie korte termijn
  2. bilaterale CP
    - minder heup (sub)luxatie
    - minder contracturen
    - minder (ernstige) scoliose
50
Q

secundaire problemen

A
  1. algemeen
    - door primaire problemen
    - spierverkortingen
    - contracturen
    - beenderige afwijkingen
  2. tertiaire problemen
    - compensaties door primaire & secundaire problemen
    - dragen extra bij aan primaire problemen
51
Q

preventie van secundaire problemen

A
  1. moeilijkheid preventie
    - spasticiteit
    - weinig activiteiten in volledige bewegingsbaan
    - niet altijd mogelijk van volledige preventie
    - komen meer voor bij groeien
  2. manieren
    - activatie van spieren
    - krachttraining
    - mobilisatie
    - orthopedische apperatuur
    - medicatie
    - chirurgie
52
Q

activatie van spieren

A
  1. activatie stoornissen
    - te hoge tonus inhiberen
    - te lage tonus stimuleren
  2. modaliteiten
    - elektrische prikkels
    - massage
    - temperatuur
  3. nut van geïsoleerde beïnvloeding
    - vooral andere factoren leiden tot problemen
    - zwakte of stijfheid
53
Q

krachttraining preventie secundaire problemen

A
  1. functionele krachttraining
    - 8-12x aan 50-80%
    - focus op snelkracht kracht idpv uithouding
    - zo taakspecifiek mogelijk
  2. aandachtspunten
    - substraction = antagonist reguleren
    - spasticiteit = trager bewegen
    - evenwicht en/of visuele stoornissen kunnen belemmerende rol spelen
  3. gevolgen van krachttraining
    - meeste vooruitgang eerste weken = betere rekrutering & reciproke inhibitie
    - minder overflow & minder EMG
    - minder geassocieerde reacties
54
Q

mobilisatie preventie secundaire problemen

A
  1. algemeen
    - tijdens & buiten therapie
    - periodiek mobiliseren = casting/gipsen
    - leidt tot kortdurige verbetering op actieve taken
  2. myogene contractuur
    - langzaam & progressieve rek
    - eerst accomodatie = ontspanning of inhibitie
    - dan doorduwen tot net onder pijngrens
    - 10-40sec kleine spiergroepen
    - enkele min grote spiergroepen
  3. collagene contractuur
    - trager aanpassingsvermogen = halfwaarde tijd van 200-500d
    –> pas effect na 200d 6-8u rek per dag
    - moeilijke beïnvloedbaar met therapie
    - maakt preventie nog belangerijker
    - langdurige rek via nachtspalken of dagorthesen
55
Q

medicatie preventie secundaire problemen

A
  1. algemeen
    - tijdelijke reductie spiertonus
    - baclofen
    - botulintoxine A injecties = vooral voor 8j
  2. types baclofen
    - oraal = 2-3% naar hersenen
    - hogere dosis = meer nevenwerkingen
    - intrathecaal = 95% naar hersenen
56
Q

chirurgie preventie secundaire problemen

A
  1. algemeen
    - veel latere leeftijd
    - zo lang mogelijk wachten
    - pas indien volgroeid
    - permanent
  2. orthopedische chirurgie
    - bot-ingrepen = malformaties
    - spier/pees-ingrepen = verlenging of transpositie
  3. neurochirurgie
    - DBS
    - selective dorsal rhizotomie